Hiermee wordt de periode tussen de twee wereldoorlogen bedoeld. De verschrikkingen van de Eerste Wereldoorlog leidden tot de opvatting: nooit meer oorlog! Maar de gevolgen van die oorlog zouden nog lang merkbaar zijn. Allereerst was daar de Spaanse griep, zo genoemd omdat Spaanse kranten als eersten over deze ziekte berichtten. De ziekte werd waarschijnlijk meegebracht en verspreid door Amerikaanse soldaten. Er ontstond een wereldwijde epidemie die naar schatting tussen de 20 en 100 miljoen levens eiste.
Bij de vrede van Versailles werden aan het verliezende Duitsland dermate hoge eisen gesteld dat achteraf bezien daar de kiem gelegd werd voor de latere Tweede Wereldoorlog.
De militairen, die op het Moerdijkse grondgebied in stellingen hadden gelegen, keerden huiswaarts wat inkomstenverlies betekende voor de middenstand, de cafés en boeren en burgers die voor inkwartiering hadden gezorgd. In 1922 vertrok ook het Willemstadse garnizoen, hetgeen een klap was voor de middenstand.
De aanloop naar de grote depressie
Tijdens de Eerste Wereldoorlog hadden de Verenigde Staten hun landbouw en industrie geweldig opgevoerd om voedselhulp en industriële producten te kunnen verstrekken aan Europa. Na die oorlog, toen Europa haar landbouw en industrie weer op orde trachtte te brengen, leidde dat tot een enorme overproductie, waardoor de prijzen daalden en bedrijven en boeren zwaar in de schulden raakten.
Op 24 oktober 1929 klapte op Wallstreet de aandelenkoersen in elkaar: Zwarte Donderdag. Er kwam een run op de spaarbanken van mensen die hun spaartegoeden wilden opnemen. Banken, die vaak leningen aan het noodlijdende Europa uit hadden staan, gingen failliet, mensen raakten hun spaargeld kwijt waardoor veel Amerikaanse burgers niet meer in staat waren producten te kopen. Massa-ontslag en armoede waren het gevolg.
Overwaaien van de crisis
De Amerikaanse economische crisis had wereldwijde gevolgen. Landen, met daaronder veel handelspartners van Nederland, stelden protectionistische maatregelen in. Dat betekende, dat de export van Nederland fiks daalde. Daarbij kwam dat andere landen hun valuta devalueerden, hetgeen de Nederlandse regering overigens weigerde. De waarde van de gulden bleef gekoppeld aan goud met als gevolg dat onze concurrentiepositie verslechterde en de crisis in ons land langer duurde dan in andere landen van Europa.
Er ontstond een grote werkloosheid. Op het hoogtepunt van de crisis in 1935-1936 telde ons land 500.000 werklozen. Dat betekende dat van de beroepsbevolking één op de vijf zonder werk zat en in diepe armoede geraakte.
Werkloosheid-werkverschaffing-armoede-vernedering
De financiële steun die werklozen kregen was minimaal, gemiddeld 15 gulden (=nu ongeveer € 7,-) per week. Om te voorkomen, dat werklozen er stiekem een ‘zwart’ baantje bij namen, moesten zij één à twee keer per dag een stempel halen. Bij verzuim werd de uitkering gestopt. Trouwen werd bemoeilijkt, omdat men enige maanden geen ‘gehuwdensteun’ kreeg. Had men een volkstuintje, dan werd de steun navenant verlaagd. Werd men betrapt op cafébezoek, bioscoopbezoek of de aanschaf van bloemen of gebak idem dito. Uiterst beschamend was het als men kleding of beddengoed aanvroeg bij ‘de Steun’, waarbij ambtenaren zorgvuldig de kasten kwamen inspecteren. De verleende kleding was zo gemerkt, dat iedereen kon zien, dat het kleding van ‘de Steun’ was. Diaconie en parochiale armenzorg hadden veel liefdewerk te verrichten.
Werklozen waren verplicht om aan werkverschaffingsprojecten deel te nemen. De overheid startte landelijk grote projecten zoals de aanleg van de Afsluitdijk en de Zuiderzeewerken waaraan men gedwongen moest gaan werken. Vanuit onze regio gingen bijvoorbeeld arbeiders naar de Wieringermeerpolder om te werken aan de ontginning. Zo was er ook een ontwateringsproject in de Hoevense Beemden waar onder andere werklozen uit Fijnaart, Klundert en Zevenbergen tewerk werden gesteld.
Binnen onze overwegend agrarische gemeente was het merendeel van de beroepsbevolking landarbeider. In de werkloosheidsgrafieken zie je dan ook dat de pieken in de winter liggen en de dalen in de zomer. Veel werkverschaffing bestond uit het graven en schonen van waterlopen en sloten en het verzwaren van dijken.
Waterleiding en elektriciteit deden hun intrede. Ook daar konden mensen tewerk gesteld worden om sleuven te graven en ´s winters sneeuw te ruimen. In 1933 begon men met de restauratie van het raadhuis in Willemstad hetgeen enige bouwvakkers werk verschafte en in Klundert werd een deel van de wallen in werkverschaffing gerestaureerd, terwijl ook veel werklozen werden ingezet bij de versterking van de vestingwerken in Willemstad en bij de bouw van de kazematten langs het Hollandsch Diep.
Bedrijven hadden het moeilijk
Boeren en vlasbedrijfjes kregen soms steun om mensen aan het werk te kunnen houden: er moest immers voedsel geproduceerd worden! Zo bezien was de situatie in de meer industriële gebieden ernstiger. De middenstand had het, vanwege de geringe koopkracht, ook niet gemakkelijk.
In 1936 werd de verkeersbrug bij het dorp Moerdijk geopend wat een grote tegenslag was voor de Moerdijkse haven en middenstand. Tot dan toe moest alle verkeer van en naar Zuid-Holland gebruik maken van de veerdienst Moerdijk-Willemsdorp. Nu het verkeer niet meer door het dorp ging, was dat de doodsteek voor de haven en een grote strop voor de middenstand.
De scheepswerf van de gebroeders De Korte, die aan zo’n 100 mensen werk bood, had de deuren al eerder moeten sluiten.
Verkrotting
In 1901 werd de woningwet aangenomen. Lange tijd was volkshuisvesting vooral een zaak van kleine particulieren. Er waren praktisch geen stads- of dorpsuitbreidingsplannen. Gebouwd werd er binnen de bestaande infrastructuur. Voor de armen werden zeer kleine woningen gebouwd waardoor met name in de steden een grote bevolkingsdichtheid werd bereikt.
Tegen het einde van de 19de eeuw brak het besef door dat de overheid zich meer moest gaan bemoeien met uitbreidingsplannen en de eisen die aan het bouwen en vernieuwen van woningen moesten worden gesteld. Vooral waterleiding was belangrijk, omdat vervuild drinkwater een belangrijke oorzaak was van ziekten als cholera en dysenterie.
De nieuwe eisen leidden ertoe, dat binnen de verschillende kernen vele woningen eigenlijk als onbewoonbaar moesten worden aangemerkt wat niet meteen gebeurde. Op de eerste plaats werkte de tijd tegen: Eerste Wereldoorlog, crisisjaren, Tweede Wereldoorlog. Voorts woonden in de krotwoningen arme mensen, die geen hogere huur konden betalen voor een nieuwe of verbeterde woning. De eigenaren van deze woningen hadden ook niet veel zin om te investeren in woningverbetering en uitvoering van de nieuwe wettelijke bepalingen werd vaak vertraagd of geboycot.
Ook na de Tweede Wereldoorlog bleven, vanwege de woningnood, krotwoningen nog lang bewoond. Langzaam aan ontstonden echter nieuwe uitbreidingsplannen waardoor pas in de zestiger jaren van de vorige eeuw een einde kon komen aan de verkrotting.
De NSB
De economische crisis en de onmacht van de parlementaire democratie om hier adequaat op te reageren gaf voeding aan het in die jaren overal opkomende fascisme, wat in ons land vorm kreeg in de oprichting van de NSB, de Nationaal Socialistische Beweging.
De NSB kende haar hoogtepunt in 1936 waarna het snel achteruit ging. In 1933 werd het lidmaatschap voor ambtenaren verboden. De Rooms Katholieke Kerk verbood haar leden in 1935 lid te worden, waarna de Synode van de Gereformeerde Kerk hetzelfde deed. De aanhang van de NSB was vooral te vinden in de gebieden met minder kerkelijke binding. In de meer verzuilde gebieden was de aanhang gering.
Uiteraard steeg de aanhang weer tijdens de Tweede Wereldoorlog. In onze gemeente heeft de partij relatief weinig aanhang gekend.
Bronnen:
– C. van Mastrigt, ‘Willemstad PrinsheerlijK’, 2009
Bronnen Illustraties:
– 1. en 2. Heemkundekring ‘Willem van Strijen’ Zevenbergen
– 3. Heemkundekring ‘Die Overdraghe’ Klundert
– 4. Regionaal Archief West-Brabant