De vroegste vermeldingen van onze streek in oorkonden markeren de start van een levendige handel. Turf- en zoutwinning leveren het gebied rijkdom maar natuur en oorlogen gaan hun gang en maken daar ook weer een einde aan. Inpolderingen en landbouw worden de voornaamste bron van inkomsten en in de steden ambachten en kooplieden.
Zout- en turfwinning
In de 13e eeuw vinden we in de omgeving van Zevenbergen en Klundert duidelijke sporen van opkomende handel. Enkele kooplieden en instellingen uit Vlaanderen komen in het bezit van uitgestrekte moerlanden rondom Zevenbergen en beginnen daar met turfwinning en later ook met zoutwinning. Vele overstromingen zorgen voor stagnatie maar toch zien we het dorpje Zevenbergen uitgroeien tot een volwaardige stad.
De rijkdom die dit opleverde was volgens de overlevering groot: deurknoppen en zelfs het beslag van paarden zouden van goud zijn geweest! Toch zag men ook in dat het zogenaamde daringdelven (zoutwinning) overstromingsgevaar opleverde. Daarom verbood de graaf van Holland in 1375 om binnen een straal van vier mijl van de dijk buitendijks te “moeren”. Toch gaf hij in 1377 en 1379 zelf moerconsessies uit aan de heer van Zevenbergen, hetgeen tot een conflict leidde met de stad Dordrecht. Economisch gezien was dat te begrijpen, maar er was ook een gevaar voor overstromingen van gronden in het bezit van vermogende Dordtenaren.
De Sint-Elisabethsvloed in 1421 bracht een einde aan de voorspoed en diverse dorpen vielen ten prooi aan het water. Zevenbergen bleef overeind, maar de belegering van de stad in 1428 en de daarop volgende afbraak van stadsmuren maakte een einde aan de voorspoed. Toch komt er nog geen eind aan de zoutwinning. Een rekening van de rentmeester van Niervaert spreekt in 1436/ 37 over het herstellen van de zoutketen, de plaats waar het net gewonnen zout naar toe werd vervoerd. Maar de groei was eruit en onder andere geïmporteerd ruwzout werd de doodsteek voor deze handel.
Inpoldering
Het water dat de Sint-Elisabethsvloed weer terugbracht, bracht ook bezinksel mee. Er ontstond een kleilaag die ervoor zorgde dat deze gebieden weer bedijkt konden worden. Rond 1550 heeft het polderland rond Zevenbergen zijn huidige vorm gekregen. Deze aanleg van de polders werd veelal medegefinancierd door kooplieden uit grote steden als Amsterdam en Antwerpen. De polder werd dan ook vaak naar hen of een familielid genoemd. Landbouw werd belangrijk.
Posterijen
In 1649 verkrijgt de Zevenbergse postmeester Hendrik Jacobsz. van der Heijden de aanstelling van postmeester van Rotterdam. In datzelfde jaar krijgt hij ook het octrooi voor het vervoer van ‘Zuidhollandsche brieven’ naar Antwerpen. Hij zorgt ervoor dat de postroute langs Moerdijk en Zevenbergen loopt. Ook moet hij zorgdragen voor een veerhuis aan het Keizersgors voor de overvaart naar Strijensas, dat toen met Klundert tot de Heerlijkheid Strijen behoorde. Dit alles zal zeker een positieve bijdrage aan het vestigingsklimaat hebben geleverd.
Ambachtslieden en gilden
In de steden zijn veel ambachtslieden werkzaam. Deze nijverheid bracht met zich mee dat in de 17e en 18e eeuw vele (ambachts)gilden in Zevenbergen werden opgericht. Het Bakkersgilde (1659), Schippersgilde (1670 / 1705), Kuipersgilde (1705), Bijengilde (1708), Schoenmakersgilde (1717), Voerliedengilde (1731), Kleermakersgilde (1737) en het Timmermansgilde (1743) ontstonden. Hun reglementen brachten enige bescherming tegen concurrentie van buiten. Overigens werden de gilden niet altijd door de ambachtslieden zelf opgericht maar soms ook op initiatief van het stadsbestuur. De gilden werden in de Franse tijd opgeheven.
Stad en Platteland
Dat het platteland belangrijk bleef mag wel blijken uit het feit dat alleen Willemstad de in 1814 toegekende grondwettelijke status van stad kreeg. De overige gemeenten behoorden tot het platteland. De bedrijvigheid bestond niet alleen uit landbouw maar ook uit veeteelt. Zowel Klundert als Zevenbergen kenden markten waar vee werd verkocht. De huidige markt van Zevenbergen had een beestenmarkt, waar vanaf 1684, na verleend octrooi door Prins Willem III, tot in de vorige eeuw een levendige handel was. Klundert had al in 1581 van Willem van Oranje toestemming voor een paardenmarkt gekregen. In 1781 verzocht men de domeinraad deze in verval geraakte paardenmarkt te mogen herstellen. In Willemstad was voor zo’n markt al in 1778 octrooi afgegeven.
Meekrap
Landbouw blijft een belangrijke bron van inkomsten waaronder met name de handel in meekrap. In bijna alle grote kernen stonden wel een of meerdere meestoven (een gebouw waar de meekrap werd bewerkt). In Zevenbergen heeft reeds in de 16e eeuw een meestoof gestaan ter plaatse van de Stoofstraat. In 1570 wordt zelfs een keur op de meekrap door het stadsbestuur vastgesteld. De Tachtigjarige Oorlog heeft deze handel aardig in de kiem gesmoord en pas in de 18e eeuw komt zij weer op gang en komen er nieuwe meestoven. De meekrap werd verkocht op de Rotterdamse markt.
De handel in meekrap en koolzaad had de firma Maris en Schippers in Willemstad aan het begin van de 19e eeuw geen windeieren gelegd. De handelsbank die zij in 1801 oprichtte is de oudst bekende bank van West-Brabantse oorsprong. Pas in 1964 werd deze overgenomen door de Rotterdamsche Bank.
Bronnen:
– Ach Lieve Tijd West-Brabant
– Dr. K.A.H.W. Leenders, Middeleeuws Zout uit de Delta: Status questionis als basis voor nader onderzoek, z.p. 2003
– Mr. dr. J.C. Overvoorde, Postwezen in Nederland voor 1795, Leiden 1902
Bronnen illustraties:
– 1. Heemkundige Kring ‘Fijnaart en Heijningen‘
– 2. 3. en 6. Heemkundekring ‘Willem van Strijen’ Zevenbergen
– 4. en 5. Heemkundekring ‘Die Overdraghe‘ Klundert