Geologie

Onder de geologie van een streek verstaan we de opbouw van de ondergrond. De zeer diepe ondergrond verandert maar heel langzaam en dit is pas na miljoenen jaren te merken. Deze ondergrond van Moerdijk is onderdeel van het Londen-Brabant massief. Dit massief, bestaande uit oergesteenten zoals basalt en graniet, is ontstaan tijdens de vorming van het pleistoceen. Het verandert nauwelijks van plaats maar daalt of stijgt wel. Zo is er bij ons al een miljoenen jaren durende daling aan de gang terwijl Scandinavië juist stijgt. Een soort weegschaaleffect dus. Het zeeniveau was 10.000 jaar geleden zo laag dat men van hier naar Engeland kon lopen. West- en Zuid-Nederland waren toen grotendeels bedekt met zand dat was komen aanwaaien vanuit de Russische vlakten. Het was in Noord-Europa toen koud en droog. Bijna heel Brabant bestaat nog uit dat dekzand. Het gure klimaat veranderde geleidelijk naar een klimaat dat op het huidige lijkt, het Holoceen. Daardoor veranderde ook het planten- en dierenleven. Mammoeten en sabeltandtijgers stierven uit. Er kon zich een begroeiing van vooral bossen ontwikkelen die de grond vasthielden.

Regressie

Zo’n 5.000 jaar geleden was het klimaat iets warmer en vochtiger dan nu. Er viel meer neerslag. De zeespiegel lag ongeveer een meter lager. Er brak een rustige tijd aan: een regressiefase waarbij grote overstromingen vanuit zee niet meer optraden. Het gehele kustgebied vanaf de wadden tot in Frankrijk werd bedekt met een enorm veenmoeras, het Hollandveen. Het veen groeide duizenden jaren door en vormde een dik pakket turf. Het is moeilijk voor te stellen, maar het Haringvliet en het Hollandsch Diep bestonden nog niet. De venen van Noordwest-Brabant vormden een geheel met die in de Hoeksche Waard.

Daling

Zo’n 1000 jaar geleden zag het grondgebied van Moerdijk er heel anders uit dan nu. Toen was het niet bedekt met klei maar met hoogveen. Het veen was onder invloed van de stijgende zeespiegel na de laatste ijstijd vanuit Holland omhoog gestuwd. Dat was mogelijk omdat het Hollandsch Diep nog niet bestond. Het nu brede water zou pas tijdens de Sint-Elisabethsvloed, rond 1421, ontstaan. Een groot deel van het grondgebied van het huidige Moerdijk maakte deel uit van het land van Strijen. Deze heren bestuurden het in de naam van de graven van Holland zoals Floris V. Veel viel er niet te besturen omdat er nog maar weinig bewoning was. Het gebied ten oosten van Klundert behoorde tot de Heer van Strijen en dat ten westen was in handen van de Markies van Bergen op Zoom.

Zeeklei

Niet alleen daalt de bodem nog steeds maar de laatste duizenden jaren stijgt ook de zeespiegel. Daardoor werd er in de loop der jaren veel zand en klei afgezet door de zee en de rivieren. Onze voorouders legden dijken aan om hun woongebied te beschermen. Goed bedoeld maar daardoor kon er niets meer worden afgezet. Sterker nog, door inklinking daalt de bodem. Toen men ook nog begon met het weghalen van het veen voor brandstof en het winnen van zout, ontstond er een penibele situatie. Het zout was veel waard en men ging dan ook zelfs zover om te dicht bij de dijken te moeren. Halverwege de 14e eeuw was op het grondgebied van de huidige gemeente Moerdijk een grillig halfnatuurlijk waddenachtig landschap ontstaan. De enorme getijdengeul van de Botervliet en de Wijvekeen vormde een soort slagader zodat de zee vrij spel had. Het gebied meer in oostelijke richting, ruwweg ten oosten van de lijn Moerdijk Zevenbergen kende een wat hogere ligging. De Sint-Elisabethsvloed rond 1421 vaagde veel dorpen en steden weg.

Inpoldering

Bijna 100 jaar had de zee vrij spel. Dat had het voordeel dat er twee maal per dag een laag slib werd afzet. Het land kwam daardoor een paar meter hoger te liggen. In 1525 werd het Oudland van Standdaarbuiten bedijkt en in 1548 volgden de Oude Fijnaartpolder en in 1558 de Groote Polder. Al deze polders hebben in geologische zin geen echte bodem. Onder een bodem verstaan we grond die in een proces van duizenden jaren door uitspoeling en verdamping in zogenaamde horizonten is verdeeld. Er ontstaan dan ijzer- of kalkhoudende lagen. Vooral in het oosten van ons land komen deze bodems voor. In de polders van Moerdijk niet omdat de grond ieder jaar weer wordt verstoord door het ploegen. Deze grond bestaat overigens in Moerdijk vooral uit zeeklei. In de diepe ondergrond bevinden zich nog wel veenpakketten die tijdens de watersnood van 1953 werden losgewoeld en boven kwamen drijven (6).

Bronnen:
– Karel Leenders, lezing op 23 feb. 2010 in Bavel
– Paul van Dijk, ´Landschap en waterbeheer in Noordwest-Brabant´. Uitgave Waterschap Land van Nassau

Bronnen illustraties:
– 1. t/m 5. Paul van Dijk, ´Landschap en waterbeheer in Noordwest-Brabant
6. Heemkundekring ‘Die Overdraghe’ Klundert

Lees verder

Graven naar vroeger

Het grondgebied van de gemeente Moerdijk is voor archeologen niet het meest interessante onderzoeksterrein in Nederland. Dit komt doordat veel oude bewoningssporen zijn weggespoeld tijdens de overstromingen en de restanten van bewoning die er nog wel zijn onder dikke veen- en kleilagen verborgen liggen. Toch zijn het Mannetje van Willemstad, de restanten van Fort Noordam, het kasteel van Zevenbergen, de Noordertoren en losse vondsten in Klundert boeiende archeologische vondsten.

Het mannetje van Willemstad

In 1966 werd tijdens de werkzaamheden aan de Volkeraksluizen per toeval een eikenhouten beeldje gevonden. Op ongeveer acht meter diepte lag het beeldje met de vorm van een mensenhoofd. Het is 12,5 centimeter hoog en wordt gedateerd op ongeveer 5300 voor Christus.

Het is niet bekend waar het beeldje precies voor gebruikt werd. Het zou kunnen dat het een ritueelvoorwerp van een sjamaan is geweest. Een aanwijzing hiervoor is dat gemeenschappen van jagers-verzamelaars in bijvoorbeeld Noord-Amerika allerlei rijk versierde voorwerpen met een symbolische betekenis gebruikten. Maar het zou ook bijvoorbeeld speelgoed kunnen zijn geweest (1).

Ondanks dat we eigenlijk niet weten wat het is, is het een hele bijzondere vondst omdat het een van de vroegste menselijke afbeeldingen in Noordwest-Europa is. Bovendien is het een aanwijzing om te geloven dat op het grondgebied van onze gemeente al in de Steentijd (Mesolithicum van ±8000 tot ± 4500 voor Christus) mensen woonden.

Fort Noordam in Zevenbergen

Het fort Noordam bestond al in 1579 en tijdens de tachtigjarige oorlog was het een belangrijk fort ter verdediging van Holland tegen de Spanjaarden. De soldaten die in 1590 door een list met het turfschip Breda in konden innemen, waren op fort Noordam gelegerd (2).

In 1590 kreeg het fort het zwaar te verduren toen de Spanjaarden het onder vuur namen. De commandant van het fort, Matthijs Heldt, bood met zijn manschappen tegenstand. Het fort hield stand, maar liep veel schade op door de hevige beschietingen. Ook brak er een grote brand uit. De schade werd hersteld, maar het fort heeft geen dienst meer gedaan als militair bolwerk. Temeer niet omdat na het sluiten van de Vrede van Munster in 1648 bleek dat het fort in zeer slechte staat verkeerde.

Het fort lag ongeveer twee kilometer ten noordoosten van Zevenbergen en had de vorm van een onregelmatige vijfhoek, gedeeltelijk omgeven door omwalling en deels door muren met daaromheen water. Bij het fort was een haven, waar schepen door militairen konden worden doorzocht. Bij opgravingen op de plaats waar het fort heeft gelegen, zijn oude funderingen en loopgraven gevonden (3).

Het kasteel van Zevenbergen

Tussen de Doelstraat, Stationsstraat, Neerhofstraat en Pastoor van Kessellaan bevinden zich onder de grond de resten van het kasteel van Zevenbergen dat heeft bestaan tussen 1290 en 1730. Het kasteel werd gebouwd door de heren van Strijen. Latere bewoners waren Jean de Ligne en Margaretha van der Marck. Na de dood van Jean de Ligne in 1568 heeft Margaretha het stadsbestuur overgenomen, maar is ze wel uit Zevenbergen vertrokken. Nadat zij stierf in 1599, raakte de band tussen Zevenbergen en de familie Aremberg losser en werd het kasteel nog slechts af en toe als zomerverblijf gebruikt.

Het kasteel kreeg het in deze periode zwaar te verduren omdat ten tijde van de tachtigjarige oorlog de heerschappij in Zevenbergen regelmatig tussen de Spanjaarden en de Geuzen wisselde. In 1573 werden Zevenbergen en het kasteel bijvoorbeeld ingenomen door Kolonel van Dorp. Van Dorp gaf de opdracht gebouwen rondom het kasteel tot de grond toe af te breken en het kasteel in brand te steken. Nog geen twintig jaar later werd het kasteel nog een keer in brand gestoken, toen graaf van Mansfeldt in 1590 uit Zevenbergen werd verdreven (4).

Met het sluiten van de Vrede van Munster in 1648 brak een rustiger tijd aan. Zevenbergen kwam in het bezit van Amalia van Solms. Toch hebben de Oranjes het kasteel nooit bewoond. Tegen het einde van de zeventiende eeuw werd het kasteel als gevangenis gebruikt. Maar toen er een gevangene wist te ontsnappen door eenvoudigweg een deur in te trappen, kwam aan deze bestemming ook een einde. Het kasteel werd daarna aan verschillende mensen verhuurd en raakte steeds verder in verval. In 1728 werd daarom besloten het kasteel af te breken.

De Noordtoren

In 1946 werd in de Lobbekenstorenstraat een fundering van een 13e eeuwse toren gevonden. Door de naam van de straat werd gedacht dat het om de Lobbekenstoren ging die vroeger deel uitmaakte van het kasteel van Zevenbergen. Maar dit is niet mogelijk, omdat het kasteel en de Lobbekenstoren ten zuiden van de stad gelegen waren en de fundering die in de Lobbekenstorenstraat werd gevonden aan de noordzijde van de stad lag (5).

In bronnen wordt aan de noordkant van Zevenbergen de Duiventoren of Noordtoren genoemd. Vóór de inpoldering van de Noordtorenpolder stond de toren waarschijnlijk direct aan open water. De naam van Duiventoren wijst erop dat de toren gebruikt werd voor het houden van duiven. In 1577 werd de toren opgeknapt en werd er een zolder ingelegd, waarna de toren als pakruimte gebruikt werd.

Waarom de Noordtoren ooit gebouwd is, is niet bekend. Hij kan een onderdeel zijn geweest van de stadsmuren van Zevenbergen die in 1427 werden afgebroken. Ook zou het kunnen dat het een overblijfsel was van een ouder slot van Zevenbergen, dat voor de 15e eeuw bestond. Wellicht is de toren gebruikt als vuurtoren in de tijd dat het gebied nog niet ingepolderd was. Er zijn niet genoeg aanwijzingen om een definitief antwoord te kunnen geven.

Losse vondsten in Klundert

Naast de resten van grotere gebouwen, worden ook veel kleinere vondsten gedaan. In Klundert zijn er bijvoorbeeld veel pijpenkoppen rondom het stadhuis gevonden. De kleinere pijpenkoppen die hier worden opgegraven dateren uit 1620-1630. Ze zijn klein, omdat de tabak in die periode nog erg duur was. De grotere koppen dateren vanaf de Franse Tijd. In die periode was de aanvoer van tabak gemakkelijker geworden, daalde de prijs en konden de pijpen groter worden..

Een andere interessante archeologische plaats is Zandberg, nu begraven onder het industrieterrein Moerdijk. De plaats wordt in de dertiende eeuw al vernoemd als plek waar een klooster werd gesticht. Van het klooster is niets opgegraven, maar er is wel een regenput vol met afgedankte huisraad gevonden. In deze put zaten onder andere een boterschaal uit ongeveer 1750, ongeveer 30 pijpenkoppen en zo’n 5000 scherven van gebroken aardewerk.

Bronnen:
– J.H. Verhagen ‘Prehistorie en vroegste geschiedenis van West-Brabant’, uitgave Stichting Brabants Heem, 1984
– www.museumkennis.nl

Illustraties:
– Bovenin en 2. Regionaal Archief West-Brabant
– 1. Rijksmuseum van Oudheden, Leiden www.rmo.nl
– 3. Foto Brabants Nieuwsblad www.muntslagvanzevenbergen.nl
– 4. Heemkundekring ‘Willem van Strijen’ Zevenbergen
– 5. Bea Hoeks- de Laat
– 6. Ties Steehouwer, Heemkundekring ‘Die Overdraghe’ Klundert

Lees verder

Tussen Fort en Vesting

Nederlanders hebben zich altijd moeten verdedigen tegen het water maar water was ook vaak een bondgenoot tegen aanvallers.

Muren en wallen, schansen en forten, grachten en inundaties beschermden stad en land en maken nu  deel uit van ons cultuurhistorisch erfgoed. Voormalige vestingsteden en verdedigingslinies bepalen het karakter van het landschap. Schootsvelden en inundatiegebieden hebben lange tijd het landschap  open gehouden. Nu echter zijn het waardevolle groene buffers waar goed gerecreëerd kan worden.

De Gemeente Moerdijk heeft binnen haar grenzen twee historische vestingstadjes, Klundert en Willemstad. Rond deze vestingen lagen  diverse forten verspreid als afsluitingen van dijken of voor bescherming van sluizen.

Klundert

In de omgeving van het huidige  Klundert lagen aan het einde van de dertiende eeuw twee dorpjes, Overdraghe en Niervaert. Deze dorpjes zijn bij de Sint-Elisabethsvloed in 1421 volledig weggespoeld. In 1558 stichtte prins Willem van Oranje het dorp Clundert. Toen deze nederzetting, voortaan Klundert geheten, in 1588 tot een volwaardige vesting was uitgebouwd, kreeg zij de status van stad. De vesting had drie poorten: de Water- of Hoofdpoort aan de Moye Keene, de Hilsepoort aan de westzijde en de Landpoort aan de oostzijde. De vesting had zeven bastions en twee half bastions. De twee half bastions waren door “beren”(stenen muren) met de Stoofdijk en de Nieuwe Dijk verbonden.

De officiële opheffing als vesting vond plaats op 29 april 1809. De vestingwerken werden weliswaar ongemoeid gelaten, maar raakten toch langzaam in verval. Aan de noordzijde zijn de hoofdwal, de hoofdgracht en een gedeelte van de enveloppe (contrescarp) in oude staat hersteld. Ook is de Verlaatsheul, de sluis in de noordelijke wal gerestaureerd. Een beer met twee ‘poppen’ is dankzij restauraties weer vrijwel geheel intact. Ook het kroonwerk De Suikerberg met de bijbehorende enveloppe is geheel gerestaureerd.

Willemstad

Willemstad is in  1565 gesticht. De aanvankelijke naam was  ‘dorp van de Ruygenhil’ en het lag in de polder De Ruygenhil, een voormalig schorrengebied langs het Hollandsch Diep.

In 1582, gedurende de Tachtigjarige Oorlog, kreeg prins Willem van Oranje het gebied in handen. Hij besloot gebruik te maken van de strategische ligging en liet het dorp omwallen. Hiermee verwierf hij zich een belangrijk steunpunt langs de scheepvaartroute tussen Holland en Zeeland.

Prins Maurits rondde in 1586 de door zijn vader op gang gebrachte vestingwerken af. De naam werd toen veranderd in Willemstad.

Willemstad heeft de vorm van een zevenpuntige ster met twee bastions aan het Hollandsch Diep en vijf aan de landzijde. De hoofdwal is met de dijk verbonden door twee stenen muren die beren dienen ter kering van het buitenwater. Op de Oostbeer staat een sierlijke hindernis van steen, een ‘monnik’ die moest verhinderen dat de vijand van buitenaf al te gemakkelijk binnen de vesting kon komen.

Pas  1700 krijgen de  de zeven bastions hun huidige namen. . Ze zijn vernoemd naar de zeven provincies van de toenmalige republiek: Gelderland, Holland, Zeeland, Utrecht, Friesland, Overijssel en Groningen.

Tijdens  de Eerste Wereldoorlog bleek dat  de rol van  vestingen was uitgespeeld. In september 1922 vertrok het garnizoen dan ook uit Willemstad en in 1926 werd de vestingstatus opgeheven.

Mocht Willemstad als vesting zijn afgedankt, de Duitse bezetters hadden er gedurende de Tweede Wereldoorlog toch belangstelling voor. Op bastion Holland lieten zij twee grote geschutbunkers bouwen. Ook zijn kleine manschappenonderkomens, munitiebunkers en een waarnemingspost aangelegd. Zo was de vesting in de jaren 1942/44 onderdeel van een landinwaarts gelegen steunpunt van de Atlantikwall.

Forten

Willemstad lag centraal in de stelling van het Hollandsch Diep en het Volkerak.  De functie was de bescherming van het scheepvaartverkeer  tussen Holland, Zeeland en Brabant.  Omstreeks het midden van de achttiende eeuw werd Willemstad kernvesting in een sector van het Zuidfront Vesting Holland.

Rond de vesting werden forten gebouwd ter dekking van het grondgebied, bescherming van oevers en verdediging van sluizen en dijkaccessen.

Fort De Hel

Oorspronkelijk gebouwd als fort Anna, naar Anna van Hannover, de echtgenote van stadhouder Willem IV. Ook de naam l’Enfer  wordt in de literatuur genoemd. Het fort ligt op de kruising van de Westdijk – Helsedijk.

Fort Bovensluis

De oorspronkelijke naam was fort Haaren, gelegen op de Oostdijk bij de ingang van camping Bovensluis. Dit fort is genoemd naar Otto Zwier van Haaren, president van de Raad van State.

Fort Carolina

Gelegen ten oosten van de Tonnekreek op de kruising van de Tonsedijk – Buitendijk, genoemd naar Carolina, dochter van Willem IV en Anna van Hannover.

Fort Beaufort

Gelegen bij Zwingelspaan, juist voor de kruising Tonsedijk – Drogedijk. Vermoedelijk genoemd naar Joachim Ferdinand de Beaufort, Raad en Rekenmeester van de Prins.

Fort Hompesch

Gelegen op de Oudemolensedijk te Oudemolen, genoemd naar Vincent Willem Hompesch, gouverneur van Willemstad.

Fort Oranje

Gelegen op de Oude Heijningsedijk. Ter plaatse stond al het zogenaamde ‘Kooijhuis’. Dit was eigendom van de ‘Aanwassen onder Fijnaart’, een maatschap van landeigenaren die de gorzen in cultuur brachten.

Fort Sabina

Aan weerszijden van het Volkerak werden in  de Franse tijd twee forten gebouwd. Zij  kregen de naam ‘Duquesne’ en ‘De Ruijter’ naar de twee admiraals die bij de Etna in 1676 met elkaar een zeeslag uitvochten.

Na het vertrek van de Fransen werd fort Duquesne op Goeree Overflakkee omgedoopt in ‘Fort Prins Frederik’.

In 1913 moest fort De Ruijter zijn naam afstaan aan een nieuw te bouwen fort bij Vlissingen en kreeg het de naam ‘Fort in de Sabina-Henricapolder’, tegenwoordig kortweg ‘Fort Sabina’.

Fort Sabina werd bij Koninklijk Besluit van 24 februari 1924 opgeheven als vestingwerk. Tijdens de Tweede Wereldoorlog heeft het gediend als schuilplaats voor de inwoners van de omliggende plaatsen. In de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw is het fort nog wel gebruikt als munitieopslagplaats.

Overige verdedigingswerken

Behalve de genoemde forten, die in een kring rond Willemstad lagen, bevinden zich op het grondgebied van de Gemeente Moerdijk nog (restanten van) de volgende verdedigingswerken:

Fort Barlake , Batterijen aan het Dintelsas, Fort Hollandia bij Noordschans, Fort Noordam bij Zevenbergen, Batterijen aan de Roode Vaart, Batterijen aan de Moerdijk, Vestingwerken Zevenbergen.

Henk de Jong

Bronnen:

–        Archief Heemkundekring De Willemstad

Lees verder

Eerste bestuurders

Het is niet eenvoudig om van een uitgestrekte gemeente als Moerdijk, die is samengesteld uit zo veel grote en kleine kernen, tot een algemeen beeld te komen wat het bestuur betreft. In feite is dat gezamenlijke bestuur pas sinds 1997 gerealiseerd, toen de gemeentelijke herindeling zijn beslag kreeg. Toch zijn er meer overeenkomsten te vinden dan men in eerste instantie zou verwachten en is er een meer gemeenschappelijke historie dan heden ten dage wordt verondersteld.

Het ontstaan van de diverse kernen en de eerste bestuurders

Klundert en Zevenbergen
Ruim 11.000 jaar geleden begon de aarde langzaam op te warmen, de ijskappen smolten en de zeespiegel steeg. Daardoor steeg ook het grondwater en ontstonden hier moerassen. Er vormden zich grote veenlagen, die van lieverlee droger kwamen te liggen. Deze uitgestrekte veengebieden trokken weer mensen aan die tot ontginning overgingen en zich ter plaatse vestigden. Op deze manier zijn ongeveer tegelijkertijd de plaatsen Die Overdraghe en Sevenberghe ontstaan. Een exacte datum valt uiteraard nooit aan te geven, maar zeker is dat reeds in 1125 de heer van Strijen ook heer van Sevenberghe werd genoemd, dat Die Overdraghe (het latere Klundert) al in 1285 in officiële stukken werd vermeld en dat Sevenberghe in 1290 onafhankelijk werd van Strijen. Hieruit kan de conclusie getrokken worden dat, vanaf hun ontstaan, zowel Klundert als Zevenbergen door de heren van Strijen werden bestuurd.

Zoals uit het bovenstaande blijkt, vielen de ‘nederzettingen’ Die Overdraghe en Sevenberghe in eerste instantie onder het bestuur van de heren van Strijen. In die tijd was Strijen een leen van de graven van Holland en een achterleen van Hertog van Brabant. In 1290 bevestigde Willem van Strijen dat Sevenberghe te leen werd gegeven aan zijn neef, Willem Hugemans zoon.

De nederzetting Niervaert kreeg in 1357 stadsrechten en wordt later een zelfstandige heerlijkheid. Een grote brand in 1420 en de Sint-Elisabethsvloed in 1421 vagen Niervaert bijna geheel van de kaart. Vanaf het midden van de 16e eeuw werd het gebied weer ingepolderd en werd de plaats vanwege zijn gunstige ligging opgenomen in de zuidelijke vestingsgordel van het gewest Holland.

De heren van Sevenberghe verloren in 1428 hun heerschappij over de plaats aan Philips van Bourgondië. Die regeerde tot 1453 persoonlijk over Sevenberghe. Toen kreeg Arent van Sevenberghe zijn rechten over de stad terug.

Fijnaart en Heijningen, Standdaarbuiten en Willemstad
Naast Zevenbergen en Klundert bestaat de huidige gemeente Moerdijk uit nog een drietal voormalige gemeenten, te weten Fijnaart en Heijningen, Standdaarbuiten en Willemstad.

Gebleken is dat er vóór de Sint-Elisabethsvloed in 1421 al enige activiteit plaats vond op de plek waar later Fijnaart en Heijningen ingepolderd zouden worden. Door de vloed werd echter alles weggespoeld en pas in de 15e eeuw, toen de gorzen weer droog kwamen te liggen, werd de grond opnieuw in bezit genomen en geëxploiteerd.

Viel het gebied bestuurlijk al in de 13e eeuw onder jurisdictie van een tweetal Huizen, namelijk die van Breda en van Strijen, in 1458 kwam het gebied in bezit van de Heren van Bergen op Zoom. Zij lieten de omringende gorzen inpolderen en vergrootten op deze manier hun grondgebied (zie ook venster 10 over Standdaarbuiten). Door de inpolderingen van de Ruigenhil in de tweede helft van de 16e eeuw, in opdracht van Jan IV van Glymes, ontstond het dorp Ruigenhil; het latere Willemstad.

Het bestuur van onze 5 kernen tot 1568 (het begin van de 80-jarige oorlog)

In de middeleeuwen, de tijd dus waarin al onze kernen ontstonden en verder tot ontwikkeling kwamen, was de hoogste macht in het toenmalige Nederland officieel in handen van de Duitse keizer. In de praktijk was het hoogste gezag echter in handen van de hertog van Brabant en de graaf van Holland. Zij op hun beurt gaven gebieden in leen aan lagere heren, zoals hier boven al genoemd, de heren van Strijen, de heren van Bergen op Zoom en de heren van Breda.

Deze leenmannen bezaten dus veel minder gebied en hun rechten en macht waren ook aanzienlijk kleiner dan die van de hertog van Brabant of graaf van Holland. De leenmannen probeerden dan ook door middel van het uitbreiden van hun gebied hun macht te vergroten. Inpolderen was een van de manieren om dit doel te verwezenlijken. Nadeel was wel dat hun bezittingen verspreid kwamen te liggen en een groot aaneengesloten gebied dat onder één heer viel, slechts sporadisch voor kwam.

De heren hadden heel wat rechten en plichten. Het belangrijkste recht – in feite kan er beter gesproken worden over ‘macht’- van een heer was de bevoegdheid om recht te spreken. Naast het opleggen van geldelijke boetes waren zij bevoegd om personen te verbannen en om de doodstraf uit te spreken. Vaak stelden de hoge heren een schout of drossaard en schepenen aan, die namens hen recht spraken en de vonnissen uitvoerden.

Hoewel de schout en schepenen een heel ander takenpakket hadden dan onze tegenwoordige bestuurders, kun je wel zeggen dat zij de voorgangers waren van de burgemeester en wethouders van nu.

Bronnen:
– Streekarchivaris R.C.M. Jacobs, lezing “Zeven eeuwen Zevenbergen in vogelvlucht” Zevenbergen, 1988

– ‘Ach Lieve Tijd’ 700 jaar West-Brabant en de Westbrabanders
– Publikaties van Heemkundekring Willem van Strijen uit Zevenbergen
– Isfridus de Groot, ‘Personen en feiten uit de geschiedenis van Zevenbergen
– Persoonlijke informatie, vergaard tijdens twee jaar durend onderzoek naar de geschiedenis van Zevenbergen, ten behoeve van het spektakelstuk, opgevoerd ter gelegenheid van het 700 jarig bestaan van Zevenbergen in 1990

Bronnen illustraties:
– 5. Regionaal Archief West-Brabant
– 6. Peter v.d. Kerkhof
– Overige illustraties: privé archief Ine Krielen

 

Lees verder

Het Mirakel van Niervaert

Het Heilig Sacrament van Niervaert, ook wel de Heilige Miraculeuze Hostie genoemd, verwijst naar een middeleeuws hostiewonder. In het begin van de 14e eeuw vond turfsteker Jan Bautoen in Niervaert, bij het huidige Klundert, in de grond een Hostie. Hevig geschrokken riep hij twee vrouwen die in de buurt aan het werk waren. Toen Jan de Hostie op wilde rapen, begon deze overvloedig te bloeden. Geschokt liet hij de Hostie vallen, die precies viel op dezelfde plaats waar ze gevonden was.

Daarop haastte een van de vrouwen zich naar de pastoor van Niervaert. De zielenherder twijfelde geen moment aan het woord van de vrouw en ging met haar mee naar de plaats van het gebeurde. Een menigte parochianen volgde hem. De hostie werd in plechtige processie naar de kerk overgebracht. Vanaf dat moment stroomden gelovigen van heinde en verre naar het dorp om de wonderbare hostie te vereren. Talrijke bijzondere gebedsverhoringen moeten in die tijd hebben plaatsgevonden (1).

Op die Nieuvaert in tijden voerleden
Plachmen groote moerneringe te doene
Tot welcker perochien in eender steede
Een goet man woende van moerwerck coene
De daer genaemt was Jan Bautoene

Onderzoek door het Bisdom Luik

Niervaert ressorteerde in de late middeleeuwen onder het toen uitgestrekte bisdom Luik. Toen de bisschop van de wonderbare hostie hoorde, beval hij een nauwkeurig onderzoek in te stellen. Hij stuurde daartoe zijn rechtsgeleerde Macharius, een scepticus, naar Niervaert. Macharius geloofde van meet af aan niet in de echtheid van het wonder. Ondanks de gelijkluidende verklaring van de drie getuigen en de getuigenis van pelgrims die op wonderbare wijze genezen waren bleef hij volharden in zijn vooroordelen.

De rechtsgeleerde meende de echtheid van het wonder met een steekproef te moeten onderzoeken. Viermaal achtereen stak hij met een priem op de hostie in, die telkens weerstand bood alsof ze van marmer was. Toen Macharius echter voor de vijfde maal stak, begon de hostie op de vijf plaatsen waar ze geraakt was te bloeden. Zonder nog één woord uit te brengen verliet Macharius Niervaert, eindelijk ten volle overtuigd van de echtheid van het wonder (2).

Daert Macharius dus proefde ende vijfmael stack
Quam hen den alder meesten gruwel an
Hi waert verwoet Tsacrament dat lack
Niet dan enckel bloet dat wt den wonden ran
Soet gesien was bij menigen diuerschen man

De overbrenging naar Breda

Toen in het begin van de vijftiende eeuw vele overstromingen plaats hadden, waarvan de Sint-Elisabethsvloed van 1421 de bekendste werd, dreigde ook de ondergang van Niervaert. Om te voorkomen dat de hostie met het dorp mee ten onder zou gaan, vroeg Jan IV van Nassau toestemming aan de Bisschop om de hostie naar Breda over te laten brengen (3).

Ouermits dat Joncker Jan greue tot Nassouwe
Sijn heerlichheit vander Nieuwervaert sach vergaen
En veel pelgroms by tempeest quamen in rouwe
Ende den Sacrament gheen eer en wart gedaen
Gynck hi by den bijsscop hier hem op beraen

Bij bijscops consent dem raet al hier accordeerde
Dat ment sou halen te Breda inder kercken
Dwelck graef Jan alsoe confiermeerde
Ende sandt wt den scutten met veel groter clercken
Die seer costelic passeerde der Marcken

Op 13 maart 1449 werd in Niervaert een laatste plechtige mis ter ere van de hostie opgedragen. Nadat men in processie rond de kerk (Ommegang) was getrokken, werd het Heilig Sacrament per schip via de Nieuwe Vaart en de Mark naar Breda gebracht en op een afzonderlijk altaar in het koor van Sint Anna binnen de Onze-Lieve-Vrouwekerk uitgestald. Ook in Breda zijn talrijke wonderbare gebedsverhoringen aan de hostie toegeschreven.

Spoorloos maar bewonderd

Tijdens de provinciale synoden van Mainz en Keulen, die respectievelijk plaats hadden in 1451 en 1452, werd bepaald dat de wonderbaarlijke hosties zo mogelijk moesten worden genuttigd en in ieder geval aan de openbare verering dienden te worden onttrokken.

In 1463 werd in Breda het Gilde van het Heilig Sacrament van Niervaert opgericht met de bedoeling om de verering van de hostie te bevorderen. Tijdens de Reformatie kwam dit in een sluimerend bestaan terecht. Sinds die tijd is de hostie spoorloos. Een obscuur briefje over een zekere Simon Bekkers met de vermelding dat de hostie zou zijn ingemetseld in een pilaar tegenover de preekstoel is het enige dat historici enig houvast biedt (4).

Een overlevering verhaalt dat de hostie, ten tijde van de beeldenstorm in augustus 1566, door een kanunnik in veiligheid zou zijn gebracht en in het stadshart verborgen werd. Na de beeldenstorm heeft de ommegang nog enkele malen plaats gehad. Wanneer Breda in 1590 in Staatse handen komt is de ommegang definitief verdwenen. Concreet kan dus gesteld worden dat de hostie in de periode tussen 1456, wanneer het laatste wonder geschiedt, en 1590 verdwenen moet zijn.

In 1994  werd de Broederschap van het Sacrament van Niervaert opgericht, dat het initiatief nam tot de formele heroprichting van het Gilde van het Heilig Sacrament van Niervaert in 2003. Zij organiseren onder meer de Niervaertprocessie. Sinds 2006 wordt die processie elk jaar op Sacramentsdag in Klundert gehouden (5).

Zie ook: www.youtube.com

Bronnen:
–  Asselbergs/Huysmans: Het Spel vanden Heilighen Sacramente vander Nyeuwervaert, Uitg. Tjeenk Willink, Zwolle, 1955

Bronnen illustraties:
– 1. en 2. www.breda-museum.org

– 3. en 4. Bea Hoeks- de Laat

– 5. Ties Steehouwer




Lees verder

Onder water

Het zuiden van West-Brabant is zanderig en het noorden kleiig. In de Middeleeuwen lag daar nog een flinke laag veen overheen (1), waardoor de regio nogal zompig was en nauwelijks toegankelijk. Vanaf de dertiende eeuw is de veenlaag systematisch afgegraven, gedroogd en als turf afgevoerd naar Vlaamse en Hollandse haarden. Het grote graafwerk maakte korte metten met het veen. Zeewater nam stukje bij beetje de plek van het veen in. Dat opende het perspectief op een buitengewoon lucratieve zoutwinning.

De turfwinning in West-Brabant begon later dan die in Vlaanderen en Zeeland, maar vergeleken met Holland en de overige Noord-Nederlandse gewesten was onze streek er vroeg bij. De veenwinning werd hier in de dertiende eeuw aangevat, op initiatief van Vlaamse ondernemers. Vlaanderen was economisch sterk ontwikkeld en had grote behoefte aan energie. Met het oog op de conservering van vlees en vis was het bovendien heel aantrekkelijk om zout te winnen uit veen dat door de nabijheid van de zee verzilt was (2).

Turfhavens en turfvaarten

In die beginjaren van de turfwinning ging het nog om vrij bescheiden hoeveelheden. De productie was niettemin van grote betekenis voor de ontwikkeling van het gebied. Door veenexploitatie werd immers een vrij ontoegankelijk gebied ontsloten. Menige nederzetting dankt er zijn ontstaan aan.

West-Brabant telde toen minstens achttien uitvoerhavens, de meeste op de grens van hoog en laag, vlakbij de uitgestrekte venen in het lage deel. Later zouden die plekken ook voor de zoutwinning ideaal blijken. De haven lag zowel dichtbij de brandstof, de zoete venen op de hogere gronden, als dichtbij de grondstof, de zoute venen in het lage (3).

Enkele plekken midden in het veen bleken eveneens geschikt voor de aanleg van een turfhaven. Zo gaat de prilste geschiedenis van Klundert terug op de havenplaats Niervaart. De turfhaven Zevenbergen is in 1287 gesticht, midden in het veen, op enkele donken aan de Mark.

Schatgravers

Een intieme relatie met de zee bleek van nut. Aanvankelijk werd hier turf gewonnen, maar door overstroming en verzilting was ook de zoutwinning uit veen op gang gekomen. Niervaart en Zevenbergen zetten zich in het begin van de veertiende eeuw aan de zoutbereiding en hadden hun hoogtepunt in de tweede helft van die eeuw. Zout bracht zoveel hogere inkomsten dan turf dat de keuze op voorhand vastlag: waar zout veen werd aangetroffen gingen schatgravers aan het werk.

De werkzaamheden buiten betroffen het steken van veen en het vervoer naar een droge plek in de nabijheid, alwaar het veen werd gedroogd en verbrand tot zoute as, de zogenaamde zel. Door zo te werk te gaan kon aanzienlijk worden bespaard op de transportkosten, zel is immers een stuk lichter dan natte turf.

De zoutwinning was nogal mobiel; zodra het veen was afgegraven werden de werkzaamheden verplaatst. Het zoutzieden daarentegen was gebonden aan een vaste plek. In zoutketen werd zoutmaken door specialisten tot een kunst verheven.

Zoutzieden

In de zoutkeet werd de zel met water gemengd, waardoor het zout werd opgelost. Na verloop van tijd dwarrelden de asresten neer. De laag smurrie die zich op de bodem afzette werd afgevoerd naar de zelke of afvalberg. De zoutoplossing werd gefilterd en met behulp van turf verwarmd en ingedampt.

Tijdens dit indampen kristalliseerden zowel bruikbare als onbruikbare zouten uit. Het was de kunst van het zieden om de bruikbare van de onbruikbare zouten te scheiden. Het bruikbare zout werd opgeslagen, gedroogd en verkocht. De onbruikbare zouten kristalliseerden eerder of later uit en werden op de panbodem afgezet dan wel zorgvuldig van het brouwsel afgeschept. Na afscheiding verdwenen ze op de alsmaar groeiende afvalberg. Het keetspek, dat na herhaald koken de binnenkant van de pan bedekte, werd verkocht als liksteen voor het vee (4).

Van veenrivier tot getijdengeul

Het zoute veen werd vooral aangetroffen aan de mondingen van de veenriviertjes. Waar dat zilte veen werd afgegraven kreeg de zee vrij spel. De mondingen schoven landinwaarts en de nijvere zoutwinners schoven mee. Als de vloed, dankzij helpende mensenhand, diep in het landschap kan binnendringen, ziet zelfs een kalme zee nog kans om aanzienlijke schade aan te richten. Bescheiden veenriviertjes werden door eb en vloed omgetoverd in forse getijdengeulen, met fraaie namen als Dintel, Moye Keene en Roodevaart.

West-Brabant kopje onder

De overstroming voltrok zich zeer geleidelijk en het duurde bijna twee eeuwen eer het vrijwel vlakke noorden van West-Brabant onder water stond (5). Tot 1285 bleef de invloed van de zee beperkt tot een strook van ongeveer zes kilometer langs de voormalige Striene. Maar in 1330 lagen ook het Land van Strijen en Niervaart onder water. Nog vóór 1367 bereikte het water Zevenbergen. Slechts enkele decennia later stak het stadje als een eiland boven zijn waterige omgeving uit.

Slotakkoord

De Sint-Elizabethsvloed van 1421 stond aan de wieg van het Hollandsch Diep en aan het graf van polder de Grote Waard (6). Het was dus beslist een grote ramp, maar het was tevens een slotakkoord. De zee snoepte al anderhalve eeuw aan de randen van de regio, maar na Elizabeth leek het grootste leed geleden. Veel meer schade kon de zee eigenlijk niet aanrichten. De Brabanders zetten zich aan het herwinnen van verloren land.

Een nieuwe kans

De heroïek van het herwinnen lijkt de Nederlander op het lijf geschreven. Maar we mogen niet vergeten dat het enorme verlies dat eraan voorafging ook mensenwerk was. Het afgraven van de bovenlaag voor de winning van turf en zout spekte menige beurs, maar tegelijkertijd groef de streek zijn eigen graf. Vanaf de vijftiende eeuw was een wederopstanding in de maak. De natuur gaf West-Brabant een nieuwe kans.

Bronnen:
– Jan van den Noort, Langs de rand van het zand, Waterstaatsgeschiedenis in de Brabantse Delta         (Breda 2009), 12-45
© tekst en kaarten Jan van den Noort, foto’s Joop Reijngoud, Rotterdam 2012 Lees verder

Boven water

Gedurende de zestiende eeuw, ook wel de eeuw van het graan (1) genoemd, zaten de prijzen van agrarische producten in de lift. De voorspoedige ontwikkeling van de landbouw schiep kansen die door kapitaalkrachtige lieden met beide handen werden aangegrepen. De mogelijkheden om kapitaal profijtelijk te beleggen waren beperkt, dus toen de commerciële landbouw riante perspectieven bood, werden zelfs hoge risico’s noodgedwongen voor lief genomen.

De overstromingen die Brabant sinds het einde van de dertiende eeuw teisterden, drongen langzaam maar zeker steeds verder oostwaarts. In het begin van de vijftiende eeuw reikte de zee zelfs bijna tot Heusden. Onze regio was in twee eeuwen tijd omgetoverd in een getijdengebied. Bij vloed werden grote hoeveelheden zand en klei aangevoerd, bij eb verdween al het slib weer naar zee.

Vanaf de vijftiende eeuw werd meer slib aan- dan afgevoerd, waardoor langs de rand van het zandige zuiden aanwassen ontstonden. Ten noorden van die aanwassen lagen de geulen van het getijdengebied. Daarin herkennen we na verloop van tijd Mark en Dintel, Moye Keene en Roodevaart. Iets verder van de kant, tussen die getijdengeulen, werden opwassen gevormd (2).

Markies of baron

De zeggenschap over de aan- en opwassen was allesbehalve duidelijk geregeld. Bedijkingsplannen leidden daarom onvermijdelijk tot omstandige discussies, lange juridische procedures en hier en daar enig wapengekletter. In het westen van ons gebied deelden de Van Glymes de lakens uit. Zij waren heer van Bergen op Zoom, maar vanaf 1533 mochten ze zich markies noemen. In het oosten waren de Nassaus oppermachtig. Die waren onder meer heer van Breda, en zouden vanaf het einde van de zestiende eeuw de titel baron dragen (3).

Start met Standdaarbuiten

Een van de opwassen, het gors Standdaarbuiten (4), kwam als eerste in aanmerking voor bedijking, tenminste als de heren het eens konden worden over de begrenzing ervan. In 1510 werd na veel geharrewar een grens vastgesteld en konden de werkzaamheden aanvangen.

Door datzelfde geharrewar had het aangrenzende gors Bloemendaal (5) toen een duidelijke westgrens, maar over de oostgrens moest de heer van Niervaart het eerst nog eens worden met zijn buurman, de heer van Zevenbergen. In 1555 kon Bloemendaal worden bedijkt en in 1563 legde Zevenbergen de aangrenzende Grote Meerenpolder droog (6).

In het oosten van zijn gebied had de heer van Zevenbergen minder te stellen met dat soort aanspraken. De Oude Polder van Zevenbergen (7) en de Grote Zonzeelsche Polder (8) werden in de eerste helft van de zestiende eeuw al van dijken voorzien.

In het noorden van de heerlijkheid Zevenbergen lag dat anders. Daar moest eerst nog een grenssloot worden teruggevonden: de Slegge. Maar in 1545 kon de polder Zandberg en Nieuwendijk worden aangelegd (9). En hoewel deze kort na voltooiing overstroomde bleek het mogelijk om deze Zevenbergse polder op te nemen in de nieuwe bedijking van de Grote Polder van Niervaart (10).

De Van Glymes bouwden voort op dit samenwerkingsproject. In 1548 hadden zij een deel van Fijnaart bedijkt. Die polder werd later Oude Fijnaart (11) genoemd. Door de dijk van de Grote Polder daarop aan te sluiten werd een nieuw stuk Fijnaart drooggelegd: de Nieuwe Fijnaart (12).

Ruigenhil

De polder Ruigenhil (13) was nog door de familie Van Glymes bedijkt en met de Oude Heiningen (14) had de familie een beginnetje gemaakt. In de Tachtigjarige oorlog vielen beide toe aan Maurits van Nassau. De bedijking van de Oude Heiningen werd in 1583 voltooid. Maurits doopte het dorp Ruigenhil om tot Willemstad, lbreidde het uit met twee buitendijkse bastions en gaf het stadsrechten (15). Dat bleek een goede investering, want mede daardoor bleven polder en stad ook na de oorlog in handen van de Nassaus. Ruigenhil grensde aan de Grote Polder van Niervaart, waar door Willem van Oranje het nieuwe dorp Niervaart was gesticht. In de jaren tachtig van de zestiende eeuw werd het uitgebouwd tot een volwaardige vesting en omgedoopt tot Klundert (16).

Markiezinnen

De kansen van de Van Glymes keerden. Dankzij het bestand dat in 1609 werd afgekondigd konden de erfgenamen van de markies hun rechten weer doen gelden. De verkoop van gorzen vormde een welkome impuls voor de markizaatskas en menig markiezin verbond haar naam aan nieuw land langs de Dintel. Zo werd de Mancia Winterpolder (24) vernoemd naar markiezin Maria Mencia en de Jufvrouwenpolder (20) naar haar zeer jeugdige opvolgster, Maria Elisabeth I Clara van den Bergh. De naam van nicht Maria Elisabeth II van den Bergh leeft voort in de Elisabethspolder (19), terwijl de Henriëttapolder (21) zijn naam ontleent aan markiezin Henriëtta Francisca, prinses zu Hohenzollern.

Royale Polder

De Nassaus waren destijds vooral in het oosten van onze regio actief. Op het drielandenpunt Klundert-Zevenbergen-Zwaluwe lag tot in de zeventiende eeuw het eiland Moerdijck, in het westen omspoeld door de Roodevaart, die toen nog een aanzienlijke breedte had en in het oosten door de Swaluwsche Meeren (14-19). Moerdijck en omgeving werden stukje bij beetje ingedijkt. Het land kon worden bewerkt, maar al die kleine dijkjes boden betrekkelijk weinig bescherming. In 1650 werden de twaalf polders voorzien van een gezamenlijke zeewering. De polder werd Royale Polder (34) genoemd naar Mary Stuart, Princess Royal, echtgenote van stadhouder Willem II en moeder van diens opvolger Willem III.

Beaumont

De Tachtigjarige Oorlog was nog maar net voorbij of de prijzen van graan en meekrap zetten een neergaande koers in. Het rendement van de bedijkingsprojecten kreeg daarmee een gevoelige dreun. Aernout van Beaumont ondervond dat aan den lijve. Als lid van de Raad- en Rekenkamer was hij betrokken bij het beheer van de eigendommen van de prins van Oranje. In 1655 bedijkten Beaumont en de zijnen de West-Heiningenpolder (17), later omgedoopt tot Beaumontspolder, maar daarna bleef het heel lang heel erg stil. Dalende landbouwprijzen ontnamen het bedijken van aanwassen hun aanlokkelijkste kant. Door verkoop en vererving viel het eigendom van Beaumont en de zijnen in vele stukken uiteen.

Sabina

Een eeuw later, bij het keren van het economisch tij, werd de draad weer opgepakt. Een van de eigenaren, Sabina Louise van den Santheuvel-Orizandt, trok uit het stijgen van de prijzen de conclusie dat het bedijken van aanwassen weer profijtelijk was. Zij spoorde haar mede-eigenaren aan om gezamenlijk zo veel mogelijk aanwassen terug te kopen. Toen het eigendom over de aanwassen eenmaal was geconcentreerd bij twee families, werden de bedijkingswerkzaamheden hervat. Die polder kwam in 1787 gereed en werd Sabina-Henricapolder (18) genoemd.

Moer en Dijk

De gemeente is dus niet van vandaag op morgen ontstaan. In ruim vier eeuwen tijd werd Moerdijk stukje bij beetje, polder na polder, herwonnen op de zee. De naam Moerdijk vat die geschiedenis kernachtig samen. Door de moer (het veen) af te graven kon de zee bezit nemen van het land. Door dijken aan te leggen wist de mens er weer beslag op te leggen.

Bronnen:
– Jan van den Noort, Langs de rand van het zand, Waterstaatsgeschiedenis in de Brabantse Delta         (Breda 2009), 12-45
© tekst en kaarten Jan van den Noort, foto’s Joop Reijngoud, Rotterdam 2012

Lees verder

God met 2 gezichten

In de zestiende eeuw leidde kritiek op het katholieke geloof tot de reformatie. Er ontstond een strijd tussen de aanhangers van de paus, de papisten, en de Calvinisten ofwel protestanten. Door de strategische ligging van onze gemeente, op het grensgebied tussen de katholieke Spanjaarden in de Zuidelijke Nederlanden en de Calvinisten in de Noordelijke Nederlanden, werd onze gemeente het strijdtoneel van een godsdienstoorlog. 

Kritiek op de kerk

In de middeleeuwen was bijna iedereen in deze gebieden katholiek. Aan het begin van de zestiende eeuw groeide de aanhang van dit geloof nog steeds. In 1529 werden in Standdaarbuiten, in 1548 in Fijnaart en in 1566 in Ruigenhil (Willemstad) nog katholieke parochies met een eigen kerk gesticht. Maar rond 1500 kwam er ook steeds meer kritiek op de Kerk en de geestelijkheid op. Veel religieuzen werden beschuldigd van drankmisbruik, gulzigheid, losbandigheid en het niet leven volgens de religieuze geboden. Door de uitbundige en rijke levensstijl van de geestelijken twijfelden mensen aan de manier waarop de Katholieke Kerk het geloof uitdroeg. Deze twijfel en kritiek leidde in 1566 tot de Beeldenstorm. In drie weken verwoestten de Calvinisten alle beelden en muurschilderingen in veel kerken. De Calvinisten stonden op deze manier op tegen het katholieke geloof en de Spaanse overheersing. Met Spaanse militaire acties werd geprobeerd de opstand neer te slaan. Tevergeefs, want in 1572 werden de Spanjaarden bij Den Briel, het huidige Brielle in Zuid-Holland, verslagen (1).

De opkomst van het protestantisme

Na hun overwinning bij Den Briel trokken de Nederlandse edelen snel zuidwaarts en bereikten Klundert, Fijnaart, Standdaarbuiten en Ruigenhil. Meteen werd in deze plaatsen de katholieke eredienst verboden. De pastoor van Standdaarbuiten kon naar Zevenbergen vluchten en vanuit daar verder gaan met zijn werk. Maar de pastoor van Fijnaart, net als vele anderen, had minder geluk en werd gevangen genomen en opgehangen. Het lukte de protestanten niet om deze plaatsen lang vast te houden, want nog geen drie jaar later werd het gebied heroverd door de Spanjaarden. Toch bleek dit geen overwinning voor de katholieken. Er waren door de oorlog te weinig priesters overgebleven om genoeg geestelijke steun te bieden. Omdat de mensen dit wel nodig hadden, stonden zij open voor de calvinisten. Bovendien was de katholieke eredienst sterk teruggedrongen, doordat in Zevenbergen de kerk op de Markt als kazerne voor soldaten in gebruik was. Dat de Zevenbergenaren in deze periode minder waarde hechtten aan het kerkgebouw blijkt uit het feit dat Margaretha van der Marck na haar overlijden niet in de kerk op de Markt begraven wilde worden. Dat haar man (Jean de Ligne van Aremberg, Heer van Zevenbergen), die al eerder gestorven was, daar wel in het speciaal voor hem en Margaretha gemaakte grafmonument begraven was, kon haar niet overtuigen (2).

Springplank naar Holland

Toen Willem van Oranje in 1582 het Markiezaat van Bergen op Zoom als leengoed van de Staten van Brabant verkreeg, kreeg hij ook de heerschappij over het dorp Ruigenhil en het stadje Klundert. Een paar jaar later besloot hij Ruigenhil en Klundert te versterken, omdat hij bang was dat de Spanjaarden, die in de noordwesthoek van Brabant oprukten, deze plaatsen binnen zouden vallen. Ook werd het aanhangen en uitoefenen van het katholieke geloof in deze plaatsen officieel verboden. Prins Maurits ging een stapje verder in het terugdringen van de katholieken door Ruigenhil in 1586 stadsrechten te schenken, de stad tot Willemstad te dopen en in 1587 een vaste calvinistische predikant in Fijnaart aan te stellen.

Protestantse overwinning

De jaren erna bleef een strijd bestaan tussen de katholieken en calvinisten, met in deze streek steeds wisselende winnaars. Pas na 1590 stabiliseerde de toestand langzaam in het voordeel van de calvinisten. De protestantisering kon met de aanstelling van streng calvinistische predikanten in onze dorpen doorgaan. Ook kon eindelijk met de bouw van de eerste speciaal voor de protestantse eredienst gestichte kerk in Nederland worden begonnen. De Willemstadse Koepelkerk werd gebouwd door de steenhouwer en architect Coenraat van Norenburch. Prins Maurits betaalde mee aan het bouwproject, op voorwaarde dat de kerk in een ronde of achthoekige vorm zou worden gebouwd (3).

Ook in de andere Moerdijkse plaatsen werd het katholieke geloof onderdrukt. In 1601 werd de katholieke pastoor Daniels door de calvinistische soldaten van fort Noordam gevangen genomen en pas na betaling van een hoge boete weer vrijgelaten. De situatie verergerde voor de katholieken toen op 24 januari 1610 de reformatie ook in Zevenbergen officieel werd ingevoerd. Op die datum werd de kerk op de Markt door de protestanten ingenomen en werd pastoor Daniels gedwongen Zevenbergen te verlaten en naar Terheijden te vluchten.

Door de komst van de calvinisten uit het Noorden veranderde de bevolkingssamenstelling in dit gebied. De katholieken, die voornamelijk in Zevenbergen, Langeweg, Moerdijk en Noordhoek woonden, stamden af van de oorspronkelijke bewoners van deze streek. De protestanten in Klundert en Willemstad hadden vaak voorouders van over het Hollands Diep.

Hoewel in onze gemeente de calvinisten al langer aan de macht waren, werd deze in heel Nederland pas officieel toen in 1648 de Vrede van Munster werd gesloten (4 en 5).

Bronnen:
– Annemiek van der Veen, De geschiedenis van West-Brabant een verhaal apart, Stichting Brabantse Regionale Geschiedbeoefening, 1988
– Mekking, Ottenheym, Van der Woud & Bosma, Bouwen in Nederland, Waanders Uitgevers, Zwolle, 2007
– L.J. Rogier (RK), Geschiedenis van het katholicisme in Noord-Nederland, Amsterdam/Brussel 1944, blz. 465 t/m 477

Bronnen illustraties:
– 1. vls.wikipedia.org
– 2. Regionaal Archief West- Brabant

– 3. Bea Hoeks- de Laat

– 4. Regionaal Archief West Brabant (oudste foto uit collectie Heemkundige Kring ‘Fijnaart en Heijningen’)


Lees verder

Fijnaart en Heijningen

Fijnaart en Heijningen zijn ontstaan in een gebied van gorzen en kreken, waarin de getijden vrij spel hadden. Deze gorzen werden na verloop van tijd een soort eilanden. In de middeleeuwen waren er nederzettingen waar herders op terpen leefden. De jonge gorzen waren heel geschikt voor het beweiden van schapen. Dat kwam goed uit want de wolnijverheid in Vlaanderen had grote behoefte aan wol.

Een van deze eilanden werd Finre genoemd. Die naam kan een verwijzing zijn naar het Latijnse woord finere, wat ‘einde’ betekent, maar daar bestaat geen zekerheid over. Het gebied De Heiningen lag iets westelijker van Finre.

Wegens vele overstromingen hebben de eerste gemeenschappen niet lang bestaan. Door die overstromingen bevatte het veen onder de kleilaag zout (zie ook de vensters  5 en 6). Dat veen werd afgegraven, verbrand en uit de as werd het zout gewonnen. Dit wordt zelnering genoemd. De zouthandel heeft het westen van Brabant tot grote bloei gebracht; zout was toen namelijk het enige conserveringsmiddel voor voedsel.

De gorzen waarop Fijnaart en Heijningen zijn ontstaan, behoorden aan de heren van Bergen op Zoom, van wie Jan II van Glymes de bekendste is. Hij werd ook wel Jan metten Lippen genoemd. Na zijn overlijden zette Jacqueline de Croy, de vrouw van zijn kleinzoon Antonius van Glymes,  zijn werk voort en haar naam werd verbonden aan de polder Vrouwe Jacobsland (1). Deze gorzen werden in 1548 bedijkt. Een jaar eerder werd op een verhoging al een huis gebouwd, de Hoge Werft, voor de rentmeesters van de Fijnaartse polder. De Hoge Werft is ook bekend geworden als de Konijnenberg. Halverwege de jaren vijftig van de vorige eeuw is deze grond afgegraven. De Konijnenberg lag oostelijk van de huidige Boomgaardstraat.

Sinds 1811 vormden Fijnaart en Heijningen één gemeente. Daartoe behoorden ook de gehuchten Zwingelspaan en Oude Molen. Heijningen had tot 1810 een eigen bestuur en rechtspraak. Met de komst van Lodewijk Napoleon in dat jaar werden kleine woonkernen bijeen gevoegd zodat ze efficiënter bestuurd konden worden. Sindsdien worden Fijnaart en Heijningen in één adem genoemd. Ze zijn een zelfstandige gemeente gebleven tot 1997 toen de gemeente Moerdijk gevormd werd en ze daar deel van gingen uitmaken (2).

Wapen en vlag

Het wapen werd oorspronkelijk gevoerd door de familie Van Glymes, heren van Bergen op Zoom. Het is echter geen markiezaatswapen. Het wapen is afkomstig van de familie Van Boutersem, heren van 1352-1430. De opvolgers, het geslacht Van Glymes (1431-1567), bleven het wapen voeren.

Het eerste zegel van de schepenbank dateert uit 1559 en toont de heilige Jacobus de Meerdere, vergezeld van het Glymeswapen en een antieke gravenkroon. Op een achttiende-eeuws zegel is de heilige verdwenen en is die kroon vervangen door een gewone. Rond 1741 werd een nieuw zegel in gebruik genomen met hetzelfde wapen en een antieke markiezenkroon. Die heeft drie bladeren en zes parels. Later is deze afbeelding als wapen in gebruik genomen. Het bijbehorende randschrift spreekt overigens niet van Fijnaart, maar van Vrouwe Jacobslandt.

Gemeentezegel

In de zeventiende eeuw werd het wapen vastgehouden door een schildhouder. Deze komt zowel voor op zegels als op een steen, die zich tegenwoordig in de katholieke kerk van Fijnaart bevindt. De Heemkundige Kring Fijnaart en Heijningen gebruikt deze schildhouder als logo (3).

Opbouw

Het dorp Fijnaart is op dezelfde wijze ingedeeld als dorpen op Flakkee. De kerk is centraal gelegen en wordt door een gracht omgeven. De Voorstraat (4) verbindt deze zogenoemde Kerkring met de dijk, die het dorp ontsluit. Tot halverwege de twintigste eeuw bestond de bebouwing uit niet meer dan enkele straten. Verspreid over het buitengebied liggen de meeste woningen tegen de dijk aangebouwd.

Verklaring straatnamen

In Fijnaart herinnert de Jan van Glymesstraat en de Vrouwe Jacobstraat aan Jan II van Glymes, heer van Bergen op Zoom, en zijn echtgenote Jacqueline (= Jacoba) de Croy. De plaatselijke parochiekerk werd eveneens op haar initiatief gesticht en is naar haar eigen patroonheilige genoemd: Sint Jacobus de Meerdere. De Hazebrouckstraat en Valenciennesstraat verwijzen naar de twee Noord-Franse steden die Fijnaart hulp verleend hebben na de watersnoodramp van 1953.

Om dezelfde reden verwijzen de Friesestraat, Veluwestraat en Deventerstraat in Heijningen naar hulpverlenende gebieden. De Koning Haakonstraat is naar een Noorse koning genoemd. De Bernadottestraat verwijst naar het Zweeds koningshuis (5).

De nieuwste woonwijk Groenaert heeft Nederlandse appelrassen als straatnaam. Fruitteelt heeft in Fijnaart tot het eind van de twintigste eeuw een belangrijke plaats ingenomen. De polder ten zuiden van de huidige Molenstraat werd vanaf de bedijking in 1697 al De Appelaar genoemd.

Fenderts Volkslied

Tekst: mevr. Dekker – Knöps | Melodie: God save the Queen

O Fenderts polderland
Aan u ons hart verpand
Mijn dierbaar land
Klein stukske Brabants land
Gezegend door Gods hand
Hield Gij vier eeuwen stand
in hecht verband

O dierbaar polderland
Aan u ons hart verpand
Mijn dierbaar land
Door dijk en sluis gestuit
Wierp men het water uit
Ontworsteld aan de zee
Vier eeuw’ gelee

O dierbaar polderland
Aan u ons hart verpand
Mijn dierbaar land
Door arbeid, noeste vlijt
Bang ‘oorlogstijd ten spijt
Zo kon geen smart U deer
En vree keerd’ weer

O Fenderst polderland
Wij wensen U alom
Voorspoed, geluk
Dat Gij nog vele jaar
Voor rampen blijv’ gespaard
En Gij voor tegenspoed
Steeds blijv’ behoed

 

Bronnen:
– C.A.I.L. van Nispen en R.C.M. Jacobs, Onder schutse van St. Jacobus, Fijnaart 1996
– J. van Doorn en J.S. Bos (red.), Fijnaart en Heijningen door de eeuwen heen, Fijnaart 1998
– J. van Doorn (red.), Uit het verleden van Fijnaart, deel 1, Fijnaart 1988

Bronnen illustraties:
– 1.
– 2., 4. en 5. Regionaal Archief West-Brabant
– 3. Heemkundige Kring ‘Fijnaart en Heijningen’

 


 

Lees verder

Klundert

De Klundert ontleent haar naam aan het gors, dat in 1558 werd ingedijkt. Het heette ‘Die Clunder’.  Deze naam is taalkundig verwant aan woorden als kluin, zwarte turf, en klont, kluit veen. Het gors droeg die naam dus al vóórdat het met zeeklei werd bedekt. De belangrijkste nederzetting in de nieuwe polder, daar waar de grootste kreek afwaterde in de getijdegeul ‘De moeije Keene’, werd genoemd naar die oude naam: Die Klundert.

Niervaert

Als hoofdplaats van de nieuwe polder werd de Klundert de rechtsopvolger van de sinds 1357 met stadsrechten begiftigde heerlijkheid Niervaert. Deze naam betekent letterlijk: (woonplaats gelegen) aan de nieuwe vaart. Dit kanaal was gegraven om scheepvaart mogelijk te houden. Dat was niet alleen nodig voor de afvoer van turf, maar het bevorderde ook de scheepvaart van Holland naar Vlaanderen. Daarom werd bij Niervaert  de zogeheten ‘Geervlietse tol’ geheven, een doorvoerrecht door de graaf van Holland opgelegd aan passerende schepen.
Als heer van Niervaert claimde Willem van Oranje het eigendomsrecht op de gorzen ten noorden en ten zuiden van de middenloop van de Keene. Hij investeerde in de bedijking daarvan. Om zijn aanspraken kracht bij te zetten werd de grootste polder ‘Polder van Nieuwervaert’ genoemd. En het hele poldergebied, voor de prins beheerd door zijn te Klundert wonende zaakwaarnemer, de kastelein, werd aangeduid als ‘het rentambt Niervaert’ (1).

Geschiedenis

Als we de geschiedenis van de Klundert laten beginnen in het jaar 1558 gaan we voorbij aan alles wat er voordien in Niervaert plaats vond. We weten er niet veel van. Maar vast staat dat daar ooit een kanaal gegraven is. Dat de schepen, die door dat kanaal voeren, tol moesten betalen. En dat aan dat kanaal een veenkolonie ontstond met de naam Niervaert met een kerk en een stenen behuizing voor de kastelein.
De plaats werd vermaard door het mirakel dat daar bij het turfsteken geschiedde en Niervaert tot een belangrijke bedevaartplaats maakt (zie venster 4).
Maar waar Niervaert precies gelegen heeft en waar de nieuwe vaart liep weten we niet. Is de Keene, ook wel aangeduid als de Roovaert (rooi-vaart), het nieuwe kanaal? Het enige wat we in handen hebben is schriftelijk bewijs dat het verdwenen Niervaert in 1357 stadsrechten, een eigen rechtspraak en marktrecht had.
Vanwege de aanspraken van Willem van Oranje zijn deze rechten overgegaan op de Klundert, ook al sloot de geschiedenis daarvan niet naadloos aan op het verdrinken van het oude Niervaert in de 15e eeuw.

Wapen van Klundert

De continuïteit werd ook tot uitdrukking gebracht in het wapen van de Klundert: oorspronkelijk een drietal gouden St Andrieskruisen op een zwarte ondergrond. Dit was het oude wapen van Niervaert. De drie kruisen zijn ontleend aan het wapen van de heerlijkheid Strijen, waar Niervaert ooit deel van uitmaakte. Later is aan het wapen een hartschild toegevoegd: een gouden leeuw op een Nassau-blauwe ondergrond bezaaid met gouden turven, het wapen van de graven van Nassau (2).

Grondplan

De Klundert werd als dorp aangelegd volgens het Flakkeese model. Vanaf de dijk langs de Keene werden op de oeverwallen aan weerszijden van de Bottekreek voorstraten aangelegd; de westelijke voorstraat kwam uit op de latere stadhuisring en de oostelijke voorstraat (de Molenstraat), op de kerkring. Achter beide voorstraten liep een achterstraat. Aan de zuidzijde, op de dijk, werden de voorstraten verbonden door de kade die tevens diende als loswal aan de buitendijks gegraven haven (3).

Vesting

In 1581 werd ‘de Klundert’ op aandringen van Willem van Oranje een vestingstadje, voorzien van drie poorten: naast de haven de Waterpoort, later de Zevenbergsepoort, aan de oostzijde de Landpoort, later de Schanspoort, en aan de westzijde de Hilsepoort. Aan de noordzijde werd in de wal een spuisluis gemaakt: het Verlaat. De aldus ontstane vesting werd vervolgens uitgebreid en versterkt, onder andere met een fortificatie op de zuidelijke oever van de Keene: de schans Bloemendaal oftewel ‘de Suykerberg’.
De vesting Klundert maakte deel uit van een vestinggordel aan de zuidgrens van het graafschap Holland. Tussen de vestingen werden forten aangelegd waarvan twee op Klunderts grondgebied: het fort Bloemendaal en het fort Hollandia. Zo probeerde Holland de Spaanse troepen buiten te houden.
In 1621 werd het stadje verrijkt met een mede door prins Maurits gefinancierd stadhuis (4), door de architect Melchior van Harbach ontworpen in renaissance stijl. In 1793 namen de Franse troepen Klundert in maar ze trokken zich enkele maanden later weer terug. In 1795 komen ze weer terug komen om ook hier de vrijheidsboom te plaatsen. Rond 1810 werd de vesting Klundert opgeheven.

Andere woonkernen

Tot de Klundert behoorde het dorp Noordschans met de Schanse haven, een stoomgemaal (5) en een schutsluis waardoor de Klundert na het verzanden van de Keene via de Aalskreek over water bereikbaar bleef. Verder zijn er het gehucht Tonnekreek, waar de Tonsedijk aansluit op de Buitendijk, en een deel van het kerkdorp Noordhoek aan de zuid-westhoek van de Bloemendaalse polder. Het westelijke deel van het kerkdorp Moerdijk viel ook onder de Klundert evenals het gehucht Rode Vaart.

Klundert

Tekst: Kees Hendrikx | Muziek: Kees van Gestel

Als ik wandel door Klundertse straten
Kom ‘k aan heel wat historie voorbij
Meestal heb ik dat niet in de gaten
Alles is zo gewoontjes voor mij
Zie ‘k ’t Stadhuis, Suykerberch,
Stenen poppen
Hoor ‘k de klanken van het carillon
Ben ik trots op mijn eigenste stadje
Op de Klundert, de Schans en de Ton

Refrein:
Klundert, stad zonder torens,
Klundert, stad van mijn hart.
Heerlijke plek om te wonen
In ’t westen van ’t Brabantse land.
Klundert, land van “je, het en weet je”
Parel in de Brabantse klei
Ik hou van jou en niet zo’n beetje
En dat geldt niet alleen maar voor mij
Ik hou van jou en niet zo’n beetje
En dat geldt niet alleen maar voor mij

Als ik blader in Klunderts verleden
Komt er veel gedenkwaardigs voorbij
Zaken die je echt nooit mag vergeten
d’ Overdraghe houdt dat voor ons bij
Zie ‘k de bommen, de strijd tegen het water
Zie ‘k het centrum in vuur en in vlam
Ben ik trots dat mijn eigenste stadje
Heeft geworsteld en steeds boven kwam.

Refrein:

 

Bronnen:
– G. van Berkel en K. Samplonius, Nederlandse plaatsnamen herkomst en historie, Utrecht 2006
– Paul van Dijk, Landschap en waterbeheer in Noordwest-Brabant, Waterschap Land van Nassau 1990
– C. van Mastrigt en R. C. M. Jacobs (red.), Tussen Hollandsch Diep & Mark-Dintel, Willemstad 1999
– Diverse nummers van het blad De Overdraght, uitgave Heemkundekring ´Die Overdraghe´ Klundert

Bronnen illustraties:
– 1. en 5. Regionaal Archief West-Brabant
– 2. en 3. Heemkundekring ‘Die Overdraghe’
Klundert
– 4. Bea Hoeks- de Laat

 



Lees verder

Standdaarbuiten

Rond de 13de eeuw was het noordwesten van de huidige provincie Noord-Brabant een omvangrijk watergebied met in het midden een binnenzee, Barleaq genoemd. In het zuidoosten grensde Barleaq aan een groot bos-, heide- en moerasgebied, het Barlebosch. Later zou hier Oudenbosch ontstaan. Het huidige Standdaarbuiten maakte vroeger, net als Hoeven, Oudenbosch, Oud en Nieuw-Gastel en Fijnaart deel uit van het voormalige Markiezaat van Bergen op Zoom.

Ontstaan

Voor de oorsprong van het dorp Standdaarbuiten moeten we terug naar het jaar 1287, toen op 12 juni hertog Jan I het oude Land van Breda verdeelde: Gerard van Wezemaal werd beleend met de helft van het Land van Breda, de andere helft kwam in handen van Raas van Gaveren-Liedekerke. De cisterciënzerorde van de abdij van Sint-Bernaards aan de Schelde wist in de jaren daarna veel grond  onder de parochie Gastel te verkrijgen met de bedoeling om het landschap daar te ontginnen. Een van de eerste activiteiten van de monniken was het aanleggen van een lange en hoge zeedijk ten noorden van Barlebosch waardoor een groot kleigebied aan de binnenzee werd ontrokken. De grond werd ontgonnen en in eeuwigdurende pacht uitgegeven waarbij een tiende deel van de oogst, het thiendrecht, aan de abdij toekwam.
In dit kleigebied werd de nederzetting Nieuwenbosch opgericht, inclusief een rectoraat met kerk en kerkhof

Sint-Elisabethsvloed

Nieuwenbosch heeft bestaan totdat de Sint-Elisabethsvloed in 1421 het grootste deel ervan wegvaagde. De sporen van het kerkhof waren overigens nog in de jaren zeventig van de vorige eeuw in het landschap terug te vinden totdat een enthousiaste landbouwer de restanten ervan omploegde. Na de Sint-Elisabethsvloed begon zich ten noorden van het land van Gastel en Barlebosch buitendijks in het water nieuw land af te tekenen. Dit was letterlijk een grote zandbank en werd aangeduid als “’t sant er buyten” of “’t sant daer buyten”.

Op oude kaarten uit de tweede helft van de 15de eeuw werd deze zandbank beschreven als het Stantderbuyten. De zandbank werd een eiland waar vee werd gehouden dat in 1474 werd verpacht voor 40 Karelsguldens. Door de aanleg van slibdammen werd het eiland steeds groter en rond 1490 werden plannen gemaakt om het gors te gaan bedijken; zo ontstond langzaam een nieuwe polder. Met de indijkingswerken werd in 1525 begonnen. Een jaar later was de dijk af; hij was 3300 Rijnlandse roeden lang (circa 12.400 meter) en de polder had een oppervlak van ruim 831 bunders (ca. 825  hectare).

Bouw van een dorp

In 1528 begon de domeinraad van het Huis van Bergen op Zoom de vorming van een dorp voor te bereiden en een jaar later werd een reglement voor het land en dorp van Standdaarbuiten opgesteld. Dit dorp moest komen rondom het al door de Heer van Bergen gebouwde huis, waarvan de fundamenten nog steeds bestaan: Hoogstraat 27  is er op gebouwd (2). Adriaen Jansz. zou `dijkgraaf ofte penninckmeester’ blijven; Frans van Liedekercke werd schout. Daarnaast waren er vijf gezworenen, die ook schepenen waren. Gezamenlijk vormden zij de schepenbank. Later zou dat aantal tot zeven worden uitgebreid. De plaatselijke rechtspraak werd eveneens aan de schepenbank toevertrouwd, de bouw van een graanmolen werd geregeld en de hoogte van veertarieven. De markies oefende de volle rechtsmacht uit. Beroep op het Leenhof (een beroepscollege voor vonnissen in civiele zaken in het hele Markiezaat)  was pas in 1553 mogelijk.

Tot 1795 heeft het dorp onder de Markiezen van Bergen op Zoom geressorteerd. Met het ontstaan van de Bataafse Republiek kwam hier een einde aan en in 1801 werd het Markiezaat gekocht door de Republiek. In 1817 is voor het eerst sprake van Standdaarbuiten als gemeente.

Er is nog een verklaring voor de naam, die verwijst naar een baken voor de scheepvaart, een “standaert”.Op de zandbank die na 1421 ontstond zou namelijk een paal hebben gestaan die werd aangeduid als een Standaert-buyten. Op de kaart van de Baronie van Breda en ’t Markgraafschap Bergen op Zoom uit 1739 komen we zowel de naam Stand daar Buiten als t Zand daar Buiten tegen.

De vlag van Standdaarbuiten

De hoofdkleuren van de gemeentevlag zijn rood en groen, de persoonlijke kleuren van Jan III van Glymes, heer van Bergen op Zoom (3). Het witte, zwart omzoomde kruis duidt op Sint- Jan de Doper, de schutspatroon van de gemeente. Deze heilige wordt vaak afgebeeld met een Kruisvaan. De kleur wit duidt op de maliën van zilver in het wapen van het geslacht Van Glymes. De zwarte zoom van het kruis is toegevoegd om de vlag duidelijker zichtbaar te maken. Bovendien komt zwart ook in het gemeentewapen voor.

Het wapen van Standdaarbuiten

In het wapen (als gemeentewapen vastgesteld op 16 juli 1817) komen de kleuren van het Markiezaat terug. Het wordt beschreven als:

“Coupé, waarvan het bovenste parti, het eerste van Sabel, beladen met een klimmende Leeuw van goud, het tweede van keel, beladen met pals van goud; het onderste van Sijnople, beladen met drie macles van goud, staande twee en een.” (4)

Gemeentezegel

Stadsrechten zijn nooit verleend en van een stadszegel was dan ook geen sprake. Evenals in andere dorpen van het Markiezaat gebruikelijk was, gebruikte men een zegel met een parochiepatroon, in dit geval Sint-Jan de Doper (Baptist), met in de linkerhand het paaslam (een symbool van Christus) en met voor zich het wapen van de regerende markies Jan IV van Glymes. Dit is gedekt met een antieke gravenkroon en omringd door de ketting van de orde van het Gulden Vlies. In het randschrift staat het jaar van vervaardiging vermeld: 1559 (5).

Bronnen:
’t Sandt daer buyten, Geschiedenis van Standdaarbuiten en Noordhoek

Bronnen illustraties:
– Bovenin en 1 Regionaal Archief West-Brabant
– 2 en 6 Bea Hoeks- de Laat
– 5 Heemkundekring ’t Sandt daer buyten

Lees verder

Willemstad

Het eerste bestek van bedijking van de gorzen Ruigenhil dateert uit 1561. In 1564 werden de kavels uitgezet en in 1565 werd begonnen met de aanleg van het dijkdorp Ruigenhil. Nadat Steenbergen in handen van de Spanjaarden viel, gaf Willem van Oranje op 30 juli 1583 opdracht aan ingenieur Abraham Andries, vestingbouwkundige, het dorp Ruigenhil te versterken.Toen Willem van Oranje in 1584 door de aanslag van Balthasar Gerards overleed, is de stad door Prins Maurits (1) naar zijn vader vernoemd: Willemstad.

Dorp Ruigenhil in 1565

Landmeter Jan Symonsz kreeg opdracht een dorp uit te leggen en er kaarten van te maken. Hij nam als voorbeeld een beproefd dorpsplan dat eerder op Flakkee was ontstaan – vandaar de naam Flakkees dorpstype. Loodrecht op de dijk werd een straat met een breed middenpad aangelegd, de Voorstraat, bedoeld voor de meer voorname bebouwing. Aan weerszijden werden twee achterstraten aangelegd, de West- en Oostachterstraat, die dienden tot ontsluiting van de erven van de Voorstraat. (Nu hebben wij nog steeds de Achterstraat – ex Oostachterstraat – en de Groenstraat – ex Westachterstraat).  Aan het einde van de Voorstraat kwam een vierkant kerkhof met daaromheen een ‘ring’ van huizen, aanvankelijk ‘Rinck van den Kerkhove’ geheten, later, na de bouw van de Koepelkerk, Kerkring.

De bastions

Eerst na 1700 komen de huidige namen van de bastions voor. Ze werden vernoemd naar de zeven provincies van de toenmalige republiek. Naar gelang de rangschikking van de afgevaardigden van de provincies in de vergadering van de Staten-Generaal kregen ze de namen Gelderland, Holland, Utrecht, Zeeland, Friesland, Overijssel en Groningen.

Het wapen van Willemstad

In het jaar 1587 nam Prins Maurits het eiland waarop De Ruigenhil was gelegen onder zijn bescherming en aanvaardde het gouverneurschap dat de inwoners hem aanboden. Uit dat jaar is een tekening bewaard gebleven van het oudste stadswapen. Het wapenschild is omkranst door twee takken met oranjeappels met daarboven een medaillon met het jaartal 1587 en onder een banderol met daarin de spreuk: Fortitudo Mea Deus (“Want gij zijt de God mijner Sterkte”).

Het eerste wapen bleef nog geen 25 jaar ongewijzigd. Als gevolg van gewijzigde politieke verhoudingen wees de Raad van Brabant de polder met Willemstad aan Prins Maurits toe, mits deze hier een behoorlijke vergoeding voor zou betalen. Het nieuwe wapen toont de Nassause leeuw, goud op blauw met acht gouden blokjes en weer de drie schuinkruisjes.

Een variant van het wapen, dat alleen in de prentkunst voorkomt, is een schild met daarop driemaal de letter W. Dit wapen komt onder meer voor op de prent van Boxhornius uit 1632, waarop de vesting Willemstad is afgebeeld. Heemkundekring De Willemstad heeft dit wapen als logo aangenomen (3).

Op 16 juli 1817 bevestigde de Hooge Raad van Adel, gemachtigd door de Koning, de stad in het bezit van een nieuw wapen. De omschrijving was als volgt: “zijnde coupé, waarvan het eerste van sabel, beladen met een klimmende leeuw van goud, houdende het wapenschild van Bergen. Het tweede van zilver, beladen met drie St.Andries kruisen van keel (rood). Het schild gedekt met een kroon van goud” (4).

De vlag van Willemstad

Van de stadskleuren is weinig bekend. Oorspronkelijk zullen de kleuren wel zwart en wit zijn geweest zoals die van het Markiezaat Bergen op Zoom. Pas in 1965 is op voorstel van de gemeente-archivaris een vlag ingesteld: “twee banen van wit en groen met op de witte baan drie rode schuinkruisjes en op de groene baan drie witte maliën, in de zin van de vlag regelmatig verdeeld, en langs de broeking een zwarte verticale baan ter lengte van 3/16 van de hoogte van de vlag” (5).

Het dorp Ruigenhil “besloten en tot een stad gekomen”

Uit een brief uit 1583 blijkt dat het dorpje Ruigenhil besloten en tot een stad gekomen was en dat de poorten nu ’s nachts werden gesloten. Alleen al het feit dat het dorpje was omwald, was kennelijk voldoende om het tot stad te maken. Van stadsrechten was echter toen nog geen sprake. Wel was in 1581 door de markies recht verleend tot het houden van een zaterdagse markt. Het was Prins Maurits die met het charter van 12 augustus 1586 de verhouding tussen de stad en haar heer alsmede het plaatselijk bestuur regelde. Ook verleende de prins een aantal voorrechten, waaronder het recht om accijnzen te heffen op wijn en bier. Ook verkreeg Willemstad tolvrijdom op alle waterwegen van de Verenigde Provinciën. Vanaf toen was er sprake van Stad en Lande van Willemstad.

De stadszegels

De stadswording zal samengegaan zijn met de aanschaffing van stadszegels. In de middeleeuwen hadden de meeste steden een grootzegel van verbanden, dat ter bezegeling van bijzonder gewichtige stukken diende en een zegel ten zaken, dat voor de bevestiging diende van minder belangrijke akten. Voor de afdoening van briefwisselingen beschikte men over kleinzegels of cachets, die kleiner van formaat waren. Hoewel er aanwijzingen zijn dat het heeft bestaan, is geen exemplaar van het eerste grootzegel van Willemstad bekend. Van enkele kleinzegels zijn wel afdrukken bewaard gebleven. Ook van een grootzegel uit 1631 is een exemplaar bewaard gebleven (6).

Mauritshuis

Prins Maurits liet in 1623 op eigen kosten het fraaie buitenverblijf bouwen in de Hollandse renaissancestijl. Hij heeft er amper gebruik van kunnen maken omdat hij in 1625 is overleden.Het voorste deel is in 1623 gebouwd en de aansluitende tweede beuk in 1624. Op het terrein werden enige abelen, linden en iepen geplant  ‘tot preservatie van de schade die de stercke winden dagelyckx sijn doende’. Dat hij Willemstad uitkoos voor een eigen optrekje was niet zo vreemd. West Brabant was dikwijls het terrein van de oorlog met Spanje en Willemstad was een geschikte locatie tussen Den Haag en het strijdtoneel. Na zijn dood werd het gebouw bewoond door de militaire gouverneurs van Willemstad. De aanvankelijke benaming was Prinsenhuis of Prinsenhof en ten tijde van koning-stadhouder Willem III zelfs Koninxhof. Ook werd de naam Gouvernement gebruikt en na 1795 heeft het gebouw vele bestemmingen en naamsveranderingen gehad: onder andere Infirmerie, Marechausseekazerne, stadhuis en heden ten dage Mauritshuis (7).

Lied van Willemstad

Tekst: Hans Moerland en Kees Smit | Muziek: Trad.

West Noord West in ‘ Brabants land
Daar ligt een vestingstad
Een parel in het Hollands Diep
Haar naam is Willemstad

Refrein:
Hoog is de molen
Laag is de sloot
Klein is de vesting
Haar schoonheid is zo groot

Prins Willem gaf ons zelf zijn naam
Bij ’t stichten van de stad
Wij zingen daarom thans verheugd
Het Lied van WILLEMSTAD

Soldaten liepen vroeger hier
Over den Hooghen wal
Zij sloegen daar de vijand neer
Die liep steeds in de val

De vissers zwoegden aan de kaai
Zij werkten dag en nacht
Nu hoor je daar van elk terras
Een bulderende lach

Prins Maurits was belangrijk hier
Want naast het maurtishuis
Bouwde hij ook de koepelkerk
Dit stadje was zijn thuis

Het klinkt misschien een beetje vreemd
Ook wij zijn heel beroemd
De koning  zelf die is destijds
naar Willemstad vernoemd!

Bronnen:
– Willemstad PrinsheerlijK / Heemkundekring ‘De Willemstad’ – C. van Mastrigt 2009
– De symbolen van Willemstad / W.A. van Ham 1976

Bronnen illustraties:
– 1. Gravure van C. Goltzius
– 2. 3. 4. en 6. Heemkundekring ‘De Willemstad’

– 5. en 7. Bea Hoeks- de Laat

 

Lees verder

Zevenbergen

In tegenstelling tot de andere kernen waaruit de gemeente Moerdijk thans bestaat, is het niet geheel duidelijk waar de naam Zevenbergen vandaan komt. Als we de geografische omstandigheden bezien die er heersten toen Zevenbergen ontstond, doen zich twee opties voor. De eerste bewoners vestigden zich op de drooggevallen gorzen, hoogten die boven de toenmalige zeespiegel uitstaken. Het kan zo zijn dat die gorzen samen landtongen vormden, waardoor zeven havens ontstonden, waar schepen konden schuilen, ofwel zich veilig konden ‘bergen’.

De tweede optie heeft als basis het zegel van Zevenbergen dat werd gebruikt voor gemeente- en rechts- zaken en dat in ieder geval al in 1396 in gebruik was. Een zegel van dat jaartal is in het rijksarchief in
’s-Gravenhage opgeslagen. Als we naar het zegel kijken, zien we, rond een schild met drie St. Andries-
kruisen, zeven bergen; drie aan beide zijden en een onder het schild. Op vier van de bergen zijn aan de zijkanten van het schild hazen of konijnen afgebeeld en op de berg aan de onderzijde van het schild staat een jagende vos met aan weerszijden een haas of konijn. Verder zijn op en tussen de bergen takken en blaadjes afgebeeld en in het midden, boven het schild met de St. Andrieskruisen, ziet men de kruin van een boom met daaraan nog een gedeelte van een stam. Tot nu toe is niet achterhaald waarom op het zegel zeven bergen staan afgebeeld, doch logisch redenerend mag worden aangenomen, dat deze afbeelding uit de eerste periode dat sprake was van Sevenberghe, de aanwezigheid van zeven heuvels of ‘bergen’ aannemelijk maakt (1).

Het wapenschild, de vlag en het gemeentezegel

Zevenbergen is in 1290 door de Heer Willem van Strijen te leen gegeven aan de zoon van zijn broer Hugeman van Strijen. Deze zoon heette, evenals zijn oom, Willem van Strijen, Heer van Sevenberghe. Het wapenschild van Strijen bestond uit drie St. Andrieskruisen van keel (rood) op een gouden veld. De Heren van Zevenbergen ontleenden hun wapen aan dat van Strijen, met dien verstande dat de Andrieskruisen werden geplaatst op een zilveren veld. In 1817 werden de gemeentewapens in Nederland vernieuwd. Daarbij is het oorspronkelijke wapen van Zevenbergen opnieuw bevestigd.

De gemeentevlag van Zevenbergen dateert uit 1959 en bestaat uit een effen wit vlak met daarop drie rode St. Andrieskruisen geplaatst. Het vlaggebeeld is dus gelijk aan dat van het wapen.

Het gemeentezegel van Zevenbergen is afgeleid van het hiervoor beschreven zegel. Het werd ook wel het zegel ‘ten zaken’ genoemd en werd gebruikt voor gemeentelijke- en rechtszaken. Er was ook een tekst op aangebracht: Sigillum opidi de Sevenberghen ad causas.

Het zegel werd gebruikt om een document met rode lak af te sluiten of met een lakzegel te waarborgen.

Het is niet zeker dat de dieren op het zegel een diepere betekenis hebben. Het was namelijk gebruikelijk dat een zegel goed gevuld was en dat daarom de graveur de vrijheid kreeg om, naast de door de opdrachtgever bepaalde heraldiek, de resterende ruimte verder in te vullen.

Stadsrechten

Toen in 1290 de heerlijkheid Zevenbergen officieel een zelfstandig leen werd, was er al tientallen jaren sprake van de plaats. Zo geven in 1283 schepenen en raad van Geertruidenberg 40 bunders van hun eigen moer, gelegen op de grens van het moer van Willem Hugemanszoon, heer van Zevenbergen, aan ene Heyman Eggart in gebruik. En in 1287 geven Willem Hugemanszoon van Zevenbergen en zijn vrouw Hadewijf grote percelen moer uit aan het Sint Janshospitaal van Brugge en de abdij van Zoetendaal bij Aardenburg.

Uit die akten blijkt ook dat er een kerk aanwezig is, dat wegen en een watergang worden aangelegd en dat termen als ‘het behouden van heerlijke rechten en de jurisdictie’ door de heer van Zevenbergen worden gebruikt. Bekend is ook dat in 1286 en 1289 werd gebouwd aan een huis, het kasteel van Zevenbergen. Het kasteel werd omringd door grachten en de stad Zevenbergen werd omringd door muren, voorzien van toegangspoorten.

Gezien het feit dat reeds voor 1290 sprake is van heerlijke rechten en jurisdictie, dat bekend is dat in 1287 er al een Heer van Zevenbergen en een schepencollege waren, dat er toen ook een kerk, een sluis en een molen aanwezig waren en dat er een kasteel met gracht en stadsmuren werden gebouwd, mag gevoeglijk worden aangenomen dat toen al stadsrechten waren verleend.

Oons Zeuveberrege

Tekst: Jacques de Groot | Muziek: Gerard Zom

In de Westhoek van oons eige Braobaant
Lee ’n stadje waor ik oprecht van ouw
Een rijke aandelstad van staand
Waor ’t volluk verkwistend leeve zouw
Un Zeemermin vervloekt: Zo’n plaots die zal vergaon
Mar men bleef mee de lobbekestore toch bestaan
Daorvan geleerd eej toen groot en klein
Omda ze echte Zeuveberregenaere zijn.

Ut kesteel, de Kerruk en Fort Noordam
Monumente, iestorie, nostalgie
Eeuwe lang luidt de Mariaklok bim-bam
Over velde, natuur en industrie
Zo vaok deur oorloge-n-en raampe zeer gekweld
Maor vastberaode tellekes eervol wir ersteld
Gin vijaand kreeg zo’n gemeenschap klein
Omda zo echte Zeuveberregenaere zijn.

Suikerstad, beeldend zijn nog jouw schouwe
’t Ging telore, mooie campagnetijd
Strijdbaar blef-d-oons stedeke toch voortbouwe
Mee bedrijve-n-en oonze leefbaoreid
‘k Mis wel de boere-n-en die scheepe mee d’r vracht
En soms die zoete romantiek die ’n baomus bracht
Dag monument, afscheid dee oons pijn
Omda zo echte Zeuveberregenaere zijn

Vlakke polders tusse groene dijke
Ooge boome, ver aon de orizon
Akkerlaand greinst aon de nieuwe woonwijke
Over staote kleenkt spuls ut carriljon
Ondaanks verlies van oudeid is nou van belang
Ier rustig woone tussenut groen en vogelzang
Nog eeuw voort, saome groot en klein
Omda zo echte Zeuveberregenaere zijn
Zeuveberrege, Zeuveberregenaere zijn.

Bronnen:
– Publikaties van het Archivariaat Nassau Brabant: ‘De Heren XVII van Nassau Brabant’ deel 16: Het kasteel van Zevenbergen door Albert Delahaye
– Streekarchivaris R.C.M. Jacobs, lezing “Zeven eeuwen Zevenbergen in vogelvlucht” Zevenbergen, 1988
– ‘Ach Lieve Tijd’ 700 jaar West-Brabant en de Westbrabanders
– Isfridus de Groot, ‘Personen en feiten uit de geschiedenis van Zevenbergen
– Persoonlijke informatie, vergaard tijdens twee jaar durend onderzoek naar de geschiedenis van Zevenbergen, ten behoeve van het spektakelstuk, opgevoerd ter gelegenheid van het 700 jarig bestaan van Zevenbergen in 1990

Bronnen illustraties:
– Regionaal Archief West-Brabant

Lees verder

Waarom Moerdijkers zijn zoals ze zijn

De aard en het gedrag van mensen wordt voor en groot deel bepaald door de historie van het gebied waarin zij leven: oorlogen, de vruchtbaarheid van de grond, ligt het gebied afgelegen of niet, rampen, afkomst, buren en nog heel veel meer. Ook de Moerdijkers zijn door deze invloeden diegenen die ze nu zijn.

Het grondgebied van Moerdijk heeft altijd, zowel letterlijk als figuurlijk, tussen twee fronten ingezeten. Dat kwam vooral door de natuurlijke ligging tussen de rivieren de Mark en het Hollandsch Diep, tussen Brabant en Holland, tussen rooms-katholiek en protestant en tussen zand en klei. Het vormde een grens, een frontier.

Situatie

Deze frontiers zijn soms ontstaan langs natuurlijke weg en soms door het ingrijpen van de mens. Dat ingrijpen was dan weer afhankelijk van de natuurlijke situatie. De natuurlijke frontiers die in de gemeente Moerdijk zijn te ontdekken, zijn het verschil tussen zand en klei en het verschil tussen een gebied dat aan overstromingen onderhevig is of was en een gebied dat dat niet is. Tussen hoog en laag dus. Door ingrijpen van de mens ontstonden er scheidslijnen die een denkbeeldige grens vormen tussen Holland en Brabant, tussen protestant en rooms-katholiek. Een natuurlijk grens wordt gevormd door de rivieren de Mark en de Dintel. Het gesproken dialect ten noorden daarvan is heel anders dan dat ten zuiden. De gemeente Moerdijk zit klem tussen Zuid-Holland en Noord-Brabant. Tot het begin van de negentiende eeuw hoorden delen van dit gebied nog bij Zuid-Holland.

Invloed

Het spreekt bijna vanzelf dat al deze scheidslijnen in de loop der eeuwen iets met de bevolking van Moerdijk gedaan hebben. We spreken niet voor niets over mensen “van op het zand” en “van op de klei” en van mensen “van boven de sloot” en eronder. Met “de sloot” bedoelt men dan het Hollandsch Diep. De scheidingen tussen water en land, tussen zand en klei en tussen hoog en laag zijn geologisch bepaald. In venster 1 hebben we kunnen lezen dat dit gebied, samen met een deel van Nederland, dalende is. Het gebied van Moerdijk was eeuwen een moeras, doorsneden door rivieren en kreken. Vaste grond moest door de mens worden veroverd.

Dijken

Eerst woonde men op hoge gedeeltes en later legde men dijken aan om land te winnen. Dat onttrekken van het land aan de zee was moeilijk en zwaar werk en dat maakte de mensen hard en stug. Deze stugheid is misschien nu nog terug te vinden in de aard van de bevolking van nu. Brabanders vinden dan ook dat er in Moerdijk geen ‘echte Brabanders’ wonen. Zo wordt carnaval alleen aan de randen van de gemeente, in Zevenbergen en Standdaarbuiten uitbundig gevierd. In die plaatsen wonen van oudsher de meeste katholieken. En dat komt dan weer omdat de bevolking in Klundert en Willemstad, na de reformatie vrij snel overging naar het nieuwe geloof.

Nederland – Spanje

Toen het gebied rond 1550 bijna helemaal droog was gemaakt, besliste Prins Willem van Oranje dat het noorden van Brabant een buffer moest worden tussen de aanvallende Spanjaarden en de vesting Holland. Overal werden er vestingwerken aangelegd. Denk daarbij voor dit gebied aan Willemstad, Klundert en de diverse forten en stellingen daartussen, maar ook aan Steenbergen en Geertruidenberg. De bevolking had veel te lijden van de plunderingen door bendes van Spaanse soldaten. In de achttiende eeuw werden er nog meer forten gebouwd, maar die kwamen er om de Fransen buiten de deur te houden. Deze vestingen hadden een grote invloed op het gewone leven van de mensen. Zij werden heen en weer geslingerd tussen hun trouw aan Holland en aan de Spanjaarden. Daardoor raakte de bevolking ook godsdienstig verdeeld. Daar kwam nog bij dat grote delen van de landerijen en veel boerderijen in het bezit waren van de Oranjes, wat een zekere afhankelijkheid met zich meebracht. De bevolking van Willemstad en Klundert is mede daardoor ook nu nog erg koningsgezind.

Katholiek

Zevenbergen is overwegend katholiek en Willemstad overwegend protestants. In Klundert was dat eeuwenlang fiftyfifty. Klundert en Dinteloord behoren onmiskenbaar tot de zgn. Bijbelgordel. Deze Bible-belt is te vinden langs de grens met overwegend katholieke streken ten zuiden daarvan. De staten van Zeeland, Holland en Gelderland hebben in de protestantisering van de huidige Bible-belt extra geïnvesteerd als geestelijk front tegen het dreigende ‘papisme’. Er werden overal streng Calvinistische dominees aangesteld, die door de staten werden betaald. Ook deze scheidslijn loopt dwars door de gemeente Moerdijk.

Een andere tegenstelling tussen dit gebied en de rest van Noord-Brabant is de grondsoort. Op de klei van Moerdijk zijn grotere oogsten mogelijk dan op het zand. De boeren waren in dit gebied dan ook veel rijker dan die van op het zand. Hier kwamen bijna geen zogenaamde keuterboertjes voor.

Er kan dus met recht worden geconcludeerd dat het gebied tussen de Mark en Dintel en het Hollandsch Diep voldoet aan het aardrijkskundige begrip frontier.

Bronnen illustraties:
– 1. Kaartje bewerking Sijarina van der Mast
2.,3. en 4. Heemkundekring ‘Die Overdraghe’ Klundert
– 5. Bea Hoeks- de Laat
Lees verder

De Tachtigjarige Oorlog

De Tachtigjarige Oorlog markeert een belangrijke periode in de ontwikkeling van Klundert en Willemstad. Het leven was door de vele rooftochten zwaar en slechte omstandigheden zorgden voor ziekte en verval. Na het Twaalfjarig Bestand was het soms op het platteland nog onveilig door plunderaars en troepen die rondom het beleg van Breda gelegerd waren. Het strijdtoneel, hoewel soms dichtbij, lag iets zuidelijker.

Aanvang

De veldtochten van Willem van Oranje in 1568 worden doorgaans gezien als het startpunt van de Tachtigjarige oorlog. De veldslagen waren ver van het Moerdijks grondgebied. Maar toch was er enige betrokkenheid, want bij de slag bij Heiligerlee sneuvelde Jan de Ligne, heer van Zevenbergen en graaf van Aremberg (1). Die moest aan de kant van Alva en Filips II de prins van Oranje verdrijven. Van een echte oorlog was in het begin nog geen sprake. Maar zowel de Staatse als de Spaanse troepen en vrijbuiters en watergeuzen zagen kans het eilandengebied, dat Moerdijk toen was, met regelmaat te plunderen. Moerdijk lag op een strategische positie, met veelal Hollandse gebieden op de grens van Holland en Brabant.

Fortificatie

De oorlog liet Moerdijk dan ook niet ongemoeid. Rond 1570 weigerde drost Aernt van Dorp de godsdienstplakkaten uit te voeren en nam ontslag. Zijn gezin gaat naar Mechelen, waar hij in oktober 1572 moet vluchten. Zijn dochters, die hij daar moet achterlaten, worden door de Spanjaarden gegijzeld. Eind 1574 worden ze vrijgekocht. Hij wordt vanaf dan in de opstand een belangrijke financier en adviseur van Willem van Oranje. Op 10 november 1582 nam dezelfde Van Dorp, namens Willem van Oranje de eed van trouw af in Ruigenhil. Kort daarop wordt besloten Ruigenhil te versterken en wordt al van de Willemstad gesproken. In diezelfde periode wordt ook Klundert (2) gefortificeerd (1581-1588). Klundert is gedurende de Tachtigjarige Oorlog nooit belegerd. Rond 1575 wordt fort Noordam, aan de Roodevaart ten noorden van Zevenbergen, gebouwd. Aernt van Dorp wordt later door het bestuur van Zevenbergen gevraagd bij de bevelhebbers van de Staatse troepen te pleiten voor hun zaak.

Reformatie

Deze roerige periode biedt ook een voedingsbodem voor de reformatie. De pastoor van Ruigenhil verlaat zijn post, de pastoor van Standdaarbuiten vlucht naar Zevenbergen en predikanten kregen de ruimte. Maar ook Zevenbergen was niet veilig, want pastoor Daniels van Zevenbergen moet in 1610 vluchten naar Terheijden. De aanwezigheid van protestantse manschappen zal zeker bijgedragen hebben aan de reformatie in onze omgeving.

Het Turfschip

Begin 1590 speelde fort Noordam nog een kleine rol in de list van het Turfschip. De soldaten die in het turfschip van Adriaan van Bergen plaatsnamen, waren gelegerd op fort Noordam (3) en stapten bij Zwartenberg op het schip. Onder leiding van Charles de Heraugiere, wiens zoon Maurits in 1619 huwde met een kleindochter van de Zevenbergse schepen Olivier Gerritsz Vuytenweert, werd Breda met de list van het Turfschip ingenomen. Kort daarna, we schrijven 26 maart 1590, veroverde een Spaanse legereenheid onder de veldheer Mansfeld de stad Zevenbergen. Echter het fort Noordam, dat onder leiding stond van Matthijs Heldt, kon, mede door versterking van troepen vanuit Klundert, niet ingenomen worden.

Het was wel het laatste grote wapenfeit van het fort, dat vanaf die tijd in verval raakte, onder andere door brandschade in november 1590.

Plunderingen en Rampspoed

Het blijft rumoerig. Ondanks pogingen van de steden en dorpen om een zogenaamde sauvegarde te verkrijgen, worden nu en dan plundertochten gehouden. Tijdens één van deze plundertochten komen negentien inwoners van Fijnaart om het leven. Tot overmaat van ramp kregen als gevolg van armoede en vernielingen ook besmettelijke ziekten vrij baan. De pest maakte in de jaren 1604, 1605 en 1606 veel slachtoffers. Het Twaalfjarig Bestand, tussen 1609 en 1621, kwam dan ook als geroepen.

Slot

De tweede helft van de Tachtigjarige Oorlog werd verder van huis gevoerd. De vestingwerken van Willemstad werden door prins Maurits nog eens versterkt. De vestingsteden kregen te maken met soldaten, die er gelegerd werden. Dat bracht aan de ene kant inkomsten met zich mee, maar ook overlast. Soms werden de polders onder water gezet, wat grote schade toebracht aan de landbouwers. Ook kreeg men in de polders te maken met plunderende militairen, die meestal veelal uit waren op paarden en koeien. Vaak moest dan weer een beroep worden gedaan op de verpachters.

Nadat het Staatse leger in 1637 Breda had heroverd, werd in 1639 en 1642 toch weer melding gemaakt van Spaanse soldaten die in de nachtelijke uren op rooftocht uit waren. De vrede werd uiteindelijk in Munster in 1648 gesloten. De katholieke heer van Zevenbergen deed afstand van zijn stad en land ten behoeve van Amalia van Solms, de weduwe van Frederik Hendrik. Zo verloor het huis van Aremberg niet alleen in 1568 haar graaf, maar uiteindelijk ook in 1648 de heerlijkheid Zevenbergen.

Bronnen:
– ‘De Vesting Willemstad, deel 1: Willemstad in de Tachtigjarige Oorlog’, door C.A.I.L. Van Nispen, 1983.

– Het fort Noordam, door A. Korteweg, in: Oud Nieuws 17 (1986), p.18-24

Bronnen illustraties:
– 2.  Foto J.L. van Loon, wikipedia: Vestingwerken van Klundert
– Overige illustraties: Regionaal Archief West-Brabant

 

Lees verder

De Oranjes

Het Huis van Oranje heeft in het verleden veel betekend voor deze streek. In de 80-jarige oorlog heeft Willem van Oranje (Vader des Vaderlands) ervoor gezorgd dat veel land werd gewonnen door inpoldering en dat vestingwerken werden gebouwd. Door wallen te bouwen in stervormen kon men de vijand slim af zijn. Hierdoor is er een nauwe band ontstaan met het Koninklijk Huis.

Een aantal hoogtepunten van de bezoeken van de Oranjes aan deze streek en hun betekenis:

Volgens de streekarchieven kwamen de Stadhouders van Holland zowel in Klundert als in Willemstad op bezoek. Prins Maurits, de zoon van Willem van Oranje, kwam hier graag en was ook geliefd bij de bevolking. Dat kwam waarschijnlijk mede vanwege zijn liefdadigheid en giften. Zo schonk hij bijvoorbeeld in 1622 de Klundertenaren hun stadhuis en gaf hij opdracht tot de bouw van de Koepelkerk (de eerste voor dat doel gebouwde Protestantse Kerk in Nederland) en een jachtslot (nu het Mauritshuis), beide in Willemstad. Prins Johan Willem Friso was hier op doorreis en kwam bij de overvaart over het Hollandsch Diep in 1711 om het leven (zie venster 17 – Beroemde passanten) (1).

Klundert was destijds al zeer Oranjegezind. Daar kwamen de Oranjes vaker op bezoek en daarom was er in de Franse tijd (1793-1815) geen burger te vinden die er in de gemeenteraad wilde zitten. Openlijk Oranjegezind zijn en zitting nemen in een “Franse” gemeenteraad… Dat kon niet! Een andere reden kan zijn dat men in Klundert streng protestant was en de Fransen rooms-katholiek.

Tot 1881 waren de landerijen en de boerderijen rond Klundert in het bezit van de Oranjes, later van de domeinen.

In 1898 brachten Koningin Wilhelmina en haar moeder Prinses Emma een bezoek aan het dorp Moerdijk; met de koningssloep kwamen zij aan in de haven van Moerdijk. In 1916 bezocht Koningin Wilhelmina tijdens de mobilisatie het militair tehuis aan het Molenpad te Willemstad. Willemstad was toen een garnizoensstad, waar veel soldaten gelegerd waren. De naam Kazernestraat is nog een herinnering aan die tijd (2).

In 1936 opende Koningin Wilhelmina de Moerdijkbrug, lange tijd de enige en dus de belangrijkste verbinding tussen Noord- en Zuid-Nederland. In 1978 opende haar dochter Koningin Juliana de vernieuwde Moerdijkbrug die nu meer rijbanen had gekregen om het verkeer van en naar het nieuwe industrieterrein Moerdijk in goede banen te kunnen leiden.

Dat de Oranjes zich op hun beurt ook verbonden voelden met Moerdijk blijkt uit het bezoek dat prinses Juliana op 28 mei 1946 aan Noordhoek bracht om het in de oorlog zwaar getroffen dorp een hart onder de riem te steken.

Na de watersnoodramp van februari 1953 bezocht Koningin Juliana in 1954 (3) nog diverse malen de dorpen en steden die getroffen waren door de ramp. In 1973 opende Hare Majesteit het vernieuwde Mauritshuis, waarna ze de Nederlands Hervormde Kerk bezocht. 

Prins Bernhard heeft een vergadering bijgewoond in het Arsenaal en tekende daar het gulden gastenboek; Prins Claus opende in het Oude Raadhuis een nieuw museum, genaamd “ De Cranerie” (4).

Prinses Margriet opende in 1983 de tentoonstelling over 400 jaar Willemstad en in 1989 heeft Koningin Beatrix Klundert bezocht .

Wetenswaardigheden over Oranjegevoelens:

– Koningin Beatrix is Vrouwe van Zevenbergen, Niervaert, Klundert en Willemstad.
– Kroonprins Willem- Alexander draagt de titels Heer van Klundert, Heer van Zevenbergen en Heer van Willemstad.
– In 1913 is er ter gelegenheid van 100 jaar onafhankelijkheid van de Fransen een historisch spektakel opgevoerd, waarbij het leven in deze streek onder de Oranjes tot leven kwam. De uitvoering vond plaats in de buurt van het oude steiger aan het Hollands Diep te Willemstad.
– In 1983 kwam Willem van Oranje (alias Korstiaan Dane) nog één keer naar Willemstad. Aan de haven werd wederom een toneelspel opgevoerd, nu over het leven van Willem van Oranje in Willemstad en zijn nazaten tot in het nabije verleden (5).
– In Willemstad wappert de Nederlandse driekleur op de toren van de Koepelkerk wanneer er een heugelijke gebeurtenis die betrekking heeft op het Oranje huis. De vlag is geschonken door de Koninklijke familie. De vorige vlag was ook een geschenk maar werd vervangen door een nieuwe na een oproep van het kerkbestuur.

Bronnen illustraties:
– Regionaal Archief West-Brabant

Lees verder

Handel en ambachten

De vroegste vermeldingen van onze streek in oorkonden markeren de start van een levendige handel. Turf- en zoutwinning leveren het gebied rijkdom maar natuur en oorlogen gaan hun gang en maken daar ook weer een einde aan. Inpolderingen en landbouw worden de voornaamste bron van inkomsten en in de steden ambachten en kooplieden.

Zout- en turfwinning

In de 13e eeuw vinden we in de omgeving van Zevenbergen en Klundert duidelijke sporen van opkomende handel. Enkele kooplieden en instellingen uit Vlaanderen komen in het bezit van uitgestrekte moerlanden rondom Zevenbergen en beginnen daar met turfwinning en later ook met zoutwinning. Vele overstromingen zorgen voor stagnatie maar toch zien we het dorpje Zevenbergen uitgroeien tot een volwaardige stad.

De rijkdom die dit opleverde was volgens de overlevering groot: deurknoppen en zelfs het beslag van paarden zouden van goud zijn geweest! Toch zag men ook in dat het zogenaamde daringdelven (zoutwinning) overstromingsgevaar opleverde. Daarom verbood de graaf van Holland in 1375 om binnen een straal van vier mijl van de dijk buitendijks te “moeren”. Toch gaf hij in 1377 en 1379 zelf moerconsessies uit aan de heer van Zevenbergen, hetgeen tot een conflict leidde met de stad Dordrecht. Economisch gezien was dat te begrijpen, maar er was ook een gevaar voor overstromingen van gronden in het bezit van vermogende Dordtenaren.

De Sint-Elisabethsvloed in 1421 bracht een einde aan de voorspoed en diverse dorpen vielen ten prooi aan het water. Zevenbergen bleef overeind, maar de belegering van de stad in 1428 en de daarop volgende afbraak van stadsmuren maakte een einde aan de voorspoed. Toch komt er nog geen eind aan de zoutwinning. Een rekening van de rentmeester van Niervaert spreekt in 1436/ 37 over het herstellen van de zoutketen, de plaats waar het net gewonnen zout naar toe werd vervoerd. Maar de groei was eruit en onder andere geïmporteerd ruwzout werd de doodsteek voor deze handel.

Inpoldering

Het water dat de Sint-Elisabethsvloed weer terugbracht, bracht ook bezinksel mee. Er ontstond een kleilaag die ervoor zorgde dat deze gebieden weer bedijkt konden worden. Rond 1550 heeft het polderland rond Zevenbergen zijn huidige vorm gekregen. Deze aanleg van de polders werd veelal medegefinancierd door kooplieden uit grote steden als Amsterdam en Antwerpen. De polder werd dan ook vaak naar hen of een familielid genoemd. Landbouw werd belangrijk.

Posterijen

In 1649 verkrijgt de Zevenbergse postmeester Hendrik Jacobsz. van der Heijden de aanstelling van postmeester van Rotterdam. In datzelfde jaar krijgt hij ook het octrooi voor het vervoer van ‘Zuidhollandsche brieven’ naar Antwerpen. Hij zorgt ervoor dat de postroute langs Moerdijk en Zevenbergen loopt. Ook moet hij zorgdragen voor een veerhuis aan het Keizersgors voor de overvaart naar Strijensas, dat toen met Klundert tot de Heerlijkheid Strijen behoorde. Dit alles zal zeker een positieve bijdrage aan het vestigingsklimaat hebben geleverd.

Ambachtslieden en gilden

In de steden zijn veel ambachtslieden werkzaam. Deze nijverheid bracht met zich mee dat in de 17e en 18e eeuw vele (ambachts)gilden in Zevenbergen werden opgericht. Het Bakkersgilde (1659), Schippersgilde (1670 / 1705), Kuipersgilde (1705), Bijengilde (1708), Schoenmakersgilde (1717), Voerliedengilde (1731), Kleermakersgilde (1737) en het Timmermansgilde (1743) ontstonden. Hun reglementen brachten enige bescherming tegen concurrentie van buiten. Overigens werden de gilden niet altijd door de ambachtslieden zelf opgericht maar soms ook op initiatief van het stadsbestuur. De gilden werden in de Franse tijd opgeheven.

Stad en Platteland

Dat het platteland belangrijk bleef mag wel blijken uit het feit dat alleen Willemstad de in 1814 toegekende grondwettelijke status van stad kreeg. De overige gemeenten behoorden tot het platteland. De bedrijvigheid bestond niet alleen uit landbouw maar ook uit veeteelt. Zowel Klundert als Zevenbergen kenden markten waar vee werd verkocht. De huidige markt van Zevenbergen had een beestenmarkt, waar vanaf 1684, na verleend octrooi door Prins Willem III, tot in de vorige eeuw een levendige handel was. Klundert had al in 1581 van Willem van Oranje toestemming voor een paardenmarkt gekregen. In 1781 verzocht men de domeinraad deze in verval geraakte paardenmarkt te mogen herstellen. In Willemstad was voor zo’n markt al in 1778 octrooi afgegeven.

Meekrap

Landbouw blijft een belangrijke bron van inkomsten waaronder met name de handel in meekrap. In bijna alle grote kernen stonden wel een of meerdere meestoven (een gebouw waar de meekrap werd bewerkt). In Zevenbergen heeft reeds in de 16e eeuw een  meestoof gestaan ter plaatse van de Stoofstraat. In 1570 wordt zelfs een keur op de meekrap door het stadsbestuur vastgesteld. De Tachtigjarige Oorlog heeft deze handel aardig in de kiem gesmoord en pas in de 18e eeuw komt zij weer op gang en komen er nieuwe meestoven. De meekrap werd verkocht op de Rotterdamse markt.

De handel in meekrap en koolzaad had de firma Maris en Schippers in Willemstad aan het begin van de 19e eeuw geen windeieren gelegd. De handelsbank die zij in 1801 oprichtte is de oudst bekende bank van West-Brabantse oorsprong. Pas in 1964 werd deze overgenomen door de Rotterdamsche Bank.

Bronnen:
Ach Lieve Tijd West-Brabant
– Dr. K.A.H.W. Leenders, Middeleeuws Zout uit de Delta: Status questionis als basis voor nader onderzoek, z.p. 2003
– Mr. dr. J.C. Overvoorde, Postwezen in Nederland voor 1795, Leiden 1902

Bronnen illustraties:
– 1. Heemkundige Kring ‘Fijnaart en Heijningen
– 2. 3. en 6. Heemkundekring ‘Willem van Strijen’ Zevenbergen
– 4. en 5. Heemkundekring ‘Die OverdragheKlundert

Lees verder

Beroemde Passanten

Het vervoer van het noordwestelijke deel van Brabant naar Holland vond plaats per boot. Een veerdienst onderhield de verbinding tussen het gehucht Moerdijk en Strijensas. Pas veel later werden er een spoorbrug en een verkeersbrug aangelegd.

Karel II

Karel I (1600 – 1649) was de eerste en enige Britse vorst ooit die, na een showproces, zowel werd afgezet als onthoofd. Eerder al had hij zijn zoon, de latere koning Karel II, naar Frankrijk gestuurd. Karel II verbleef ook een tijdje in Den Haag. In 1660 werd hij uitgenodigd om weer als koning terug te keren en vertrok uit- eindelijk in juni van dat jaar vanaf het strand in Scheveningen. Om daar te komen, vertrok hij van de Moerdijk naar Delft met een jacht dat oorspronkelijk toebehoorde aan de prins van Oranje (1). De dank van Karel II voor deze hulp was van korte duur; hij verklaarde de Republiek twee maal de oorlog. Hij overleed in 1685.

Prins Johan Willem Friso

Het veer van Moerdijk naar Strijensas lag geheel binnen de grenzen van het stadje Niervaert alias ”de Clundert”. Het was een belangrijke verbinding tussen het Zuiden en het Noorden. Moerdijk kwam op de kaart te staan door de verdrinking van Prins Johan Willem Friso op 14 juli 1711. Hij was geboren op 4 augustus 1687, zoon van Hendrik Casimir van Nassau-Dietz en Amalia van Anhalt- Dessau. In 1702 benoemde stadhouder Willem III, Johan tot erfgenaam en opvolger. Hij werd stadhouder van Friesland en Groningen. Vanaf 1701-1714 woedde de Spaanse Successie oorlog, een oorlog naar aanleiding van een troonopvolging in het Spaanse Rijk. Aan deze oorlog nam Johan Willem Friso deel. In 1707 werd hij, op twintigjarige leeftijd, zelfs generaal.

De aanleiding van de overtocht was een geschil over een nalatenschap tussen hem en de koning van Pruisen waarvoor hij naar Den Haag moest afreizen. Omdat hij zich met zijn troepen in Vlaanderen bevond, was de kortste route via het veer van Moerdijk. Volgens de verklaring van de 21-jarige Pieter Cornelisse, knecht op de veerdienst, arriveerde de prins op 14 juli 1711 tegen het middaguur met zijn gevolg om overgezet te worden naar Strijensas. Eerst nam hij plaats op een hoogaars, later op een grotere veerschuit, een hengst, waarop zich ook de koets bevond met de koetsier. Kort onder de wal van Strijensas schoot de wind naar het Noord- Westen en viel er een valwind in de zeilen waardoor het schip zwaar slagzij maakte en vol water liep. De prins en zijn gevolg waren uit het rijtuig gestapt, doch raakten te water, waarbij de prins en kolonel Hilcken de Lorch verdronken. Het lichaam van de prins werd pas op 22 juli gevonden, het stoffelijk overschot werd vervolgens naar Dordrecht vervoerd. Zijn ingewanden zijn op 23 juli bijgezet in de Nieuwkerk te Dordrecht, het gebalsemde lichaam is op 25 februari 1712 bijgezet in de grafkelder der Friese Nassaus in de Grote of Jacobijnekerk te Leeuwarden (2).

Mozart

Wolfgang Amadeus Mozart was een bijzonder talentvolle Oostenrijkse componist, geboren in Salzburg in 1756. Hij overleed op vijfendertigjarige leeftijd in Wenen in 1791. In juni 1763 maakt de familie Mozart een grote rondreis door Europa die meer dan drie jaar zou duren. In augustus 1764 keren ze terug uit Londen naar het vaste land. Via Gent en Antwerpen reist de familie richting Nederland. Ze reizen meestal in hun eigen koets en zullen beslist met het veer overgestoken zijn van Moerdijk naar Strijensas. Per trekschuit varen ze van Rotterdam naar Den Haag (3).

“In Antwerpen heb ik mijn reiswagen achtergelaten en ben met een wagen van de postmeester tot Moerdijk gereden. Daar staken we een smalle zeearm over. Aan de overzijde stonden al koetsen klaar om ons naar Rotterdam te brengen, waar je in een klein bootje overstapt en zowat precies tot je logeeradres wordt gebracht. Het was me het reisje wel die dag, van Antwerpen naar Rotterdam: van ’s morgens half zeven tot ’s avonds acht uur.” (brief van Leopold Mozart, vader van Wolfgang Amadeus, dd 19 september 1765)

In maart 1766 wonen de Mozarts de plechtige inhuldiging bij van stadhouder Willem V in Den Haag. Voor die gelegenheid componeert Mozart een reeks variaties op het Wilhelmus.

Koning Lodewijk Napoleon

De Franse tijd (zie ook venster 22) duurde van 1795 tot 1813.
In deze jaren hebben Moerdijk en Strijensas het druk gehad, hetgeen het gevolg was van het feit dat bijna iedere dag troepen met het veer over moesten worden gezet. Over de overtocht van 18 juni 1806 is het volgende bekend:

” Heden voormiddag circa half elf heeft het gemeentebestuur met de bode en aan het hoofd den Weledelgestrenge Heer Baljuw en Dijkrechter Jurrien Ondorp, dat van Konings komst verwittigd was, een zestigtal paarden en een groot aantal wagens beschikbaar gesteld, het genoegen gehad Z.M. Louis Napoleon, Koning van Holland, Zijne Gemalin en vorstelijke kinderen van Breda komende behouden te Moerdijk zien arriveren. Zij werden door de Baljuw en Dijkrechter in de Franse taal verwelkomd. Aan de haven werden ze met gejuich en het salueren met het kanon gebracht naar het grote jacht van de Marine voor de overtocht naar Strijensas. Het Detachement Cavalerie der Garde was bij het gevolg. Aan de secretaris Buijs werd kenbaar gemaakt door den Aide de Camp Franken dat Zijne Majesteit zeer voldaan was” (4).

Keizer Napoleon Bonaparte

Ook de keizer is het Hollandsch Diep overgestoken, dat moge blijken uit de volgende tekst:

“Op de 8sten mei 1810 is keizer Napoleon te Moerdijk aangekomen, alwaar Z.M.  terwijl de paarden verwisseld werden (Klundert moest weer 18 span leveren) in het rijtuig gezeten, een gesprek heeft gehouden, hoofdzakelijk over de diepte van het Hollandsch Diep, den loop van eb en vloed en over de afstanden van diverse plaatsen” (5).

Bronnen:
– archief voormalige gemeente Klundert

 

Bronnen illustraties:
– 1. Collectie Het Mauritshuis Den Haag: www.mauritshuis.nl
– 2. Bea Hoeks- de Laat
– Overige illustraties: Google

Lees verder

Vervoer over land en water toen

Tot circa 1840 werd het regionale verkeer voornamelijk onderhouden met paardentractie. In het begin van de negentiende eeuw brak het stoomtijdperk aan. Stoomwerktuigen vonden hun weg naar o.a. de textielindustrie waarna in 1820 de eerste stoomboten (raderboten) op de Nederlandse rivieren verschenen. En op 3 mei 1855 reed de eerste stoomtrein van Roosendaal via Oudenbosch en Zevenbergen naar Moerdijk.

Post- en diligenceroute

Al in een grijs verleden liep er een weg over de Lamgatsdijk (een dijk langs de Roode Vaart ten westen van Zevenbergen, die in de rivier de Mark uitmondt), over het Lamgatsveer naar Hoeven. Daar splitste deze weg zich in twee takken waarvan de een via Etten en de Klappenberg in Zundert uitkwam en later verder ging naar Turnhout terwijl de andere tak over St. Willebrord, Sprundel, Schijf, naar Antwerpen voerde.

Vanaf 1614 reden voerlieden van Zevenbergen naar Antwerpen. Na de Vrede van Munster (1648) begon postmeester Hendrik Jacobszoon van der Heijde uit Zevenbergen een postiljondienst. De Lamgatsdijk (nu Generaal Allenweg) werd de grote post- en diligenceroute Antwerpen- Zevenbergen. Na de inpoldering van de Royale Polder in 1650 ontstond het gehucht Moerdijk alwaar in 1656 een veer- en posthuis kwam waardoor de post- en diligenceroute werd verlengd tot Moerdijk. Van hier werden personen, post en goederen overgezet naar Strijensas en Dordrecht. Dit bewijst het belang van Moerdijk in de Noord- Zuid verbinding (1).

Zowel in Antwerpen als in Zevenbergen was door de magistraat van beide plaatsen een toeziender of deken aangesteld, die het vervoer regelde. In Zevenbergen woonde deze toeziender in herberg “’t Hert” aan de Zuidhaven (nu nr. 73, de huidige bestemming is restaurant). Voor deze herberg stonden de postwagens en diligences met hun wagenvoerder langs de havenrollaag geparkeerd in afwachting van een te maken rit of reis welke volgens een bepaalde dienstregeling verliep. In 1664 waren er tien wagenvoerders, die de route volgden: vanaf Moerdijk naar ’t Hert in Zevenbergen en vandaar naar het Lamgatsveer en door de Hoevense Beemden naar Antwerpen. Tot 1 mei 1855 is deze post- en diligenceroute in stand gebleven.

Tijdens de Tachtigjarige Oorlog trokken ook soldaten van vriend en vijand al plunderend over de route Zevenbergen- Turnhout; nu eens waren het troepen van de Prins van Oranje, dan weer van de Spaanse vorst Philips II. Amalia van Solms, weduwe van de roemrijke Frederik Hendrik, kwam vanuit Turnhout en maakte met twee ponten de overtocht over De Mark (Lamgatsveer) waarna aan de overkant talrijke inwoners van stad en lande van Zevenbergen haar stonden op te wachten. Daags hierna vertrok Amalia met haar gezelschap per boot vanuit de Zevenbergse haven, door de Roode Vaart om bij Moerdijk per veerboot het Hollandsch Diep over te steken naar Strijensas (2).

Treinverkeer Antwerpen-Moerdijk

Op 3 mei 2012 was het 157 jaar geleden, dat de eerste trein reed op het geheel gerealiseerde traject Antwerpen- Moerdijk. In 1852 sloten Nederland en België een verdrag tot verwezenlijking van een ijzeren spoorweg tussen Antwerpen en Rotterdam en ruim twee jaar later was de aanleg van deze spoorlijn reeds gevorderd tot Oudenbosch. Vandaar moesten de reizigers voorlopig nog per diligence naar Moerdijk. Intussen was men ook met de aanleg van een spoorbrug over de Mark en de bouw van een stationsgebouw in Zevenbergen begonnen. Vermeldenswaard is dat de stations in Oudenbosch en Zevenbergen in dezelfde stijl zijn gebouwd en tot de oudste stationsgebouwen van Nederland behoren (3).

Het treinverkeer op deze, toen nog enkelbaans, spoorlijn was uiteraard de eerste tijd nog niet intensief. In 1863 reden er drie treinen Antwerpen-Moerdijk en drie in omgekeerde richting; zo’n reis duurde toen drie uur en een kwartier. Eenmaal in Moerdijk aangekomen, scheepte men in op de stoomboot naar Rotterdam (varend onder Belgische vlag) wat nog tweeënhalf uur duurde.

Treinverkeer Breda-Moerdijk

De spoorlijn Breda-Moerdijk werd in gebruik genomen in 1863. Toen in 1872 de spoorbrug over het Hollandsch Diep werd geopend kwam daarmee een rechtstreekse treinverbinding met Rotterdam tot stand en werd het tracé van de spoorlijn Zevenbergen aangepast. De zogenaamde “Belze lijn” door de Nassaupolder kwam te vervallen en werd in 1880 opgebroken. De nieuwe spoorbrug gold als een wonder van technisch vernuft en was jarenlang de langste spoorbrug van West-Europa.

In de afgelopen anderhalve eeuw, en zeer zeker tot de sluiting van de suikerfabriek in 1987, heeft Zevenbergen in sterke mate geprofiteerd van het goederenvervoer per spoor.

Openbaar vervoer in de regio

Aansluitend op het spoorwegennet ontwikkelde zich een net van stoomtramwegen. Nadat een plan voor aanleg van een lijn Breda-Zevenbergen-Klundert-Willemstad was verworpen, werd in 1890 een dagelijkse paardentramdienst Zevenbergen-Klundert geopend, welke later werd vervangen door een autobus.

Weer later werden er busondernemingen in Willemstad en Zevenbergen opgericht waardoor de verplaatsingsmogelijkheden voor de bewoners van de Westhoek steeds groter werden.

In 1934 werd de BBA (Brabantse Buurtspoorwegen en Autobusdiensten) opgericht die de reeds bestaande tramweg- en autobusondernemingen overnam (4).

Bronnen:
– “Oud Nieuws”  periodiek van Heemkundekring ‘Willem van Strijen’
Pater Isfrides de Grootte ,‘Personen en Feiten’

Bronnen illustraties:
– Bovenin, 1. en 4. Regionaal Archief West-Brabant
– 2. Stichting Heemkunde Moerdijk
– 3. Heemkundekring ‘Willem van Strijen’ Zevenbergen
– 5. Bea Hoeks- de Laat

Lees verder

Verkeer en vervoer nu

De vervoerlijnen van vroeger zijn in hoge mate bepalend geweest voor de vervoerlijnen van nu. Vanzelfsprekend eindigde de eerste spoorlijn vanuit Antwerpen naar Holland in Moerdijk. Daar vandaan moest je per veer naar de overkant van het Hollandsch Diep. Daarmee was ook de plaats van de toekomstige bruggen bepaald.

Als eerste werd in 1872 de spoorbrug over het Hollandsch Diep gebouwd. De brug voor het wegverkeer kwam bijna 65 jaar later, in 1936 en vormde een keerpunt in de ontwikkeling van het dorp Moerdijk. Het verkeer ging nu immers niet meer via, maar langs het dorp.

Die vervoerlijnen zijn ook verder van grote invloed geweest op de ontwikkeling van het gebied dat nu de gemeente Moerdijk vormt:
– Zevenbergen, al in het bezit van een waterverbinding (de Roode Vaart), kreeg een station en kon zich mede daardoor ontwikkelen tot een grotere kern.
– Het feit dat er twee spoorlijnen samen kwamen alvorens de Moerdijkbrug over te kunnen leidde tot de aanleg van een station op die plek (Lage Zwaluwe) en het ontstaan van een buurtschapje aldaar. Door de aanleg van de HSL moest dat dat buurtje overigens weer verdwijnen.

De vervoerslijnen concentreerden zich in het oostelijk deel van het grondgebied van de huidige gemeente en daar ontwikkelde zich dan ook de meeste bedrijvigheid. Het westelijk deel was minder goed ontsloten en behield daardoor het landelijke karakter.

Moerdijk knooppunt

Moerdijk, een knooppunt waar vervoersstromen bij elkaar komen en vervoersmiddelen met elkaar in contact gebracht worden en elkaar aanvullen. De “vervoersmodaliteiten”: water, weg, spoor en zelfs een buisleidingenstraat in de vorm van een tunneltje onder het Hollandsch Diep, komen op het grondgebied van Moerdijk samen. Dit geldt voor zowel personen als goederen, meer nog dan vroeger toen de veerpont en paard en wagen het vervoerssysteem bepaalden. Logisch want “beneden de Moerdijk” en “boven de Moerdijk” wordt uiteraard “in” Moerdijk met elkaar verbonden.
Bij de realisatie van de Deltawerken ontstond in 1964 een tweede verbinding met Zuid-Holland via de Haringvlietbrug.

Weg
Moerdijk heeft op haar grondgebied flink wat kilometers rijksweg. A16, A17 en A4 zorgen voor een wegverbinding tussen de Randstad en België (noord-zuid). De A16 geeft aansluiting op de A58 en A59 voor de west-oost verbinding. Het was de bedoeling dat de A59 vanuit Den Bosch door zou lopen tot het uiterste westen, naar Heijningen. Het gedeelte tussen Zonzeel en Noordhoek is echter nooit aangelegd.

Spoor
Twee spoorlijnen komen vlak voor het dorp Moerdijk samen. De lijn Rotterdam-Breda-Tilburg en de internationale lijn Rotterdam-Roosendaal en dan verder Antwerpen-Parijs. Doordat er sprake is van een groot snelheidsverschil wordt sinds de aanleg van de HSL een eerste onderscheid gemaakt tussen personenvervoer en goederenvervoer. De separate HSL ligt gebundeld met de bestaande spoorlijn en de A16 aan de oostrand van onze gemeente. Ook is daar een fly-over gebouwd (een ongelijkvloerse kruising van spoorlijnen), uniek voor ons spoorwegnet.

Van oudsher is Station Lage Zwaluwe, dat overigens sinds jaar en dag op het grondgebied van de gemeente Moerdijk ligt, een knooppunt waar een rangeeremplacement het samenstellen van treinstellen mogelijk maakt. Door een afzonderlijke lijn is station Lage Zwaluwe verbonden met het industrieterrein Moerdijk. Vroeger was er overigens ook nog een spoorverbinding naar de Langstraat (het “Halve Zolen Lijntje”) maar die is in 1972 opgeheven.

Water
Het belang van de vaarwegen de Mark en de Roode Vaart beperkt zich nu vooral tot pleziervaart. Er zijn overigens wel een paar bedrijventerreintjes aan deze vaarroutes: in Standdaarbuiten, bij Zwartenberg en de Huizersdijk. In Zevenbergen maken Caldic en Wolst (beide tot 2016) gebruik van hun ligging aan het water.

Aan de noord en noordoostkant van de gemeente zijn de waterwegen van internationaal belang. In het westen ligt Dintelmond, een haven voor pleziervaart en beroepsvaart. Aan de noordkant treffen we de Volkeraksluizen aan (het grootste sluizencomplex van West Europa) en natuurlijk de haven van het industrieterrein Moerdijk.

Via de Dordtse Kil is er een verbinding met de havens van Rotterdam en dat maakt Port of Moerdijk de 4e zeehaven van Nederland. Deze haven is niet alleen van belang voor de overslag van zeevaart op binnenvaart maar is ook een overslagpunt van water naar asvervoer, spoor(trein) en weg. Het is een zogenaamde “Schengenhaven” en daarmee grenspost van Europa.

Buisleiding
Vanaf het maaiveld slechts op een paar plekken zichtbaar loopt er nog een verkeers- en vervoersader door onze gemeente: de buisleidingstraat die de Maasvlakte verbindt met de havens van Antwerpen. Vooral voor de petrochemie van Rotterdam, Moerdijk en Antwerpen is deze ader van groot belang voor het vervoer van gas en vloeistoffen. Ondergronds, zonder files en een relatief veilige en snelle manier van transport van eindproducten en halffabricaten.

Naast transportmiddel voegt de leidingstraat een gigantische opslagcapaciteit toe die anders wellicht bovengrond gerealiseerd zou moeten worden.

Moerdijk knelpunt

Ondanks de veelheid en enorme capaciteit begint verkeer, vervoer en transport in Moerdijk te knellen zowel in kwaliteit als in kwantiteit.

De kwantiteit
• De belasting van het wegennet is een landelijk probleem, maar de samenklontering in West- Brabant en dus in Moerdijk is van een andere orde. De oversteek van zuid naar noord over het water begint te knellen. Is de Haringvlietbrug toereikend? De vraag lijkt ook niet of maar wanneer de Moerdijkbrug moet worden vervangen. Of wordt het een tunnel in plaats van de bestaande brug?
• Al jaren wordt er gestudeerd op de nieuwe ROBELlijn, die Rotterdam met België moet verbinden. Hierbij is scheiding van personenvervoer en goederen vervoer aan de orde. Een aparte spoorlijn voor goederenvervoer, wellicht langs de A17 om Zevenbergen en Oudenbosch te ontlasten?
• De haven van Moerdijk heeft in de toekomst wellicht meer capaciteit nodig. Voor de langere termijn moet rekening worden gehouden met verder doortrekken van de insteekhaven Roode Vaart
• De Volkeraksluizen zitten aan het maximum van hun capaciteit; de moderne schepen zijn breder en langer dan bij de aanleg van de sluizen kon worden voorzien. Op uitbreiding wordt gestudeerd. Of wordt het Hollandsch Diep weer open water en kunnen de sluizen komen te vervallen?
• De leidingstraat is “vol”. Gaan we een nieuwe straat aanleggen en zo ja, waar? Ondergrondse leidingen bieden immers veel voordelen.

De kwaliteit
Wegen, spoor, transport en vervoer leiden tot belasting van de leefomgeving. Ongebreideld uitbreiden is dus niet mogelijk. Maar ook nu al zijn er kwaliteitsknelpunten. De hoeveelheden gevaarlijke stoffen die worden vervoerd brengen risico’s met zich mee. Treinen kunnen niet steeds langer worden. De aanleg van een Logistiek Park tussen de A16 en de A17 zal ongetwijfeld tot meer vervoersbewegingen gaan leiden.

Bronnen:
– Isfridus de Groot, ‘Personen en feiten uit de geschiedenis van Zevenbergen’ (hfdst 19), uitg. M. Greven
– Oud Nieuws uit de geschiedenis van 700 jaar Zevenbergen, hfdst. verkeer en vervoer (1850-1950), uitg. Oudheidkundige Kring Zevenbergen

Bronnen illustraties:
– 1., 2. en 3. Bea Hoeks- de Laat

Lees verder

Monumenten

De kernen in de huidige gemeente Moerdijk hebben een lange en bewogen geschiedenis. Hun verhaal is af te lezen aan de gebouwen die de vroegere inwoners van de verschillende dorpen en stadjes hebben gebouwd. De Oranjes, de geloofsstrijd, de belangrijkste manieren van bestaan en leven hebben hun sporen nagelaten in de architectuur.

De erfenis Van Oranje

Willem van Oranje regeerde in de periode dat de calvinisten uit het noorden van het land oorlog voerden met de katholieke zuiderlingen. Door de strategische ligging werden Willemstad en Klundert in die periode omgebouwd tot moeilijk in te nemen militaire bolwerken. In beide stadjes werden indrukwekkende vestingwerken aangelegd. In Willemstad zijn de vestingwerken bewaard gebleven en ook in Klundert zijn hier nog sporen van te vinden in bijvoorbeeld het Kroonwerk Suykerbergh en de Stenen Poppen (1).

Prins Maurits (1567-1625), de zoon van Willem van Oranje, stak net als zijn vader geld in deze twee stadjes. In Klundert werd met zijn hulp in 1621 het stadhuis naar ontwerp van Melchior van Herbach gebouwd. Ook het Mauritshuis in Willemstad werd in 1623 gebouwd in opdracht van Prins Maurits. Waarschijnlijk was dit buitenverblijf ook een ontwerp van Melchior van Herbach, die in die periode als bouwmeester bij de prins in dienst was. Een derde gebouw dat rond deze tijd werd gebouwd, is het raadhuis in Willemstad (2). Het werd gebouwd in 1587/1588 en boven de ingang bevinden zich de wapens van Prins Maurits, de markies van Bergen op Zoom en van Willemstad.

Hemelse schoonheid

Nederland was katholiek tot in de zestiende eeuw de reformatie begon en het grondgebied van onze gemeente werd ingenomen door de calvinisten. De katholieke godsdienst werd verboden en alle kerken werden overgedragen aan de protestanten. Een voorbeeld hiervan is de Nederlands Hervormde kerk aan de Markt in Zevenbergen. Deze kerk werd al in de veertiende en vijftiende eeuw gebouwd voor de katholieke eredienst. Toen in de zeventiende eeuw de Vrede van Munster werd gesloten moesten de katholieken de kerk aan de protestanten overdragen.

Niet alleen werden in deze ‘protestantse periode’ oude katholieke kerken voor de eredienst gebruikt. Men begon in 1602 met de bouw van een protestantse kerk in Willemstad. De eerste protestantse kerk in Nederland. Prins Maurits betaalde mee aan de bouw van deze kerk, op voorwaarde dat deze in een ronde of achthoekige vorm gebouwd zou worden. Deze voorwaarde was kenmerkend voor de protestanten, omdat zij de eredienst op een andere manier uitvoerden dan de katholieken. Het was bij hen nodig dat de predikant zich te midden van de gelovigen bevond in plaats van vóór hen, zoals in de katholieke kerk gebruikelijk was.

Tot de negentiende eeuw bleef het katholieke geloof verboden. Ondanks dat er op het grondgebied van onze gemeente nog steeds veel katholieken woonden, mochten zij geen kerken bouwen. Dit veranderde officieel met de grondwetswijziging van 1848 omdat toen in de grondwet werd vastgelegd dat de Nederlandse koning geen invloed meer had op de besluiten van de Katholieke Kerk. Toen Paus Pius IX in 1853 weer bisdommen in Nederland invoerde, ontstond er een opleving onder de katholieken. In ieder dorp en iedere stad werd een katholieke kerk gebouwd. Een voorbeeld hiervan is de H. Jozef in Noordhoek die in 1921 gebouwd werd naar ontwerp van de Franse monnik Dom Paul Bellot (3).

Handen uit de mouwen

Vroeger waren de vlasbewerking en suikerbietenteelt voor de stadjes en dorpen in onze gemeente de belangrijkste middelen van bestaan. De vlasroterij uit 1936 op de Tonnekreek werd lange tijd gebruikt voor het ‘roten’ van vlas. In dit gebouw werd door de opwarming van het vlas een proces in gang gezet waardoor de lijmstof, die de vezelbundels met de kern van de stengel verbindt, oploste (4).

Naast de suikerfabriek in Zevenbergen herinnert het suikerdepot in Standdaarbuiten aan de bloeiperiode van de suikerindustrie (5). Dit suikerdepot werd in 1921 gebouwd in de haven van Standdaarbuiten. Het maakte onderdeel uit van de in 1868 opgerichte NV Noord-Brabantse Beetwortelsuikerfabriek die in 1912 was overgenomen door de Wester Suikerrafinaderij uit Amsterdam en sinds 1919 onderdeel uitmaakte van de Centrale Suikermaatschapij (CSM). In 1924 is de fabriek opgeheven en deels gesloopt, maar het suikerdepot bleef in gebruik bij de CSM.

Wonen in stijl

Behalve voor het pronken, bidden en werken waren er ook gebouwen nodig om in te wonen. De dorpskernen van de verschillende dorpen en stadjes bestaan allemaal uit oude woningen. Molenstraat 14 in Zevenbergen werd bijvoorbeeld al in de zeventiende eeuw gebouwd. Ook heeft van april 1899 tot mei 1903 de schrijver Anton Coolen met zijn ouders in dit huis gewoond. Een ander indrukwekkend huis in Zevenbergen is ‘Huize Waterloo’ dat in 1875 op een weiland tussen de Stationsstraat en de spoorlijn Roosendaal- Moerdijk werd gebouwd door de heer A. de Bruijn, stichter van de eerste suikerfabriek in Nederland (6). Maar ook in de Voorstraat in Fijnaart staan bijvoorbeeld drie monumentale herenhuizen die in de negentiende eeuw zijn gebouwd.

Toch is het meest bekende woonhuis in de gemeente waarschijnlijk het rode woonhuis ‘Hoeve Cecilia’ dat terug gelegen van De Langeweg tussen Langeweg en Zevenbergen staat. De kern van dit woonhuis werd al in 1832 gebouwd, maar het huis zoals we het vandaag kennen is grotendeels tot stand gekomen na de uitbreidingen van 1908. Het schijnt dat de eigenaar, na een bezoek aan zijn broer in Noorwegen, opdracht heeft gegeven zijn woonhuis in Noorse stijl te laten uitbreiden en het huis toen zijn opvallende rode kleur heeft gegeven (7).

Op de website van de gemeente Moerdijk vindt u een lijst met door het Rijk aangewezen monumenten waarin 126 objecten in de gemeente Moerdijk zijn opgenomen. Van die objecten zijn er 67 te vinden in Willemstad. Daarnaast heeft het Rijk de vesting Willemstad aangewezen als beschermd stadsgezicht.

Bronnen:
– Het monumentenregister van de Rijksdienst Cultureel Erfgoed

Bronnen illustraties:
– 1., 2. en 5. Bea Hoeks- de Laat
– 3. en 6. Regionaal Archief West-Brabant
– 4. Ties Steehouwer, Heemkundekring ‘Die Overdraghe’ Klundert

 

Lees verder

1793

In 1792 viel het Franse Noordelijke leger onder generaal Dumouriez de Oostenrijkse Nederlanden, het  latere België, binnen. Na een nederlaag van het Oostenrijkse leger werd het land bij Frankrijk ingelijfd. De volgende stap was de inlijving van onze Republiek, rijk aan klinkende munt en goederen. Op 1 februari 1793 verklaarde de Franse Nationale Conventie de oorlog aan de stadhouder der Republiek Willem V en aan de Engelse koning George III.

Snelle Franse opmars

Generaal Dumouriez kreeg de opdracht direct met de verovering van de Republiek te beginnen. Op 16 en 17 februari trok hij met 14.000 man, waaronder het Bataafse Legioen van de patriot Daendels, vanuit Antwerpen West-Brabant binnen. Daendels kreeg de opdracht om snel tot de Roode Vaart, Moerdijk en Zwaluwe op te rukken, daar schepen te verzamelen en via de Biesbosch naar het Eiland van Dordrecht over te steken. Generaal Berneron werd belast met de inname van de vestingen Klundert en Willemstad.

Verdediging organiseert zich

In allerijl werden de verdedigingswerken, welke in een slechte staat verkeerden, opgeknapt en er werden nieuwe batterijen aangelegd tussen het Spui en de Kil en verder naar Gorinchem. Onder het opperbevel van vice-admiraal Van Kinsbergen werden allerlei soorten schepen -in alle haast gehuurd, gekocht en bewapend- op de rivieren tussen Hellevoetsluis en Gorinchem geposteerd. Op het Hollandsch Diep bij de Buitensluis werden de hoeker Zeehond en de kotters Brak en Panther geposteerd. Alle particuliere schepen  werden van de Moerdijkse zijde naar de overkant gebracht.

Het behoud van de vesting Willemstad, “schutse van den Maze”, was van groot belang voor de verdediging van zuidelijk Holland. Het Willemstadse garnizoen bestond uit het eerste bataljon van het Regiment Saxen Gotha en een twintigtal artilleristen, op 23 februari uitgebreid met twee compagnieën grenadiers van het Regiment Bosc de la Calmette. Hierdoor bedroeg het totaal aantal verdedigers rond 560 man. De vesting werd op alle mogelijke manieren versterkt, de polder de Ruigenhil werd geïnundeerd (onder water gezet) en het vee en het gemalen graan werden binnen de vesting gebracht. Langs de Steenweg werden de bomen omgehakt en op de rijweg gelegd en er werden coupures gegraven. In de stad werd een groot magazijn met levensmiddelen aangelegd.

Frans succes in de regio

De vestingen Breda en Geertruidenberg, slechts halfslachtig verdedigd, waren snel ingenomen. Zevenbergen, Fijnaart, Oude Molen en de Noordschans vielen zonder slag of stoot in Franse handen. Daendels bleef echter steken bij de Moerdijk waar geen schip meer te vinden was. Van een snelle doorstoot naar Dordrecht was geen sprake meer. Op 25 februari eiste Berneron Klundert op, welke vesting slechts was bezet door 60 man en 20 artilleristen onder bevel van kapitein Von Kropff (2). Deze weigerde tot driemaal toe, maar na een acht uur  durende beschieting moest Von Kropff capituleren.

Von Kropff wilde niet in handen van de Fransen vallen en vluchtte via de Hilsepoort naar de Tonnekreek. Hij wilde zo Willemstad bereiken. Omdat de Franse troepen inmiddels vanaf het Hollandsch Diep fort Hollandia bij Noordschans hadden ingenomen, werd hij na een kort gevecht in Tonnekreek “doorschoten”. Zijn lichaam werd zwaar verminkt en in het zicht van de vesting Willemstad ondersteboven aan een boom opgehangen. Later werd het lichaam in staat van ontbinding in een sloot gevonden. Op 3 april werd hij met grote eer in Willemstad begraven (3).

Ook de Bovensluis was al in Franse handen geraakt, waardoor de  inundatie teniet kon worden gedaan. Drie jeugdige timmerlieden slaagden erin om in het holst van de nacht onder het oog van de vijand een sluisdeur te lichten, waardoor het water bij vloed weer de polder in kon stromen.

’t Gevecht is moorddadig: Von Kropff houdt toch stand
Hoevelen er trond hem ook sneven
Daar nadert hem Boogmans, ’t postool in de hand
En deze beneemt hem het leven
Een schot door het hooft doet hem vallen, den held
’n Verraderlijk schot van een landman
Die zeven jaar vroeger, zoo vind men vermeld
Zijn heil heeft gezocht bij den Franchman
Uit: ‘Verscheidenheden’, gedichten door D.A.K. van der Zande,
Uitgeverij Boekhandel en Drukkerij v/h. J. de Vries, Klundert, 1929

De weerstand van Willemstad…

De door generaal Berneron geëiste overgave van de vesting werd door de commandeur van Willemstad, Carel van Boetzelaer, kortaf geweigerd. Op 1 maart begon de Franse artilleriebeschieting met een batterij kanonnen achter de Helsedijk (4). Vanaf de wallen werd het vuur met kracht beantwoord. Ook achter de Westdijk werden batterijen aangelegd, vanaf het Hollandsch Diep bestookt door de hoeker en de kotters.
Op 3 maart probeerden pelotons Franse soldaten over de onder water staande Steenweg de vesting te naderen. Met hevig kanonvuur werden ze teruggeslagen. Tijdens het beleg braken vele door gloeiende kogels veroorzaakte branden uit, die voornamelijk door Willemstadse mannen en vrouwen werden geblust. Onder dekking van de dijk waren de Fransen erin geslaagd een batterij vlak bij de Westbeer aan te leggen. Met een gedurfde uitval werd deze op 15 maart vernietigd. Dezelfde dag werd een laatste bombardement op de al zwaar getroffen vesting uitgevoerd, maar ‘s avonds werd het  beleg opgebroken en sloegen de Fransen de afmars. Een nederlaag bij Neerwinden noopte Dumouriez het Franse leger terug te trekken. De moedige houding van het garnizoen en van de burgerij oogstte veel lof uit het gehele land.

Bronnen:
C. van Mastrigt ‘Willemstad PrinsheerlijK’, uitgave Heemkundekring ‘De Willemstad’, 2009

Bronnen illustraties:
– 1, 3 en 4: Regionaal Archief West-Brabant
– 2: Heemkundekring ‘Die Overdraghe’ Klundert
– 5: Bea Hoeks- de Laat

Lees verder

De Franse tijd

De Frans-Bataafse tijd duurde van 1795 tot 1813 en kan ingedeeld worden in vier perioden: De Bataafse Republiek, Bataafs Gemenebest, het Koninkrijk Holland en vanaf 1810 tot 1813 de Inlijving. Voor het noordwesten van Brabant zorgde de komst van de Fransen in eerste instantie voor veel hectiek, maar geleidelijk aan werd het rustiger. Willemstad vormde een belangrijke vesting, maar tot 1810 was er maar een gering garnizoen aanwezig. Wel  werden er regelmatig voor korte perioden Franse en Bataafse soldaten gelegerd die op doortocht waren. Dat betekent niet dat er in de Franse tijd niets te beleven was in onze streken.

Hoog bezoek

Zo kreeg Moerdijk een aantal keer hoog bezoek. Lodewijk Napoleon, de jongere broer van de keizer Napoleon Bonaparte en koning van Holland van 1806 tot 1810, regeerde niet vanachter zijn bureau in Den Haag maar ging op tournee om echt in contact met de bevolking te komen. Hij maakte in 1809 een kennismakingsreis door Brabant en deed daarbij ook ons deel van de provincie aan. Dit vergde heel wat voorbereiding voor de dorpen, want zij wilden natuurlijk een goede indruk maken op hun vorst.

‘Konijn van Olland’

Lodewijk bleek een betrokken koning met oog voor de problemen van zijn volk. Hij probeerde zich zo goed en zo kwaad als het kon het Nederlands aan te leren. De verhalen gaan dat  hij zich tijdens een toespraak in Amsterdam onsterfelijk had gemaakt met de uitspraak ‘Iek ben konijn van Olland’ (Ik ben koning van Holland), waarbij zijn Franse accent zijn Nederlands nog wat in de weg zat. Maar hij probéérde zich tenminste zoveel mogelijk aan te passen aan de Nederlanders en weigerde het Frans als hoofdtaal in te voeren.  Hij vond het belangrijk dat de Nederlandse identiteit bewaard bleef.

Kundig bemiddelaar

In 1808 verklaarde Lodewijk Napoleon alle religies gelijk en trad in overleg met deputaties van katholieken en protestanten in de verschillende dorpen. Per dorp stelde hij ongeveer negenduizend gulden beschikbaar aan de protestanten om een kleine kerk voor henzelf te bouwen zodat zij afstand konden doen van de oorspronkelijke katholieke kerk, waar zij hun diensten hielden.
Deze kerkjes werden Lodewijk kerkjes genoemd; tussen 1806 en 1813 werden er meer dan twintig van gebouwd. Eén van die kerkjes staat in Standdaarbuiten.

Dure logee en bliksembezoeken

Tijdens zijn bezoek aan Zevenbergen zou Lodewijk Napoleon de nacht doorbrengen in het herenhuis van de heer Anemaat aan de Molenstraat. Heel het dorp was in rep en roer, alles moest versierd en verlicht worden en de bedden moesten prachtig opgemaakt worden. Het kostte Zevenbergen een hoop geld en uiteindelijk bleef de koning niet eens slapen! Hij bracht namelijk, tot grote teleurstelling van de Zevenbergenaren,  de nacht door in Willemstad. Ook Klundert moest genoegen nemen met een bliksembezoek.

Wijn in Willemstad

In Willemstad werd de koning volgens traditie voor de stadspoort opgewacht. De bevolking kreeg vooraf instructies hoe zich te gedragen. Honden mochten de straat niet op en men moest de koning vol enthousiasme ontvangen. Tijdens de gesprekken met de koning kwamen de slechte staat van de kazerne, het vervallen zeehoofd en de staatsfinanciën aan de orde. Het schijnt dat tijdens de maaltijd de wijn rijkelijk vloeide. Lodewijk bracht  de nacht door in het huis van stadssecretaris Pieter Oldenborgh, naast het stadhuis. Helaas bestaat dit huis niet meer.

De gulle koning

We kunnen dus stellen dat onze gemeente een hoop schulden heeft overgehouden aan het bezoek van Lodewijk Napoleon. Schulden die pas later ingelost konden worden. Maar in ruil daarvoor kregen de inwoners een luisterend oor. Het was heel bijzonder dat een koning contact zocht met het volk en luisterde naar de problemen van het dorp en steun vormde voor de armen.

Forten in Willemstad

Grote broer Napoleon Bonaparte was een stuk minder tevreden met het beleid van zijn broertje. Hij vond Lodewijk veel te loyaal en zette hem af. Gevolg was dat Nederland ingelijfd werd en nu in feite een Franse provincie was. Voor ons gebied betekende de inlijving dat er in 1810 Franse troepen, marechaussees en douaniers in Willemstad gestationeerd werden. De Franse troepen werden afgelost door een vreemdelingenleger. Spaanse krijgsgevangenen werden tewerk gesteld bij de bouw van de forten De Ruijter en De Hel.

Koning, keizer…

Op 4 oktober 1811 bezocht keizer Napoleon, klein van stuk maar groot in macht, zelf Willemstad. Een paar deuren verder dan waar zijn broer twee jaar eerder was (Voorstraat 1-3), nuttigde hij de maaltijd op Voorstraat 9-11. Het was zijn tweede bezoek aan Brabant, want in 1810 was hij er ook al eens geweest.

Merci, Franse tijd

Onze gemeente heeft een aantal dingen overgehouden aan de Franse tijd. Denk aan de kerkjes voor de hervormden gebouwd in opdracht van Lodewijk. Maar ook de forten De Ruijter (nu Sabina) en De Hel. Dat het Brabants dialect bewaard is gebleven hebben we misschien wel een beetje te danken aan Lodewijk Napoleon. Hij weigerde het Frans als voertaal te gebruiken. Toch zijn er wat Franse woorden ingeslopen. Denk aan ‘meepesaant’, wat afkomt van het Franse ‘en passant’ wat ‘ondertussen’ of ‘in het voorbijgaan’ betekent.

Bronnen:
Hans van den Eeden: ‘Leve de koning! Lodewijk Napoleon op reis door Brabant en Zeeland’. Heusden, 2009

Bronnen illustraties:
– 1. Hans van den Eeden: ‘Leve de koning! Lodewijk Napoleon op reis door Brabant en Zeeland’. Heusden, 2009
– 2. Bewerking kaartje: Sijarina van der Mast
– 3. Bea Hoeks- de Laat
– 4., 5. en 6. Regionaal Archief West-Brabant

Lees verder

Religie

In de negentiende en twintigste eeuw veranderde er veel in de beleving van het geloof. Het was de tijd van opleving van het katholieke geloof, de doleantie, de aanleg van een joodse begraafplaats in Klundert, de verzuiling en uiteindelijk de ontkerkelijking.

Als paddenstoelen uit de grond

Hoewel de katholieke godsdienst vanaf de zestiende eeuw verboden was, verdween hij in de Moerdijkse stadjes en dorpjes nooit helemaal. In 1848 werd in de nieuwe grondwet Geloof en Staat officieel van elkaar gescheiden en de vrijheid van godsdienst wettelijk vastgelegd. Een paar jaar later werden in Nederland bisdommen heropgericht. Het katholieke leven bloeide op en veel parochies wilden een nieuwe, grotere kerk. In Fijnaart werd in 1844 een kerk gebouwd, in Moerdijk in 1861, in Zevenbergen in 1836 en ook de overwegend protestantse stadjes Willemstad (1874) en Klundert (1890) kregen een nieuwe katholieke kerk (1).

Broeders en zusters

Naast de bouw van nieuwe kerkgebouwen werden ook veel kloosters gesticht. Bijna ieder dorp of stadje had aan het einde van de negentiende eeuw een klooster. In Slikgat, het huidige Langeweg, werd in 1874 op verzoek van de inwoners door de kapucijnen een klooster gesticht. In 1876 werd de kerk ingewijd en betrokken de paters het klooster. In het begin werd er Latijnse les gegeven aan twee leerlingen, maar al in 1887 werd het Serafijns seminarie, dit is een opleidingsschool voor katholieke priesters, geopend. Het gebouw is in 1944 vrijwel helemaal verwoest, waardoor er maar een paar kapucijnen konden blijven wonen. De priesteropleiding werd daarom verplaatst naar Oosterhout. Na de oorlog werden een nieuwe kerk en pastorie gebouwd. Tot 1994 werkten kapucijnen hier als pastoor.

In 1886 werd ook in Moerdijk een klooster gesticht. Hier woonden vrouwelijke religieuzen die een naaischool en kleuterschool begonnen. In 1908 kwamen daar een kweekschool en huishoudschool met internaat bij. Dit klooster werd in 1944 compleet verwoest. Na de oorlog werden op het terrein van het klooster een parochiekerk en een lagere school gebouwd. De zusters bouwden een nieuw kloostertje aan de Steenweg. De zusters werkten, totdat het klooster in 1976 werd opgeheven, in de wijkverpleging en op de kleuterschool en de lagere school (2 en 3).

Ook in Standdaarbuiten, Zevenbergschen Hoek, Fijnaart en zelfs in het protestantse Klundert werden kloosters gesticht, waar kinderen katholiek onderwijs konden volgen of waarvan de zusters de oude en zieke inwoners van de dorpen en stadjes verzorgden.

De doleantie

Terwijl het katholieke geloof bloeide en zich steeds verder verspreidde, ontstond rond 1880 binnen de Hervormde Kerk ontevredenheid over de manier waarop de kerk werd geleid. Het protest tegen de vrijzinnigheid in de Nederlandse Hervormde Kerk kwam het eerst tot uiting in de zogenaamde ‘Afscheiding’ van het jaar 1834 e.v., die in heel Nederland plaatsvond. In onze regio waren er gemeenten van de Afgescheidenen in Willemstad (1836), waar ook inwoners van Fijnaart toe behoorden, Klundert (1835) en Zevenbergen (1836). Het vrijgemaakt Gereformeerde kerkje aan de Noordhaven in Zevenbergen stamt uit die tijd.

Op 14 januari 1887 leidde dit in Klundert tot een kerkenraadsvergadering waarin werd voorgesteld afstand te nemen van de synode van de Nederlandse Hervormde Kerk, die vanaf 1816 de leiding had binnen de Hervormde Kerk in Nederland. De gemeenteleden kregen vijf dagen de tijd om bezwaar tegen dit voorstel in te dienen.

Maar het Classicaal Bestuur van Breda kwam dit te weten en om te voorkomen dat de gemeenschap in Klundert zich van de Nederlandse Hervormde Kerk af zou keren, schorsten zij de Klundertse predikant A. van Veelo, drie ouderlingen en drie diakens. De inwoners van Klundert waren het hier niet mee eens en het voorstel om afstand te nemen van de synode van de Nederlandse Hervormde Kerk werd versneld ingevoerd. Dit besluit werd op 17 januari per post aan koning Willem III en de burgemeester van Klundert meegedeeld. De Klundertse gemeenschap besloot dat de Gereformeerden het kerkgebouw mochten blijven gebruiken (4).

Ook in Willemstad wilde eind 1880 een groep zich afkeren van de Hervormde Kerk. In tegenstelling tot Klundert probeerde de gemeenschap in Willemstad het via de officiële weg. Ze dienden een paar keer een verzoek in bij de Raad der Nederlandsche Hervormde Gemeenten  om de band met de Synode van de Nederlandse Hervormde Kerk te verbreken en terug te keren naar de kerk zoals die was net na de reformatie in de zestiende eeuw. Deze verzoeken werden niet ingewilligd en daardoor waren zij gedwongen zelfstandig de knoop door te hakken. Op 26 september 1889 werd tijdens een vergadering de reformatie in Willemstad doorgevoerd. Niet alle gemeenteleden gingen mee, waardoor de nieuwe kerkgemeenschap een ander kerkgebouw moest zoeken. Ze kerkten de eerste tijd in een schuur, totdat op 10 december 1890 de nieuwe gereformeerde kerk in gebruik kon worden genomen.

Ook in Fijnaart (1889) en Moerdijk (1890) ontstonden gereformeerde kerken naast de hervormde. De Afgescheiden kerk in Zevenbergen sloot zich in 1892 bij de Dolerenden, de afgescheidenen, aan. Dat gebeurde ook in Klundert. De Afgescheiden gemeente in Willemstad bestond in 1892 niet meer. Men kwam vanuit Willemstad en Fijnaart naar Klundert.

Eeuwige rust

Behalve katholieken en protestanten woonden er ook Joodse gezinnen in deze streek. Joseph Liechtenstein, een Joodse slager in Klundert, kocht in 1871 een stuk grond van de gemeente voor een Joodse begraafplaats. In datzelfde jaar probeerde ook Jacob Jacob, een koopman en winkelier in Zevenbergen, een stuk grond te kopen. De gemeenteraad van Zevenbergen stond een stukje grond op de algemene begraafplaats af. Maar de Joodse gemeenschap in Zevenbergen kon dit stuk niet aannemen, omdat zij op deze begraafplaats niet verzekerd zou zijn van eeuwige grafrust. Daarom werden ook de Joden uit Zevenbergen begraven op de Joodse begraafplaats in Klundert. Rond 1890 werd duidelijk dat de Joodse gemeenschap in Klundert en omgeving steeds kleiner werd. Manus van Straten was in november 1940 de laatste die op de Joodse begraafplaats werd begraven (5).

Verzuiling en ontkerkelijking

Hoewel de katholieken en protestanten met elkaar in één dorp of stadje woonden, leefden zij een gescheiden leven. Er waren aparte scholen, sportverenigingen en kranten. Na de Tweede Wereldoorlog werd de scheiding steeds kleiner. Dit werd nog eens versterkt toen in de jaren 60 de regering zich met het onderwijs en de zorg ging bemoeien. Steeds meer niet-religieuzen gingen vanaf dat moment in die beroepen werken. Dit had tot gevolg dat de kloosters overbodig werden. Doordat de zorgfunctie steeds meer door niet-religieuzen werd overgenomen, stopten de zusters in 1974 met dit werk.

Ook in Standdaarbuiten, Zevenbergschen Hoek, Fijnaart en Klundert werden de kloosters met hun scholen tussen 1962 en 1983 opgeheven. Het kerkbezoek nam fors af waardoor veel kerkgenootschappen te weinig geld hadden om hun gebouw te onderhouden. De katholieke parochies losten dit op door in clusters te gaan werken en gebouwen en pastores met elkaar te “delen”. En vanaf 2012 is er ’s zondags niet meer in elk dorp of stadje een mis, maar slechts één mis per cluster (6).

Bronnen:
– A van Veelo, ‘Het begin van de reformatie der gereformeerde kerk te Klundert’, J. Vissers, 1887
– Herdenking Reformatie van 1889 der gereformeerde kerk van Willemstad op dinsdag 26 september 1939
– J. Bader, ‘Verborgen in Brabantse bodem. Joodse begraafplaatsen in Noord-Brabant’, Stichting Zuidelijk Historisch Contact Tilburg, Tilburg, 2002
– Jan Smits, ‘Vademecum van religieuzen en hun kloosters in Noord-Brabant’, Uitgeverij Veerhuis, 2010

Bronnen illustraties:
– Bovenin, 1. en 6. Regionaal Archief West-Brabant
– 2. Stichting Heemkunde Moerdijk
– 3., 4. en 5. Bea Hoeks- de Laat


Lees verder

Landbouw toen

De ontwikkeling van de landbouw is eigenlijk pas goed te volgen sinds 1500. Daarvoor werd onze regio regelmatig geteisterd door overstromingen en bestond het gebied uit een aantal eilandjes. Zoutwinning uit de aanwezige veenlagen, turfwinning, landbouw, visserij, handel en scheepvaart vormden de voornaamste bronnen van inkomsten.

Periode tot 1900:

Hoofdmiddel van bestaan was akkerbouw, vaak uitgevoerd als gemengd bedrijf. De door het vee geleverde mest was belangrijk om de akkers te verrijken. Eens in de zes of zeven jaar werden de akkers gebraakt. Dat wil zeggen, ze lagen enige tijd braak om de grond te luchten en van onkruid te ontdoen. Paarden zorgden voor de trekkracht. Gras, hooi en haver vormden hun voedsel. Van de landbouw afgeleide ambachten waren de smid, de wagenmaker, de zadel- en tuigmaker, de touwslager en de molenaar.

Voor het werk op het land waren veel arbeidskrachten nodig, want alles was handwerk. Lange tijd zijn vooral granen (tarwe, gerst en haver), peulvruchten en de zogeheten nijverheidsgewassen (koolzaad, vlas en meekrap) geteeld. De aardappelteelt is pas rond 1780 in deze streek ingevoerd.

Veel land was in bezit van enkele grootgrondbezitters en adellijke heren. Zo was er bijvoorbeeld in 1930 in Willemstad 511 hectare eigen bezit en 825 hectare gepacht land. Lange tijd stond het boerenleven hier op de vruchtbare zeeklei in schril contrast tot het leven op de zandgronden. Het waren hier relatief grote boerderijen op grote kavels, terwijl op de zandgrond alles kleinschaliger was.

In de vijftiende eeuw ontwikkelde de noordwesthoek van Brabant zich tot een belangrijke producent van meekrap. Uit de wortels van deze plant werd alizarine geproduceerd, een rode kleurstof die gebruikt werd voor het kleuren van textiel en leer. Dat gebeurde in een meestoof. Halverwege de achttiende eeuw stonden er meestoven in Klundert, Fijnaart, Willemstad en Zevenbergen. Veel van die stoven waren eigenlijk voorlopers van de latere coöperaties. Er waren zestien boeren eigenaar van een meestoof. Dat waren de zogeheten portiarissen, die elk voor 1/16 portie aansprakelijk waren voor de bedrijfsvoering van de stoof. Nadat in 1868 ontdekt werd hoe alizarine langs synthetische weg bereid kon worden, ging het snel bergafwaarts met de meekrap.

Daarbij kwam, dat er rond 1870 in Nederland een landbouwcrisis ontstond. Die viel samen met de opkomst van de Rotterdamse haven, waar goedkoop Amerikaans graan binnenkwam. Gelukkig was juist in die tijd de suikerbietenteelt in opkomst.

In de tweede helft van de negentiende eeuw begon de industriële revolutie ook een belangrijke rol te spelen in de landbouw. Landelijk ontstonden agrarische industrieën zoals aardappelmeel-, strokarton-, vlas- en suikerfabrieken.

Periode 1900-1950

Keerzijde van het ontstaan van de agrarische industrie was, dat de boeren wel erg afhankelijk waren van de eisen die de fabrikanten aan hen stelden en de prijsafspraken die de industriëlen onderling maakten. Dit heeft ertoe bijgedragen dat zij zich gingen organiseren in landbouwverenigingen en -coöperaties. Zo is in 1916 in Zevenbergen een coöperatieve suikerfabriek opgericht. Rond 1900 telde Zevenbergen in totaal drie suikerfabrieken en Standdaarbuiten één.
Uiteindelijk konden de particuliere fabrieken niet opboksen tegen de coöperatieve en zij verdwenen.

Er ontstonden lokale boerenorganisaties die via fusie uitgroeiden tot de Noord-Brabantse Christelijke Boerenbond (NCB), opgericht in 1896 en nu opgegaan in de ZLTO (Zuidelijke Land- en Tuinbouworganisatie). De boerenbonden begonnen met de oprichting van coöperaties zoals: melkfabrieken, verzekeringen, aankoopcombinaties, verkoopcombinaties, vleesverwerking en banken. Grote betrokkenheid hebben de landbouworganisaties ook gehad hij het agrarisch en huishoudonderwijs.

Tijdens de Eerste en Tweede Wereldoorlog moest er vooral voedsel geproduceerd worden en veel weilanden werden daarom omgeploegd. De crisisjaren ’30 waren ongunstig voor de boeren. Er was grote werkloosheid onder de bevolking, zodat de boeren hun producten bijna niet kwijt konden.

Na de Tweede Wereldoorlog kwam in de landbouw een grote omwenteling op gang qua arbeid, bedrijfsvoering en teelt. Van oudsher was het merendeel van de werkende bevolking in onze streek werkzaam in de landbouw. Alles was handwerk en zeker tijdens de oogst waren er meer mensen nodig. Dan kwamen hele gezinnen vanuit de zandgronden om hier iets bij te verdienen. Kinderen moesten al vroeg mee om aardappels te rapen, suikerbieten te hakken en korenaren te rapen. Vrouwen gingen met hun man mee om suikerbieten te wieden en te dunnen. De werkdag duurde van ’s morgens zes tot ’s avonds zes. Als je geen werk had, had je geen inkomsten. Arbeiders in vaste dienst bij de boer hadden meer zekerheid.

De teelt van koolzaad, droge peulvruchten, vlas en haver verminderde sterk. Begin twintigste eeuw werd vlasverwerking op een meer industriële wijze georganiseerd. Standdaarbuiten was hier in de regio het belangrijkste centrum. Maar goedkoop vlas uit Rusland en de ontwikkeling van steeds meer synthetische garens zorgden er voor dat ook de vlasindustrie vrijwel verdween. In Standdaarbuiten zijn veel vlasinrichtingen omgebouwd voor champignonteelt.

Het melkvee werd afgestoten, veel weilanden verdwenen uit het landschap en melkfabrieken stopten hun productie (bijvoorbeeld in Klundert en Zevenbergschen Hoek). Ook suikerfabrieken werden gesloten. In 1987 verdween de suikerfabriek als laatste grote agrarische industrie uit Zevenbergen.

Er volgde een aanzienlijke teruggang in het aantal landbouwbedrijven en het aantal landarbeiders. Landelijk gezien waren er in 1950 410.000 agrarische bedrijven en in 2010 nog maar 72.000. Deze trend deed zich ook hier in de regio voor.

In Willemstad was in 1930 nog 50,2 procent van de werkende bevolking werkzaam in de landbouw; in 1960 was dat al gedaald tot 32 procent. Voor Fijnaart waren die cijfers respectievelijk 62,6 en 30,7 procent.

Riet en griend

Een bijzondere vorm van landbouw beoefende men op de gorzen ( begroeide buitendijkse landaanwas) gelegen tussen Willemstad en Moerdijk. De begroeiing bestond voornamelijk uit riet, biezen en griendhout (wilgenhout). De gorzen werden in percelen verpacht.

Riet werd al in juli en augustus gesneden. Biezen en griendhout werden geoogst vanaf eind september tot in het voorjaar. In de tussenliggende perioden probeerden de griendwerkers vaak wat bij te verdienen als dagloner. Riet was vooral bestemd voor dakbedekking. Biezen werden gebruikt voor manden, korven, matten en zittingen en leuningen van stoelen. Het dikkere griendhout is vooral gebruikt in de waterbouw om zinkstukken te vervaardigen die dienden als ondergrond bij de aanleg van dijken.
Als gevolg van de Deltawerken en de aanleg van industrieterrein Moerdijk is deze vorm van buitendijkse landbouw in onze gemeente nagenoeg verdwenen.

Bronnen:
C. van Mastrigt ‘Willemstad PrinsheerlijK’, uitgave Heemkundekring ‘De Willemstad’, 2009

Bronnen illustraties:
– 1. en 2. Heemkundige Kring ‘Fijnaart en Heijningen’

Lees verder

Landbouw nu

Het overwegend protestants-christelijke, westelijke deel van wat nu de gemeente Moerdijk is (Willemstad, Fijnaart en Klundert) kende vooral grotere agrarische bedrijven. In het oostelijke deel, voornamelijk katholiek van oorsprong (Standdaarbuiten, Zevenbergen, Langeweg en Zevenbergschen Hoek) waren vooral kleinere bedrijven. In het hele gebied hebben in de zeventiger en tachtiger jaren van de vorige eeuw twee ruilverkavelingen plaatsgevonden. Ook daar kwamen de regionale verschillen binnen de gemeente tot uiting. Het betrof de Ruilverkaveling Willemstad en de Ruilverkaveling Zonzeel.

De aardappelteelt concentreerde zich vooral in het westen rond Willemstad en Fijnaart. De grond daar was makkelijker bewerkbaar, de zogenaamde zavelgrond. Vlasteelt vond voornamelijk plaats in Noordhoek en Standdaarbuiten. Later, toen het linnen uit de mode raakte, gingen veel vlassers over op de teelt van champignons. De kleinere bedrijven met weinig vreemde arbeid in bijvoorbeeld Langeweg hadden veel langer een gemengde structuur: naast akkerbouw werden ook melkkoeien gehouden. De akkerbouw werd in Langeweg en Zevenbergschen Hoek al vroeg veel intensiever, met name door het telen van groenten voor de conservenindustrie. (1)

Arbeid en landbouw

Alles werd met de hand verzorgd en geoogst. De suikerbieten werden in maart of april gezaaid, daarna werden de kleine plantjes gedund, want uit één zaadje groeiden wel vijf plantjes. Bij het dunnen ging men op de knieën het veld over om alle bosjes enkel te zetten. Dit werd het op één zetten genoemd. Ook de onkruidbestrijding bracht nog het nodige handwerk met zich mee. In het najaar werden de suikerbieten vervolgens met de hand gerooid. Het beeld De Peeënsteker in het Kees Klasenplantsoen in Zevenbergen getuigt hier van. Na het steken werden de bieten schoongemaakt en naar de suikerfabriek in bijvoorbeeld Zevenbergen gebracht. Ook aardappelen werden met de hand uit de grond gehaald. (2)

In onze regio komen ook enkele grotere fruitteelt bedrijven voor. Dat waren ook toen al gespecialiseerde bedrijven die voornamelijk appels en peren teelden met laagstam bomen. Dus geen hoge bomen, die niet alleen veel wind vangen maar ook moeilijk te plukken waren. De melkveehouderij was veelal kleinschalig en vond nog lang plaats op de kleinere gezinsbedrijven in het oosten van de huidige gemeente. Er werd met de hand en later met kleine melkmachines gemolken.

Mechanisatie

Vanaf 1950 deed schoorvoetend de mechanisatie zijn intrede. De eerste tractoren kwamen op het land. Die trekkers werden in begin voornamelijk gebruikt om het land te ploegen. Na 1960 ging de mechanisatie snel . In de bieten- en aardappelteelt maar ook de graanteelt. De oogstmachines haalden de aardappelen en bieten uit de grond, reinigden ze en legden ze direct op een er naast rijdende wagen. Die mechanisatie ging het begin niet zonder problemen want de machines waren in het begin technisch zeker niet volmaakt. Ook de beperkte technische kennis van de man die machine moest bedienen speelde een rol. Het nut van voorlichting en onderwijs werd dan ook steeds meer ingezien. Aan de mechanisatie leek geen einde te komen. In de landbouw werden steeds grotere machines geïntroduceerd, melkrobots verschenen in de melkveehouderij en robots in de glastuinbouw. Om een indruk te geven van de ontwikkeling in de akkerbouw, de volgende vergelijking: net na de oorlog ploegde een man met drie paarden 2½ dag over 1 hectare. Nu, aan het begin van de 21e eeuw, ploegt één man met tractor en ploeg 6 hectare per dag. Alle machines die in de moderne landbouw voorkomen liggen qua capaciteit in dezelfde verhouding. Door de mechanisatie verlieten veel mensen de landbouw en gingen bij gemeenten, of in de bouw, de Rotterdamse haven of de industrie werken. (3)

Specialisatie en schaalvergroting

De schaalvergroting in de melkveehouderij kwam onder andere omdat de melkfabriek geen bussen meer ophaalde, maar de koeltank verplicht stelde. De kleinere melkveebedrijven moesten noodgedwongen stoppen omdat de melkkoeltank een te grote investering was. Naast mechanisatie, specialisatie en gewasbeschermingsmiddelen was veredeling ongelofelijk belangrijk. Dit leidde tot nieuwe rassen zowel bij planten als dieren. Veredeling zorgde voor betere resistentie tegen ziekten en voor hogere opbrengsten.

Het totaal van de hier genoemde maatregelen leidde tot overproductie. Europa was zijn doel voorbij geschoten, zeiden sommige betrokkenen. Er was niet alleen genoeg eten voor alle inwoners maar zelfs te veel, met een boterberg en graanoverschot tot gevolg. Om de productie van bijvoorbeeld melk terug te dringen werd het melkquotum ingevoerd. Kleinere bedrijven gingen zodoende hun melkquotum verkopen aan collega’s die daardoor konden groeien. Door schaalvergroting kwamen in heel Nederland maar zeker ook in onze gemeente steeds meer grote bedrijfsgebouwen in het buitengebied te staan. Voorbeelden van deze gebouwen zijn koelhuizen, kippenstallen, varkensstallen, melkveestallen en kassen voor groenten- en bloementeelt. Enkele van deze bedrijven gaan zich verder specialiseren in het bewerken en verhandelen van één gewas. Een voorbeeld hiervan is de teelt van knolselderij, landelijk is het een kleine teelt maar in onze gemeente een relatief grote: ongeveer 20 procent van de landelijke productie gebeurt in Moerdijk. (4)

Een ander voorbeeld betreft de activiteiten in Fijnaart op het gebied van het veredelen en produceren van groentezaden voor professionele teelt in kassen, tunnels en in de vollegrond, overal ter wereld.

Toekomst

Deze ontwikkelingen gaan steeds verder. Een voorbeeld hiervan is de precisielandbouw. Per satelliet wordt het opbrengend vermogen van vele kleine veldjes in een perceel bepaald. Deze gegevens worden in de computer van bijvoorbeeld een kunstmeststrooier gestopt en die geeft dan exact aan op welke plaatsen meer of minder mest nodig is. Deze ontwikkelingen zullen zeker in de toekomst nog verder doorgaan. In onze gemeente zijn al diverse bedrijven die op biologische manier planten telen en dieren houden. Deze manier van werken en het innoveren van nieuwe technieken geeft ook mogelijkheden voor de gangbare landbouw.

Bronnen illustraties:
– 1. Regionaal Archief West Brabant
– 2. Bea Hoeks- de Laat

– 3. en 4. Laurent Vrolijk

Lees verder

Visserij

De eerste mensen waren jagers en vissers, later begonnen zij ook de grond te bewerken. De eerste bewoners van West- Brabant hielden zich ook met visserij bezig, al snel zelfs beroepsmatig. De visserij op de open wateren van het huidige Hollandsch Diep en de watergangen tussen de Zeeuwse en Hollandse eilanden was, zeker voor de afsluitingen van de zeearmen, duidelijk een zoutwater visserij. Dit in tegenstelling tot de visserij op de grotere en kleine rivieren waar, tot ver na de middeleeuwen, nog zalm, houting en elft gevangen kon worden.

Van staalbomen naar ankerkuilen

Tot het einde van de 19de eeuw werd op het Hollandsch Diep met staalbomen gevist: twee in de bodem van de rivier of de zeearm vastgezette palen met daartussen een net. Door de gevaren voor de scheepvaart kwam deze vorm van visserij in onbruik. Daarvoor in de plaats kwam de zgn. ‘ankerkuilvisserij’: naast de vissersboot, veelal een schokker, werd een raamwerk van bomen (ook wel raamkuil genoemd) neergelaten met daaraan een zakvormig net dat vastgelegd werd aan het anker van het schip. Hiermee werd voornamelijk op paling en spiering gevist. Ook werd er vanuit kleine bootjes gevist op aas met een kleine ankerkuil (1).

Tweedehands schokkers

De schokker was afgeleid van vissersboten zoals die in die tijd op de Zuiderzee voeren: een blazer, tjalk, aak of de Zeeuwse hoogaars en hengst. Deze boten werden dan tweedehands door Moerdijkse vissers aangeschaft en omgebouwd tot een schokker. Dit hield in dat ook op het achterschip een dek werd gebouwd en voorzieningen werden getroffen voor het gebruik van de raamkuil.
De werkzaamheden vonden plaats in Moerdijk waar enkele scheepswerven waren. Ook Willemstad had een kleine scheepswerf (2).
Van 1 april tot 1 juni mocht er niet worden gevist, de schepen werden dan naar de werf gebracht voor onderhoud, met name het schoonmaken van de onderkant (het ‘banken’).
De schokker voer op een grootzeil en een fok.
Na de tweede wereldoorlog werden de zeilen vervangen door een motor en werd een kajuit gebouwd. De bootjesvissers gingen over op een buitenboordmotor.
De vissers vanuit Willemstad waren in hoofdzaak bootjesvissers, vanuit Moerdijk werd met name met schokkers gevist. De bootjesvissers visten meestal met kubben en fuiken op paling en aal. Verder werd er gevist op zalm, houting, jonge elft, zeebliek, bot en pin. Voor de zalmvisserij trokken de vissers in het seizoen ook de Merwede op, richting Hardinxveld.

Het water verpacht

Tot 1795 was het visrecht een heerlijk recht en voor een deel van het Hollands Diep in handen van de Prins van Oranje. Een rentmeester verpachtte het in percelen verdeelde viswater aan de meestbiedenden waarbij een verschil werd gemaakt tussen de kustvisserij en drijfnetvisserij. In 1795 kwamen deze rechten in handen van de Staat en vanaf toen ontstond ook de behoefte aan registratie van de boten. Elk schip had aan weerszijden van de boeg en op het grootzeil zijn registratienummer staan (KL=Klundert, WM=Willemstad, ZL=Hooge en Lage Zwaluwe) (3).

Een verpachting uit 1887
Op 7 december 1887 werden door de Ontvanger der Registratie en Domeinen te Zevenbergen en Dordrecht in het openbaar verpacht de visserijen van de Staat, gelegen in het Hollands Diep, het Haringvliet, het Vuile Gat en het Goereesche gat en enige visserijen in de Nieuwe Merwede, de Amer, het Scheur, de Killen en Gaten van het Bergsche Veld, rechts van de Nieuwe Merwede.

In totaal waren dit 63 percelen, waarvan 42 betrekking hadden op visserij met ankerkuilen terwijl in 12 daarvan de wijze waarop de kuil bevestigd werd, werd vrijgelaten. Voor de visserij met kuilen gold dat de pachttijd telkens stilzwijgend met een jaar werd verlengd. De gesloten tijd was van 1 april tot 15 mei. De pachter had het recht om het vissen middels een vergunning aan een ander over te laten.

Met de vis aan de haal

De meeste gevangen vis werd door een groothandel opgekocht en afgevoerd. In de gloriedagen van de visserij was er al een vriesinrichting waar met name de vis voor de export naar toe ging.
Zelfstandige vissers (of hun vrouwen) leurden hun vis zelf uit en gingen, met de gevangen vissen in een kruiwagen, te voet naar Zevenbergen en zelfs Breda om hun vangst te verkopen. Hier hebben de Moerdijkers de bijnaam van “Spieringkruiers” aan te danken! (4)
In Willemstad was het tot 1803 verplicht om de gevangen vis op de visbank aan de haven te aan te bieden. Toen Willemstad begin twintigste eeuw een tramverbinding met Rotterdam en Roosendaal kreeg, kon de vis van daaruit ook geëxporteerd worden.
In 1933 richtten enkele Moerdijkse vissers een coöperatieve vereniging op met als doel het voor gezamenlijke rekening verkopen van visserijproducten en het aanschaffen van visserijbenodigdheden. Drie maal per week was er een veiling, op vrijdag de grootste.

Net onderhoud

De visnetten werden door de vissers zelf gebreid, soms door de vrouwen. Daarvoor werd hennep, katoen of zijde gebruikt, tegenwoordig zelfs nylon of perlon. Netten en fuiken moesten regelmatig gecontroleerd en gerepareerd worden. Vooral krabben konden de netten vernielen, er moest dan een nieuw stuk worden ingebreid (boeten). Het materiaal werd verduurzaamd door het te tanen, dit is het laten weken in een oplossing van kokend water en eikenschors. Met name de knopen van de netten moesten goed doortrokken worden met de looistof. Later werd hier ook cachou voor gebruikt, een extract uit kernhout of de bast van verschillende Oosterse bomen (5).

Jacht op stropers

Tegen visstropers stond de politie aanvankelijk machteloos. In 1860 werd het toezicht op het Hollands Diep en de Amer aan de marechaussee opgedragen. Eerst vanuit een open roeiboot, dan vanuit zeilboten en pas vanaf 1930 met een ijzeren motorboot.

Vissers uitgevist

Tussen 1914 en 1919 waren op de Nederlandse rivieren 267 drijverschuiten in gebruik. In 1925 bestond de vloot aan het Hollandsch Diep uit 74 schuiten. In Moerdijk leefden voor 1940 veertig gezinnen van de visserij. De waterverontreiniging door de industrie, vooral in de jaren vijftig en zestig, zette het einde van de visserij in. De afsluiting van het Haringvliet in 1970 was de doodsteek. De meeste vissers hebben toen hun beroep opgegeven of zochten een andere baan. Een aantal vissers is verhuisd (o.a. naar Den Oever bij Den Helder) en overgestapt op de zeevisserij.

Of toch niet helemaal?

Nu wordt er over gesproken om de Haringvlietsluizen weer gedeeltelijk open te zetten, wat grote gevolgen heeft voor de overgebleven beroepsvisserij (zie venster 40). Vissers zullen op andere methoden moeten overstappen want hoe langer de sluizen open gaan, hoe beter de mogelijkheden voor visintrek zijn en trekvissen kunnen komen zoals zalmachtigen, zeeforel, fint en elft. Voor de sportvissers zal het op een deel van het Haringvliet ruiger en avontuurlijker worden. Anderzijds neemt door het toenemende getij de bereikbaarheid van sommige vislocaties af.

Oud-Moerdijklied

Tekst en muziek: Piet Brandt

In het mooie stille Brabant
Aan het wijde Hollandsdiep
Waar de golfjes kabbelend rollen
En je Moerdijks haven ziet
Met je torens, brug en wallen
En je oude glorienaam
Schijn je heus niet te bevallen
Dat je zo moest henen gaan

Weet je nog van voor de oorlog
Toen de schokkers voeren uit
Om de kust te gaan bevaren
Voor een schamele vissersbuit
Toen de scheepswerf hier nog werkte
Jij een vissershaven was
Met je veerboot en je klooster
Wat was jij toen in je sas

Maar die glorie is verworden
Slechts de historie bleef bestaan
Het is hier zo stil geworden
Nu je roem is weggegaan
Sluimer jij maar stille verder
Met het oude om je heen
Want je bent en blijft de herder
Van de roem van het verleén

Maar de toekomst zal ons leren
Wat Moerdijk nu worden gaat
Of een stipje op een kaartje
Of een dorp waar je voor gaat
Niets kan onze trouw verstoren
Geen idee of lelijk plan
Dus we blijven steeds behoren
Tot een dorp wat leven kan

Bronnen:
– G.J. Botermanne en Dr. P.P.C. Hoek, ‘Rapport over de Ankerkuil- en Staalboomvisserij op het Hollandsch Diep en Haringvliet’, 1888
C. van Mastrigt & R.C.M Jacobs, ‘Tussen Hollandsch Diep & Mark-Dintel’, 1999

Bronnen illustraties:
– Bovenin, 2. en 5. Regionaal Archief West- Brabant
– 1. en 3. Stichting Heemkunde Moerdijk
– 4. Website Carnavalsvereniging ‘De Spieringkruiers’  www.spieringkruiers.nl

Lees verder

Suiker

In 1747 ontdekte de Berlijnse scheikundige A.S. Marggraf (1709-1782)  hoe uit een suikerbiet suiker gehaald kon worden.De goedkopere winning van suiker uit rietsuiker in Nederland zorgde ervoor dat er hier vooralsnog weinig interesse was in bietsuiker. Dat veranderde in de jaren 50 van de 19e eeuw. De gebroeders Christiaan Hendrik (1802-1881), Martinus (1806-1888) en Adriaan de Bruyn (1808-1882), wiens vader rietsuikerraffinadeur was in Amsterdam, besloten de sprong te wagen om op industriële wijze suiker te winnen uit bieten.

De keuze voor West-Brabant en Zevenbergen was gelegen in de goede landbouwgronden, waterverbindingen en arbeidskrachten. Ze richten de zogenaamde Commanditaire Sociëteit voor Landbouw en Industrie onder de Firma de Bruyn op en kochten grond die behoorde bij de hoeve Zorgwijk aan de Huizersdijk in Zevenbergen. Deze hoeve en gronden waren in 1852 in bezit gekomen van de echtgenote van notaris Adriaan van de Werk, die zelf participeerde in de sinds 1848 aan de Huizersdijk gevestigde meekrapfabriek de Phoenix, de eerste meekrapfabriek in Nederland. In 1867 werd deze fabriek omgebouwd tot een suikerfabriek. (1). Na het verlenen van een concessie werd in 1858 nog een suikerfabriek gebouwd naar ontwerp van architect Van Outerstep en kon deze zijn eerste campagne draaien. Die duurde van 2 november 1858 tot 15 februari 1859 en men verwerkte 8,6 miljoen kilo aan suikerbieten. Een hoeveelheid die nu in één etmaal door een moderne fabriek wordt verwerkt. Naast de suikerfabriek verrees er een spiritusfabriek en een potasfabriek, die de restprodukten van de suikerfabriek verwerkten.

Werkgelegenheid

De suikerfabriek kreeg na verloop van tijd de naam van de vrouw van Adriaan de Bruijn, Azelma (2) en de spiritusfabriek werd vernoemd naar de vrouw van Martinus, Amelia. De nieuwe bedrijvigheid bood  in de campagnetijd maar liefst werk voor 260 mannen, vrouwen en kinderen. Voor velen was het een uitkomst in de winterperiode. Bijvoorbeeld de broers Wilhelmus (1872-1961)  en Pieter Beljaarts (1874-1937) die schilders van beroep waren, maar suikerkoker in de campagne. Hun vader Pieter (1837-1879) was ook suikerkoker maar metselaar buiten de campagne (3).

Gunstige belastingmaatregelen zorgden ervoor dat de suikerindustrie kon groeien en lucratief was. Dat leidde tot de bouw van nog meer suikerfabrieken in Nederland. Er werden tussen 1858 en 1873 maar liefst 33 moderne suikerfabrieken gebouwd, waarvan het merendeel in de regio West-Brabant. In Zevenbergen kwamen er voor 1900 nog twee suikerfabrieken bij. In 1867 werd de eerder genoemde stoommeekrapfabriek de Phoenix omgebouwd tot suikerfabriek. Hetzelfde jaar verrees in Standdaarbuiten (3) de suikerfabriek van de NV Noord-Brabantse Beetwortelsuikerfabriek. In 1872 tenslotte werd aan de haven nabij de oude eerste meestoof van Zevenbergen de suikerfabriek De Dankbaarheid (4) opgericht. In 1888 werkten in de campagnetijd ruim 500 mensen in de fabrieken te Zevenbergen en Standdaarbuiten. 

Fusies en neergang

Vanaf de jaren 90 van de 19e eeuw komen er tussen de fabrieken fusies op gang die uiteindelijk resulteren in de bundeling van particuliere suikerfabrieken in eerst de Algemene Suikermaatschappij (1908) en de Centrale Suikermaatschappij (CSM) in 1919. Een andere ontwikkeling die deze bundeling noodzakelijk maakte was de komst van coöperatieve suikerfabrieken. Na Sas van Gent (1899), Dinteloord (1908) en Puttershoek (1912) wordt ook in Zevenbergen in 1912 een Coöperatieve fabriek opgericht die, vanwege de eerste wereldoorlog, pas in 1917 haar eerste campagne draaide. De particuliere fabrieken leggen in onze gemeente één voor één het loodje. Alleen de Coöperatieve bleef over. In 1928 kwam er een vennootschap met Dinteloord en in 1947 een fusie van deze twee fabrieken met Roosendaal tot de Vereniging Coöperatieve Suikerfabrieken (VCS). Deze fuseert in 1966 met de overige coöperatieve fabrieken tot de Suiker Unie. In 1987 sluit de fabriek in Zevenbergen haar deuren en daarmee kwam een einde aan 130 jaar suikerindustrie in de gemeente Moerdijk (5).

Hoewel we dus al geruime tijd de specifiek zoete geur in de suikerbietencampagne moeten missen zijn er ondanks vele sloopactiviteiten nog enkele tastbare aanwijzingen van de suikerindustrie aanwezig. Het suikerdepot in Standdaarbuiten, de Keet aan de Huizersdijk 9 (6), de woning van vennoot Adriaan de Bruijn, de graven van hem en zijn dochter, de gebouwen van de voormalige Coöperatieve Suikerfabriek en gebouwtjes van de Phoenix en Dankbaarheid in Zevenbergen, zij alle herinneren aan de eens florerende suikerindustrie. 

Bronnen:
– H.W. Lintsen (red.), ‘Geschiedenis van de techniek in Nederland. De wording van een moderne samenleving 1800-1890’. Deel IV. Delfstoffen, machine- en scheepsbouw. Stoom. Chemie. Telegrafie en telefonie. Walburg Pers, Zutphen 1993

– Martijn Bakker, ‘Ondernemerschap en Vernieuwing, De Nederlandse Bietsuikerindustrie 1858-1919’, Amsterdam, 1989, NEHA -reeks
– ’t Sandt daer buyten, geschiedenis van Standdaarbuiten en Noordhoek (1988)

Bronnen illustraties:
– 1., 2. en 4. regionaal Archief West-Brabant
– 3. Heemkundekring ’t Sand daer buyten

– 5. Archief Suiker Unie

– 6. Bea Hoeks- de Laat

Lees verder

Boer en bank

“Den woeker te weren, den landman in zijn nood bij te staan, maar ook de spaarzaamheid, naastenliefde, arbeidzaamheid en matigheid te bevorderen”.
pater Gerlacus van den Elsen

De oorsprong

Heddesdorf, Duitsland, 1864. Burgemeester Friedrich Wilhelm Raiffeisen trekt zich de armoede van de dorpsbewoners persoonlijk aan en besluit daaraan iets te doen. Zijn idee: je bestrijdt armoede het beste door mensen te helpen om zichzelf te helpen. Zijn oplossing: de kredietcoöperatie. Raiffeisen’s idee voor de kredietcoöperatie slaat aan en ook in Nederland ontstaan in de jaren negentig van de negentiende eeuw de eerste coöperatieve boerenleenbanken. Naar recept van Raiffeisen dus met een centrale bank of eigenlijk twee: de Coöperatieve Centrale Boerenleenbank in Eindhoven en de Coöperatieve Centrale Raiffeisen-Bank in Utrecht.

Eind negentiende eeuw speelt de pauselijke encycliek Rerum Novarum van 1891 een belangrijke rol. Hierin werden geestelijkheid en burger aangespoord om verenigingen van de werkende stand op te richten als tegenwicht voor zowel het gelijkheidsstreven van het socialisme als het laissez faire van het liberalisme, de twee grote ideologische stromingen van die tijd. In lijn met die oproep werd in 1896 de Nederlandsche Boerenbond opgericht, gevolgd door vele plaatselijke afdelingen. In het licht van die tijd had de bevordering van het landbouwkredietwezen grote prioriteit voor deze bonden. Als de ‘Brabantse Raiffeisen’ wist pater Gerlacus van den Elsen het gedachtegoed van zijn geestelijk vader te reproduceren en richt met steun van de boerenbonden in Noord-Brabant een groot aantal Boerenleenbanken op (zie ook www.rabocanon.nl)

De vijf belangrijkste beginselen van zowel de Raiffeisenbanken als de Boerenleenbanken waren:

  1. onbeperkte aansprakelijkheid van de leden
  2. een onbezoldigd beheer
  3. reservering van de winst
  4. een lokaal beperkte werkgebied
  5. plaatselijke zelfstandigheid, maar aansluiting bij een coöperatieve centrale bank.

De beginselen zaten niet alleen ideologisch goed in elkaar; ook zakelijk boden ze een doortimmerde basis. Alleen in een beperkt werkgebied kon er immers een goede persoonlijke beoordeling van de kredietaanvrager plaatsvinden en dat was weer de basis  voor de onbeperkte aansprakelijkheid van de leden. Maar het was ook voor de beter gesitueerden een stimulans om verantwoordelijkheid te dragen voor het bestuur en de financiën.

Het kassierschap van de bank  is lange tijd een nevenbetrekking: een bijbaantje voor de landbouwer of de schoolmeester. Een of twee keer in de week houdt hij zitting. De (huis)kamer of keuken doet dienst als bankkantoor. De kassier hoeft niet meer te doen dan de grootboeken, het kwitantieboekje of het (spaar) bankboekje in te vullen. Het is puur uitvoerend werk, het bestuur beslist over belangrijke zaken zoals kredietverlening en de toelating van nieuwe leden.

Gaandeweg krijgt de kassier meer werk en meer verantwoordelijkheden. De nevenbetrekking wordt een drukbezette baan, hij moet een diploma boekhouden op zak hebben! Hij wordt ook steeds meer de financieel deskundige praatpaal voor het bestuur. De kassier wordt van lieverlee een heuse directeur. De bank verhuist naar een eigen pand in de dorpskern, verruimt de openingstijden en vergroot het dienstenpakket. Vrijwel elk dorp in onze gemeente telde dan wel een Raiffeisenbank of Boerenleenbank. En soms zelf allebei.

Rabo; Ra danwel Bo

Het onderscheid tussen Raiffeisen- en Boerenleenbank kan, los van juridische kwesties, in hoofdzaak verklaard worden door de kerkelijke achtergrond van de leden. De katholieke boeren werden lid van de Boerenleenbank terwijl de protestante zich aansloten bij de Raiffeisenbank. Het verschil in geloof was dermate dat er in Fijnaart, Klundert en Zevenbergen zowel een Boerenleenbank als een Raiffeisenbank te vinden was. Terwijl op centraal niveau in 1972 gefuseerd werd naar de Coöperatieve Centrale Raiffeisen-Boerenleenbank, kortweg Rabobank, en dit in veel dorpen en steden ook plaatselijk navolging vond, bleef de situatie van twee Rabobanken in één kern in onze streek tot aan 1992 een feit. Pas hierna ontstond de huidige Rabobank West-Brabant Noord, met als oprichtingsdatum 1 september 1992. In juridische zin de jongste Rabobank van Nederland echter door de vele fusies gaat de oprichtingsdatum terug naar 1899. De Rabobank Groep, waar Rabobank West-Brabant Noord onderdeel van uit maakt, is uitgegroeid tot de een na grootste vereniging van Nederland (na de ANWB), marktleider op tal van terreinen, internationaal actief en een van de meest kredietwaardigste banken ter wereld.

Rabobank; van oorsprong agrarisch, nog steeds coöperatief

Zowel de Boerenleenbank als de Raiffeisenbank zijn sinds hun oprichting onlosmakelijk verbonden met de agrarische sector. De coöperatief georganiseerde banken voorzien de boeren van krediet voor de aanschaf van zaaigoed, hypotheken voor grond of gebouwen, maar ook voor de financiering van nieuwe werktuigen. De toegenomen welvaart bij de boeren zorgt er voor dat de banken steeds meer spaargelden te beheren krijgen. Het gaat boer en bank voor de wind.

In de jaren dertig (‘de grote depressie’) van de vorige eeuw wordt de agrarische sector zwaar geraakt. De koopkracht daalt, er is grote werkloosheid en tot overmaat van ramp sluiten veel landen de grenzen voor de Nederlandse exportgoederen. Het water staat veel boeren aan de lippen. Gelukkig hebben de coöperatieve banken tijdig voorzieningen getroffen om de barre tijden te doorstaan. Slechts bij uitzondering wordt tot executie overgegaan. Als de crisis en de Tweede Wereldoorlog achter de rug zijn, pakt de sector de draad weer op en wordt Nederland een van de grootste landbouwexporteurs ter wereld.

Om de wederopbouw te kunnen financieren, bevorderd de overheid na de Tweede Wereldoorlog het sparen. De coöperatieve banken weten dan ook steeds meer niet-agrarische en jeugdige spaarders aan te trekken. Ook stelt de bank zich vanaf eind vijftiger jaren steeds meer open voor niet-agrarische kredietverlening. Zodoende draagt ze bij aan de ontwikkeling van de plaatselijke middenstand en midden en kleinbedrijf. Het streven van de overheid om het eigen woningbezit te bevorderen is de oorzaak van de uitbreiding van de kredietverlening aan particulieren.

Bronnen:

www.rabocanon.nl
– Raiffeisen, levensroman van een groot pionier. Franz Braumann. ISBN 90 232 0965 6

– De andere bank, de Rabobank en het coöperatief bankieren. Diverse auteurs. Rabobank Nederland. ISBN 90 9016441 3
– Het coöperatief alternatief, honderd jaar Rabobank 1898-1998. Diverse auteurs. Rabobank Nederland. ISBN 90 12 08529 2
– Zie ook www.wbn.rabobank.nl
– Diverse archiefstukken Rabobank West-Brabant Noord

Bronnen illustraties: 
– 1. t / m 5. www.rabocanon.nl
– 4. Foto: Fa. W.D. Niestadt & Zn
– 5. Foto: Ruud Hoornstra

Lees verder

Brood op de plank

De bewoners in de Noordwesthoek van Brabant verdienden tot de industriële revolutie hun brood voornamelijk in de landbouw, de visserij en als winkelier. Ook gaven de gelegerde garnizoenen in de vestingsteden de nodige werkgelegenheid. De industriële ontwikkeling begon rond 1850 en zette zich voort in de loop van de 20ste eeuw. Het Industrie- en Havenschap Moerdijk is hier duidelijk een resultaat van. In dit venster willen wij een paar van deze industriële ontwikkelingen de revue laten passeren, niet omdat zij zo grootschalig waren, wel omdat zij voor de betrokken kernen van betekenis zijn geweest. De suikerindustrie was een grote werkgever maar die komt elders aan de orde.

Stoomzagerij Johan van der Made

In 1851 vestigde de stoomzagerij en schaverij zich op het bastion oostelijk van Klundert. Veel mensen die eerst boerenknecht waren vonden hier werk. Tijdens de grote crisis van de jaren dertig van de vorige eeuw ging het bedrijf failliet (1).

Meelfabriek Merkelbach

Johannes Merkelbach vestigde zich in 1824 in Moerdijk en begon aan de Steenweg een bloemfabriek. In 1860 richtte hij met zijn zoon een grote stoommeelfabriek op aan de haven van Moerdijk. Het complex werd in 1913 aangekocht door Groothandelsvereniging De Handelskamer te Rotterdam die er een zeepfabriek in vestigde. Na opheffing van de spoorlijn Lage Zwaluwe-Moerdijk in 1927 werd de fabriek naar Jutphaas overgeplaatst. Het complex werd later ook gebruikt voor opslag van meel en graan en is door het oorlogsgeweld in de Tweede Wereldoorlog verloren gegaan (2).

Koekfabriek Schriek

De koekfabriek van Schriek werd gevestigd in de hiervoor vermelde oude bloemfabriek aan de Steenweg. Er werd wekelijks 10.000 tot 15.000 kilo koek geproduceerd en in het najaar werd er ook taaitaai, pepernoten en speculaas gebakken. In de drukke tijd werkten er zo’n 35 mensen. In 1947 is Schriek naar Den Dolder vertrokken.

Meelfabriek Verhagen

In 1894 kocht Pieter Verhagen de molen in Fijnaart. Eind veertiger jaren van de vorige eeuw kocht Anton Verhagen bij hun molen een pakhuis en een oude melkfabriek om daar de bekende Zeeuwse Bloem te gaan produceren. In 1963 volgde de volgende uitbreiding, een hoog silogebouw. De oorspronkelijke molen is in maart 1972 afgebroken. In de tachtiger jaren is de fabriek door de zonen Piet, Adriaan en Arie overgenomen. Opnieuw was uitbreiding nodig, hetgeen in 1994 resulteerde in een hoog silocomplex met menginstallatie. In 2007 hebben de gebroeders Verhagen de meelfabriek verkocht aan Meneba te Rotterdam (3).

Meubelfabriek Gebr. Zom

In 1916 kocht Anton Zom een bedrijfspandje aan de Molenstraat in Zevenbergen en begon later hierin de productie van meubelen en kerkbanken. Na de Tweede Wereldoorlog ging men ook winkel- en horeca-interieurs fabriceren onder de merknaam ’t Hert. In 1950 werd het bedrijf overgeplaatst naar een royale fabriekshal aan het einde van de Molenstraat. In de loop van de tijd werd overgeschakeld naar de productie van louter zitmeubelen. In de zeventiger jaren is het bedrijf gesaneerd omdat er geen bedrijfsopvolging was.

Hartman Bedden en Matrassen

In 1927 begon Arie Hartman een handel in kleinmeubelen en ging ook stromatrassen vervaardigen. Voor de productie van zijn matrassen verwierf hij een groot pand aan de Doelstraat in Zevenbergen. Later kocht hij de oude vlasfabriek aan de Koekoeksedijk aan, waarin spiraalmatrassen, opklapbedden en stalen slaapkamermeubelen werden geproduceerd. In de loop van de tijd werden steeds meer andere bedrijven opgekocht. De Hazetfabrieken zijn uiteindelijk uitgegroeid tot een van de grootste werkgevers van Zevenbergen en hadden in hoogtijdagen wel zo’n 275 medewerkers. In de tachtiger jaren van de vorige eeuw is het bedrijf failliet verklaard.

Machinefabriek Brabant

In 1918 begon Denis van Opstal in Zevenbergen een machineherstelwerkplaats annex koperslagerij. In 1926 werden in de gebouwen van de voormalige suikerfabriek ‘Phoenix’ kokosbranders, retortenlaadmachines en kolentransportinrichtingen gefabriceerd.

In 1937 werd langs de haven aan de voormalige Lamgatse Dijk (nu Generaal Allenweg) een nieuwe fabriekshal gebouwd, waarin men zich ging specialiseren in de vervaardiging van sorteermachines, machines voor de graan- en mengvoederindustrie en apparatuur voor gasfabrieken. Eind jaren tachtig verhuisde het bedrijf naar Breda, in 2007 werd het failliet verklaard.

Melkfabriek Zevenbergschen Hoek

In 1901 werd de Coöperatieve Stoomzuivelfabriek aan de Bloemendaalse Zeedijk opgericht. In tegenstelling tot de meeste plaatselijke stoomzuivelfabriekjes breidde deze melkfabriek zich voortdurend uit en had steeds de meest moderne technologie in huis. Uiteindelijk is de fabriek opgegaan in Campina. In 2007 is de fabriek gesloten en afgebroken (4).

Meubelfabriek Sprij

In 1942 startte Meubelfabriek Brabant de werkzaamheden op het terrein van de voormalige stoomzagerij van Johan van der Made. De fabriek kwam vanuit Vlaardingen naar Klundert en is beter bekend onder de naam Sprij (5). Tijdens de oorlog werkten er ongeveer 100 mensen. In november 1944 werd de fabriek gebombardeerd. Alleen de oude machineloods en de schoorstenen bleven staan. Na de Tweede Wereldoorlog zijn nieuwe bedrijfsgebouwen opgetrokken. Tijdens de watersnood van 1953 ontstond er echter weer heel veel schade. Het bedrijf verhuisde in 1967 naar Cuijk en nam veel werknemers mee naar de nieuwe vestiging.

Zuid-Nederlandse Staalbouw

In 1948 startte J. Schreuders na zelfbouw van een werkplaats en overname van een draaibank zijn bedrijf in Oudemolen (6). Nog in hetzelfde jaar begon hij samen met De Bie een smederij, annex fietshandel en loodgietersbedrijf in Willemstad.

Men legde zich ook toe op het vervaardigen van vlasmachines. Een gouden tijd, omdat vlas toen in West Brabant haar hoogconjunctuur beleefde. In een gehuurde appelschuur werden tot 1956 vlasmachines zelfs in serieproductie gemaakt. Maar vanaf toen kwam vanuit Rusland goedkoop vlas op de markt en de vlasindustrie in Nederland raakte in een neerwaartse spiraal. Voorzichtig werd overgeschakeld op de fabricage van staalconstructies.

In 1961 werd een grotere bedrijfshal aan de Boomgaardstraat in Fijnaart in gebruik genomen en vier jaar later werd de naam Zuid-Nederlandse Staalbouw aangenomen. Begin jaren tachtig verhuisde het bedrijf naar het Industrieterrein Dintelmond. In 1998 had het bedrijf 380 werknemers in dienst en een omzet van ongeveer 100 miljoen gulden. Per 1 januari 2008 zijn de Zuid-Nederlandse Staalbouw en Hollandia van de familie Lubbers samengegaan onder de naam: Hollandia.

Scheepswerven

De visserij en het vervoer van suikerbieten over water brachten met zich mee dat er binnen het gebied van de huidige gemeente Moerdijk diverse scheepswerven waren. Deze zorgden voor de nodige werkgelegenheid. Er werden klippers, zalmschouwen, motorschepen en bijboten gebouwd. Ook werden schepen verlengd en gerepareerd. Enkele bekende namen waren: ‘De Hoop der Drie Gebroeders’ (7), Geleijns en De Korte in Moerdijk en Van Houweling in Willemstad.

Bronnen:
–  De Heemkundekringen binnen de gemeente Moerdijk  

Bronnen illustraties:
– Bovenin en 6. Privécollectie Mevr. Schreuders
– 1. Heemkundekring ‘Die Overdraghe’ Klundert

– 2. Stichting Heemkunde Moerdijk

– 3. Heemkundige Kring ‘Fijnaart en Heijningen’
– 4. Archief Jan Biemans, Zevenbergschen Hoek

– 5. en 7. Regionaal Archief West-Brabant

 

 

Lees verder

Volksgezondheid

Wanneer we kijken naar de volksgezondheid in de afgelopen eeuwen, zien we dat onze regio niet afweek van de rest van Nederland.

Veel ziektes en epidemieën kwamen voorbij; de mensen waren vaak ziek en stierven jong. Dat is terug te voeren tot twee oorzaken: gebrek aan schoon drinkwater en slechte hygiëne. Vanaf het moment dat men ontdekte dat deze twee zaken de bron waren van veel ellende en het hoge sterftecijfer, begon de “Volksgezondheid” in Nederland de vorm te krijgen zoals wij die nu kennen.

In troebel water is het slecht vissen…..

In het verleden kon het gebeuren dat inwoners, zoals in Zevenbergen, water uit de haven haalden om daarmee hun potje koffie te zetten. Dat schepen daarin hun vuil loosden, er soms kadavers van dieren in dreven, het riool er op uit kwam en hele rattenfamilies er hun thuis hadden, leek niet tot nadenken te stemmen.

Met de hygiëne was het niet beter gesteld. Deels door dat besmette water, maar ook door onwetendheid over ziekteverwekkers.
Microbiologie – de wetenschap van de micro-organismen – is haast zo oud als de mensheid zelf. Toch wordt men zich pas aan het eind van de 19de eeuw (door onderzoeken en publicaties van o.a. Pasteur en Koch) bewust van de relatie tussen hygiëne en van de afvoer van afvalwater. Het werd duidelijk dat micro-organismen veroorzakers waren van ziekten.

In onze gebieden kwamen vanaf de Middeleeuwen veel overstromingen voor die leidden tot hongersnood. En de hongersnood bleek vaak weer de voorbode van een pestgolf: honger en pest waren vrienden.
Met de groei van kleine woonkernen tot dorpen en steden, gingen meer mensen dichter op elkaar wonen. Zo groeiden ook de epidemieën, die talloze mensenlevens kostten.

Hoe was het bij ons gesteld met de steden en dorpen?

Om daar een goed zicht op te krijgen is het van belang te weten dat geneeskundige verzorging zo’n 150 jaar geleden een tak van armenzorg was, geleid door gemeentelijke, kerkelijke of particuliere instanties. Een arme was iemand die niet in eigen levensonderhoud kon voorzien en geneeskundige hulp niet kon betalen. Zijn nood was armoede, niet de ziekte. Anders dan in deze tijd was een ziekenhuisopname iets dat alleen de armen ten deel viel. De welgestelde liet zich thuis behandelen.

In Zevenbergen wordt in 1485 al een Gasthuis vermeld, dat tevens diende als weeshuis. Uit geschriften is bekend dat de heren van Zevenbergen in die tijd veel zorg en aandacht hadden voor zieken en wezen. In 1685 werd aan de wezen een eigen huis geschonken: het “Arme Weeshuis ter stede Sevenbergen”.
In Willemstad bepaalt een wetsartikel uit 1586 dat Prins Maurits elk jaar op 3 mei drie weesmeesters zal aanstellen die “het opzicht zullen hebben over aller weeskinderen goederen”. Die regels gelden tevens voor Fijnaart, Ruigenhil en Heijningen.

Nadat in 1611 de afsplitsing plaatsvindt van Willemstad van het Markiezaat Bergen op Zoom, gelast de markies dat Fijnaart voortaan zelf voor de weeskinderen in die plaats moet zorgen. De zorg hiervoor lag bij stad en kerkenraad. Regels en wetten veranderden in de loop der jaren maar de gast- en weeshuizen bleven tot in de 20ste eeuw bestaan.

In 1800 komt het Besluit van het Bestuur van Holland dat er een opgave moet komen van namen en diploma’s van “Medicinale Doctoren, Heelmeesters, Vroedmeesters, Vroedvrouwen en Apothekers” die hun praktijken voeren. En dit geeft een verrassend beeld!
In een stadje als Zevenbergen blijken rond die tijd twee artsen te werken met een Leidse bul; twee chirurgijnen die tevens apotheker zijn en waarvan er een bekwaam blijkt in de vroedkunde; nog een arts, maar die is bekwaam in de Heel- en Verloskunde en twee stadsvroedvrouwen. Ook toen al had je dus al diverse specialisaties!

De wet van Thorbecke.

Deze wet “regelende de uitoefening der geneeskunst” uit 1865, geldt als de basis voor onze gezondheidszorg. Tot die tijd lag de zorg voornamelijk bij kerkelijke en particuliere instanties. De wet verplicht gemeentebesturen maatregelen te nemen en de verantwoordelijkheid te dragen bij bijvoorbeeld epidemieën, het vervoer van zieken en bij reiniging en ontsmetting.

Een wet is een wet, maar de uitvoering daarvan laat op zich wachten….

Uit het verslag van de commissaris van de Koningin in Noord-Brabant, die in 1917 Klundert bezocht:

“Er zijn tegenwoordig drie doktoren in de gemeente Klundert. Dr. Holster (raadslid) is een man uit de oude school en gevoelt niet voor eene drinkwaterleiding; de bestaande toestand – regenwater in bakken opgevangen en dan gefiltreerd – vindt hij ruim voldoende. Hij vergeet dat de kleine man geen regenbakken met filters heeft en dat de filters zorgvuldig gereinigd moeten worden”.

In datzelfde jaar 1917 nam het gemeentebestuur van Zevenbergen het principebesluit om deel te nemen aan de op te richten waterleidingmaatschappij “Noord-West-Brabant”. De oprichting vond plaats in 1918; in de jaren daarna bouwt men vier watertorens: in Zevenbergen, Dongen , Etten en Steenbergen. Zij moesten zorgen voor de waterlevering in onze regio.
Tot dan toe stonden er in Zevenbergen zes pompen voor algemeen gebruik maar die hadden het opschrift: “Ongeschikt als drinkwater”. Inwoners waren voor drinkwater aangewezen op regenbakken, welputten en – zoals eerder gezegd – het water uit de haven.

Toch ontstond er nogal wat tegenstand om zich aan te sluiten bij de drinkwatervoorziening. De plattelandsbevolking toonde weinig belangstelling, bovendien moest er voor het water betaald worden en dat kon niet iedereen zich permitteren.

Hoewel de voorschriften met betrekking tot besmettelijke ziekten wettelijk waren vastgelegd, werd er toch slordig mee omgegaan. Dat vroeg om actie en zo ontstond het “Witte Kruis”, de voorloper van “Het Groene Kruis” en “Het Wit-Gele Kruis”.
In 1907 had Zevenbergen een Groene Kruis-afdeling; in de eerste jaren hield men zich voornamelijk bezig met het verkrijgen van beter drinkwater en melkonderzoek. In latere jaren werd een consultatiebureau voor t.b.c.-bestrijding opgericht en weer later een zuigelingenbureau.

In de twintiger jaren wordt onze regio geteisterd door de Spaanse griep en even later door de tyfus; dat kost veel mensen het leven. Van overheidswege hangt men plakkaten op waarop de bevolking wordt aangeraden om drinkwater en groenten voor gebruik tien minuten te laten koken.

In de loop van de tijd worden de voorzieningen echter steeds beter en ook de bewustwording groeit dat schoon water en hygiëne de belangrijkste voorwaarden zijn voor een goede gezondheidszorg.

Bronnen:
– Internet : “Onze gewesten ”
( 1600-1830)
– Internet : “Rampenbeschrijving” www.margret.nl        
– Heemkundekring ‘De Willemstad’, Jaarboek 5, 1995
– Publicatie Oud Nieuws: Uit de geschiedenis van 700 jaar Zevenbergen: Artikel “Armenzorg en gezondheidszorg” door J. Willemse-Asselbergs en artikel “Drinkwatervoorziening” door A.M.Aarts
– Archief Streekarchivariaat Nassau Brabant  
Bronnen illustraties:
– 2. Heemkundekring ‘Die Overdraghe’ Klundert

– 3., 6. en 7. Regionaal Archief West-Brabant

– 4. Heemkundekring ‘De Willemstad’

– 5. Stichting Heemkunde Moerdijk

 

Lees verder

Van griffel…

Wanneer ontstonden de eerste basisscholen en het voortgezet onderwijs? Hoe heftig was de schoolstrijd eigenlijk? Deze ontwikkelingen binnen de kernen van Moerdijk zijn verrassend.

Hoe het onderwijs begon…

De Nederlandse onderwijsgeschiedenis gaat terug naar de achtste eeuw. Men had toen alleen kerkelijk onderwijs. In de dertiende en veertiende eeuw ontstonden de eerste dorps- en stadsscholen. Vanaf 1648 was het onderwijs een staatszaak met alleen gereformeerd onderwijs en later volgde het openbaar onderwijs. De onderwijsgeschiedenis gaat terug naar 1590, het jaar waarin Willemstad/Helwijk een schoolhuis krijgt.

Openbaar onderwijs

Het openbaar onderwijs was een van de eerst erkende vormen van basisonderwijs in de meeste kernen, zoals in Fijnaart (1669), Moerdijk (1700) en Heijningen (1815). Doorgaans werd er lesgegeven in de onderwijzerswoning of bij inwoners thuis. Zevenbergen kocht begin 1800 Huis Lochtenburg aan voor schoolgebruik (1). Het onderwijs op de Slikgatse Dijk (Schoolstraat Langeweg) werd in 1823 een erkende bijschool en Zevenbergschen Hoek kende vanaf 1853 een openbaar schoolgebouw.

In andere kernen was het moeilijk om openbaar onderwijs te realiseren zoals in Oudemolen. In Noordhoek werd het verzoek voor een openbare school zelfs afgewezen, waardoor de kinderen genoodzaakt waren in Standdaarbuiten naar school te gaan.

De schoolstrijd zorgde later voor een fikse terugloop in leerlingen en soms zelfs tot sluiting van de openbare scholen. De openbare lagere school in Klundert verloor in 1917 in een jaar 250 leerlingen aan het bijzonder onderwijs met sluiting tot gevolg. Momenteel heeft de gemeente in totaal vier openbare basisscholen in Fijnaart, Klundert, Willemstad en Zevenbergen.

Schoolstrijd

De schoolstrijd draaide om gelijkheid, vrijheid en financiering voor openbaar én bijzonder onderwijs. De schoolwet van 1857 bracht wel vrijheid van onderwijs, maar de overheidsfinanciering bleef alleen voor openbare scholen. Een politieke schoolstrijd barstte los en ook in de meeste kernen woedde deze strijd hevig. Pas met de landelijke onderwijspacificatie in 1917 werd de schoolstrijd beëindigd en werden openbare en bijzondere scholen financieel gelijkgesteld (2).

Vanaf deze periode komt het rooms-katholiek en christelijk onderwijs in onze gemeente tot bloei en rond 1920/1932 worden veel openbare scholen door de kerkbesturen overgenomen. In enkele kernen, zoals in Fijnaart/Helwijk (1929), sloten openbare scholen vanwege een leerlingentekort.

Rooms-katholiek basisonderwijs

Bijzondere scholen werden in de vroegere jaren niet erkend. Hierdoor werd er in het geheim katholiek onderwijs gegeven zoals door ‘de klopjes’ (ongehuwde katholieke vrouwen) vanaf 1648. Halverwege de 17e eeuw zijn er verhalen bekend over een onwettige (paapse) school op de Dwarsdijk bij Zevenbergschen Hoek. Kinderen hadden geleerd de leermiddelen te laten verdwijnen bij een politie-inval, zodat alleen de catechismus zichtbaar was.

Op initiatief van de kerk, kreeg het rooms-katholieke onderwijs vorm. In West-Brabant namen verschillende zuster- en broedercongregaties deze taak op zich. In Fijnaart werd er vanaf 1870 lesgegeven in een oude kerk. Er kwamen verder rooms-katholieke scholen in Standdaarbuiten, Moerdijk (3), Zevenbergen, Klundert, Noordhoek, Zevenbergschen Hoek en Langeweg. Bijzonder is dat ondanks het feit dat de bevolking in Willemstad overwegend protestant was, er rond 1707 toch katholiek onderwijs ontstond. Dit kwam doordat de kinderen van de gelegerde garnizoensofficieren rooms-katholiek waren.

Anders dan bij het openbaar of christelijk onderwijs, waren er rooms-katholieke jongens- en meisjesscholen. Pas in de periode 1959-1970 werden veel scholen samengevoegd tot gemengde scholen. Nu zijn negen van de 22 basisscholen in de gemeente Moerdijk rooms-katholiek.

Christelijk basisonderwijs

Het christelijk onderwijs (protestants, hervormd en gereformeerd) heeft zich voornamelijk ontwikkeld in de westelijke kernen van onze gemeente. In 1850 had Zwingelspaan met de Christelijke Nationale School, een Brabantse primeur. Eenzelfde school ontstond in Heijningen (1866). Willemstad/Helwijk kende vanaf 1891 de School met de Bijbel, die een belangrijke streekfunctie had. Ook de Nederlands Hervormde School in Standdaarbuiten was een echte streekschool die goed bereikbaar was voor de kinderen uit de omliggende gemeentes.

In Zevenbergen kreeg het protestants christelijk onderwijs in 1846 vorm en in Klundert in 1868. Fijnaart kreeg in 1919 een gereformeerde school en in Moerdijk ontstonden in 1920 twee nieuwe scholen. De gemeente telt nu acht christelijke scholen.

Interconfessioneel onderwijs

Een nieuwe ontwikkeling in het bijzonder onderwijs is de stap naar interconfessioneel onderwijs. Vanaf 2008 bestuurt de interconfessionele Stichting de Waarden bijna alle confessionele basisscholen (rooms-katholiek en christelijk onderwijs) in de gemeente. Een lokaal voorbeeld van interconfessioneel onderwijs is De Klaverhoek in Moerdijk, die in 2000 ontstond uit een fusie van de katholieke en protestante basisschool (4).

Voortgezet onderwijs

De eerste vorm van voortgezet onderwijs ontstond in Langeweg, waar in 1887 de speciale kloosterschool St. Antonius door de Kapucijnen gestart werd. Deze groeide uit tot een kwalitatief goed gymnasium en heeft 57 jaar in Langeweg gestaan. Daarna is de school verder gegaan in Oosterhout onder de naam St. Oelbertgymnasium (5).

In diverse kernen van West-Brabant ontstonden later verschillende vormen van voortgezet onderwijs met een piek in de jaren 20 van de vorige eeuw. In de bronnen is veel terug te lezen over deze rijke historie. Jongens uit landarbeidersgezinnen konden terecht op de rooms-katholieke landbouwschool in Zevenbergen of de christelijke lagere landbouwschool in Zwingelspaan. Klundert had een openbare technische school (1946-1991). Meisjes bezochten huishoud- en nijverheidsonderwijs zoals de landbouwhuishoudscholen in Zevenbergen en Fijnaart/Heijningen of de industriehuishoudschool in Moerdijk. Daarnaast waren er vanaf het begin van de 20e eeuw in onze streek diverse rooms-katholieke en christelijke ulo’s/mulo’s, het (meer) uitgebreid lager onderwijs zoals in Klundert (6), Willemstad, Zevenbergen, Fijnaart/Heijningen en Moerdijk. Met de komst van de landelijke Mammoetwet (1968) ging het voortgezet onderwijs over in de nieuwe schooltypen mavo, havo en vwo. Zo werd de ulo in Zevenbergen de Catharina Mavo. Deze school is sinds 1996 het Markland College (vmbo t/m gymnasium) en wordt door leerlingen uit de hele gemeente Moerdijk bezocht (7).

Wist u dat:

• Schoolmeesters ‘in de beginjaren’ vaak een nevenfunctie hadden? Naast onderwijzer waren ze doorgaans klokkenluider, voorzanger in de kerk of grafmaker.
• De toestand op de scholen lange tijd slecht was? De klaslokalen waren benauwd en te klein voor het grote leerlingenaantal, het was slecht gesteld met de hygiëne en in de winter was het lokaal vaak ijskoud. Halverwege de negentiende eeuw stuurden ouders hun kinderen halve dagen naar school omdat ze bang waren voor de gezondheid van hun kinderen.
• Elke kern bijzondere personen kent die zich hebben ingezet voor het onderwijs? Zo richtte meester Koekkoek uit Willemstad een ‘klompenpotje’ op voor schoeisel voor arme kinderen en ging meneer Hemelaar per fiets langs alle ouders om handtekeningen te verzamelen voor het oprichten van een rooms-katholieke uloschool in Zevenbergen. Ook hebben verschillende pastoors zich sterk gemaakt voor het onderwijs zoals pastoor Van Agtmaal in Standdaarbuiten en pastoor Van Kessel in Zevenbergen.

Bronnen:
– Aarts, G., Beumer-v.d. Noort, C., Jacobs , R.C.M.., Kamp, G.H., Korteweg, A., v.d. Mierden, L.,  Oud Nieuws nr. 25, 30, 31 periodiek van de Oudheidkundige Kring Zevenbergen, 1988 t/m 1990.
– Boot, W., Broertjes, R., Buurma, W., Knook, J., Knook, P.A., Langeweg 100, J., Leijten-Ardon, S., Vos, A., Diverse herinneringsboekjes en jubileumuitgaven.
– Friends-Van Vliet, M.Th., Publikaties van het archivariaat Nassau-Brabant, nr. 49 Zevenbergschen Hoek: Een kozerie van een kleine kern, Archivariaat, 1979
– Groot, de, H., Nispen, C., e.a.  Jaarboek no. 1, 2, 5 Heemkundekring “De Willemstad”,  1991-1995
– Kamp, G.H., persoonlijk interview, januari 2012.
– Publicaties door en informatie van diverse heemkundekringen.
– Vendel, E, v.d., Slik gerust een krijtje in! Alles over de basisschool, Querido’s Uitgeverij BV Amsterdam/Antwerpen, 2002.
– Wagemakers, P., Commissie sociale infrastructuur Markland College Zevenbergen, jaar onbekend.

Bronnen illustraties:
– 1. en 6. Regionaal Archief West-Brabant

– 3. Stichting Heemkunde Moerdijk

– 4. en 7. Bea Hoeks- de Laat

– 5. Heemkundekring ‘Willem van Strijen’ Zevenbergen

Lees verder

…tot digibord

Welke ontwikkelingen binnen het onderwijs zijn kenmerkend voor de gemeente Moerdijk? Wat typeert onze streek? Dit venster bespreekt de gevolgen van rampen, ruzies en gemeentelijk gekissebis op het onderwijs. Ook komen de laatste snufjes en de regionale gevolgen van landelijke ontwikkelingen aan bod en wordt de sterke en kenmerkende invloed van de landbouw op het onderwijs besproken.

Typisch West-Brabant: invloed landbouw op onderwijs

Kenmerkend voor het onderwijs in onze streek is de grote invloed van de landbouw. Kinderen werden al jong ingezet als arbeidskrachten bij werkzaamheden op het land of in fabrieken, waardoor het schoolverzuim groot was. Hierdoor ontstonden ‘winterscholen’. Om het volgen van lessen te bevorderen, gaf het schoolhoofd prijzen zoals prenten en boekjes aan kinderen die minder dan twee procent van de lessen misten. De leerplichtwet in 1901 stelde landelijk vast dat kinderen maximaal zes weken per jaar landbouwverlof kregen. Het schoolverzuim werd hiermee gereguleerd. Een ander kenmerk van de invloed van landbouw zijn de vele landbouwscholen die hier hebben gestaan. Ook bood ondermeer de Coöperatieve Beetwortelsuikerfabriek in Zevenbergen het schaftlokaal te huur aan voor huishoudonderwijs.

Daarnaast was de lange afstand die kinderen vaak te voet moesten afleggen zeer kenmerkend voor de hele streek. “De reis naar de school moesten we te voet afleggen en op klompen […] We moesten door weer en wind, bij zengende hitte en bij erge vrieskoude. […] Als het regende, gebeurde het weleens dat een landbouwer zijn rijtuig vol stouwde met kinderen, terwijl er onder de schoot van dit rijtuig ook nog vier kinderen werden gestopt.” (Knook, P.A. 1972)

Oorlog en Watersnoodramp

Deze rampjaren hadden grote gevolgen voor het onderwijs en hebben hun sporen achtergelaten op de scholen in West-Brabant. De oorlogssituatie maakte zowel het lager als voortgezet onderwijs haast onmogelijk. Scholen sloten (gedeeltelijk), werden verwoest of dienden als verzorgingstehuis, rode kruispost, kerk of verstrekpunt van distributiekaarten (zoals in Willemstad). In de jaren na de oorlog werden de schoolgebouwen hersteld en opgebouwd.

In 1953 werd een aantal scholen hard getroffen door de watersnoodramp, zoals het pand voor christelijk kleuteronderwijs in Helwijk, dat toen net een dag geopend was. Vanuit België kwam hulp: elke getroffen school in het rampgebied ontving een pakket met 28 nieuwe boeken. De nieuwe kleuterschool in Helwijk werd in januari 1955 geopend door koningin Juliana.

Ruzies en gemeentelijk gekissebis

Ruzies en gemeentelijk gekissebis hadden ook hun uitwerking op het onderwijs in de kernen.

Naast de schoolstrijd (zie venster 31), bestaan er sappige verhalen over gemeentelijke ruzies. Zo woedde er een hevige concurrentiestrijd tussen particuliere ‘kinderschooltjes’ in Willemstad. Vooral in het oogstseizoen was dit een goede bijverdienste. Daarnaast lag Willemstad regelmatig in de clinch met Fijnaart over de bijschool in Oudemolen. Ook hadden de gemeenten Zevenbergen en Terheijden vaak ruzie over de financiën en het onderhoud van de school in Langeweg. In een aantal gevallen werd zelfs de provincie ingeschakeld voor een passende oplossing.

Van lagere tot brede school

Ook wettelijke bepalingen hebben het onderwijs in de gemeente sterk beïnvloed. Bijna elke lagere school kreeg een eigen kleuterschool (voorheen bewaarschool) door de wet op het kleuteronderwijs in 1955. De Wet op Basis Onderwijs in 1985 leidde tot een fusie van alle kleuterscholen met de lagere scholen tot basisscholen. Veel hiervan bestaan nu nog. Wat het voortgezet onderwijs betreft, had de landelijke Mammoetwet uit 1968 tot gevolg dat er nieuwe schooltypen ontstonden (zie venster 31). In de laatste jaren ligt het accent bij de basisscholen, ook in de gemeente Moerdijk, op de ontwikkeling van brede scholen, waarbij diverse partijen/diensten zoals peuterspeelzaal, kinderdagverblijf en buitenschoolse opvang onder het dak van de basisschool zijn gevestigd. Een van de eerste brede scholen in de gemeente is De Kleurenboom (2008) in Zevenbergen.

Van griffel tot digibord

Het onderwijs volgt nieuwe ontwikkeling op de voet. Zo wordt in 1949 met succes “het moderne communicatiemiddel de schoolradio” geïntroduceerd, school-tv volgde. In 1988 komt er een computerproject vanuit het ministerie, waarna de computers de school veroveren. De digitale schoolborden uit het laatste decennium behoren tot het meest recente technologische snufje in het onderwijs dat het nostalgische schoolkrijtje ver achter zich laat. Anno 2012 zijn de jongste burgertjes uit de gemeente Moerdijk ‘mediawijs’ en kennen ze de digitale snelweg vaak beter dan hun ouders die kennen. Van openbaar tot interconfessioneel onderwijs, van ulo tot college en van griffel tot digibord; het onderwijs in onze gemeente is en blijft in ontwikkeling.

Wist u dat:

• Vincent van Gogh op school heeft gezeten in onze gemeente? Van 1 oktober 1864 tot 14 september 1866 zat hij op de Jan Provily kostschool in Zevenbergen. De ander kostschool in Zevenbergen was vernoemd naar C. Mol.
• Kinderen lange tijd ook naar school gingen op woensdagmiddag en zaterdag(morgen)?
• Klundert als enige kern in de gemeente Moerdijk een school heeft voor speciaal basisonderwijs? Het betreft Het Palet.

Bronnen:
– Aarts, G., Beumer-v.d. Noort, C., Jacobs , R.C.M.., Kamp, G.H., Korteweg, A., v.d. Mierden, L.,  Oud Nieuws nr. 25, 30, 31 periodiek van de Oudheidkundige Kring Zevenbergen, 1988 t/m 1990.
– Boot, W., Broertjes, R., Buurma, W., Knook, J., Knook, P.A., Langeweg 100, J., Leijten-Ardon, S., Vos, A., Diverse herinneringsboekjes en jubileumuitgaven.
– Groot, de, H., Nispen, C., e.a.  Jaarboek no. 1, 2, 5 Heemkundekring “De Willemstad”,  1991-1995
– Kamp, G.H., persoonlijk interview, januari 2012.
– Publicaties door en informatie van diverse heemkundekringen.
– Riessen, M.G., v., Straaten, D., v, Verkuil, D., Van Kind tot Burger, Volksopvoeding via het onderwijs in Nederland (1780-1920), Wolters-Noordhoff, 2005.

Bronnen illustraties:
– Bovenin en 5. Mariska van Beek
– 1., 2. en 3. Regionaal Archief West-Brabant
– 4. Bea Hoeks- de Laat

 

Lees verder

Mobilisatie (’14-’18)

Wat betekent het woord ‘mobilisatie’ en waarom er in 1914 een mobilisatie in Nederland? Het woord betekent ‘het mobiel maken van een leger’. Wat was de aanleiding van deze mobilisatie in Nederland?

Op 28 juni 1914 schoot Gravilo Princip, een Bosnische student, in Serajewo (hoofdstad van de Oostenrijks- Hongaarse provincie Bosnië) aartshertog Frans Ferdinand en zijn echtgenote Sophie, hertogin Von Hohenberg, tijdens een rijtoer in de stad dood. Frans Ferdinand was de vermoedelijke troonopvolger van het Oostenrijks-Hongaarse keizerrijk (1).

De ‘grote oorlog’ breekt uit

Oostenrijk-Hongarije verdacht Servië van deze aanslag en stelde een ultimatum. Servië ging hier niet volledig mee akkoord en de oorlog tussen deze landen begon op 28 juli 1914. Rusland steunde Servië, Duitsland hielp Oostenrijk-Hongarije. Frankrijk en Engeland hadden een bondgenootschap met Rusland en kozen dus ook partij. Duitsland verklaarde vervolgens de oorlog aan Frankrijk en wenste doorgang door het neutrale België. België accepteerde deze doorgang niet en Duitsland viel, zonder oorlogsverklaring, België op 4 augustus 1914 binnen, onder leiding van generaal Von Kluck.

Er werd hard gevochten: Leuven werd plat gebrand en op Antwerpen vielen op 6 oktober 1914 meer dan 4.000 granaten en 140 Zeppelinbommen.

Nederland wilde neutraal blijven en mobiliseerde op 31 juli 1914 de strijdkrachten. In totaal hebben tijdens de mobilisatie 203.000 soldaten onze grenzen en vluchtelingenkampen bewaakt. Daarnaast moesten zij de openbare orde handhaven, wat vanaf 1916 door gebrek aan voedsel veel werk gaf. Voorts brachten de militairen wegversperringen aan. In Noord-Brabant waren circa 50.000 soldaten ingekwartierd bij onder andere de burgerij, die hiervoor een vergoeding ontving. Vier jaar lang was er echter geen enkele militaire actie in Nederland, de soldaten verveelden zich met alle gevolgen van dien (2).

Vluchtelingen

De grote stroom van meer dan 1 miljoen Belgische vluchtelingen naar het neutrale Nederland was tussen 7 en 10 oktober 1914. Noord-Brabant en Limburg werden overspoeld door vluchtelingen, die in erbarmelijke omstandigheden alles moesten achterlaten. Verhalen meldden dat er in Bergen op Zoom 40.000 en in Roosendaal 10.000 vluchtelingen waren in oktober 1914 (3).

Terug naar België

Na een paar weken zijn 250.000 vluchtelingen naar België teruggekeerd. In november 1914 waren er nog 323.600 vluchtelingen in ons land en uiteindelijk bleven er, na de sluiting van de grens in mei 1915, nog ongeveer 105.000 Belgische vluchtelingen in Nederland over. Van hen verbleven er circa 20.000 in Nederlandse kampen.

De grens tussen België en Nederland was letterlijk van ijzer, een stalen gordijn waar 2000 volt op stond. Honderden mensen verloren het leven door het negeren van dit ‘ijzeren gordijn’.

Speciale vluchtelingenkampen

In speciale kampen in Nederland verbleven 33.000 Belgische militairen. Ook zaten er Franse en Engelse militairen in deze kampen. Zij waren na de capitulatie van Antwerpen naar Nederland gevlucht of waren bij vliegtuigongelukken neergestort. Ook kwamen er Duitse deserteurs naar Nederland tijdens de oorlog. Voor al deze verschillende nationaliteiten zijn kampen gebouwd omdat Nederland haar neutraliteit wenste te bewaren.

Distributiebonnen

Begin 1916 begon Duitsland een duikbootoorlog in de Noordzee. Door deze oorlog en de Engelse blokkadepolitiek, die ten doel had doorvoer van goederen naar Duitsland te voorkomen, was de aanvoer van graan en andere noodzakelijke goederen naar Nederland onzeker. Er kwam een levensmiddelenwet en voedsel was vanaf augustus 1916 op de bon (4).

West-Brabant

In 1915 werd begonnen met de aanleg van een infanteriestelling, de zogeheten Brabantse Wal, die van Bergen op Zoom via Halsteren naar Willemstad liep. Hieraan bouwden de soldaten van de IIIe en IVe divisie van het Nederlandse veldleger. In die periode verbleven ze in Willemstad (5).

Ook zijn voorbereidingen getroffen om grote stukken van West-Brabant en Goeree Overflakkee te inunderen (onder water te zetten).

Een andere stelling in het zuidwesten was De Stelling van het Hollandsch Diep en Volkerak met Willemstad als centrale vestingstad. Deze stelling bestond uit forten: Willemstad, fort De Hel, Buitensluis bij Numansdorp, fort Bovensluis, fort De Ruijter (Sabina Henrica) en het fort Prins Frederik te Ooltgensplaat. De organieke sterkte van deze Stelling bedroeg op papier ruim 5.200 man vestingartillerie, infanterie, genie en ondersteunende diensten. Deze sterkte is waarschijnlijk nooit gehaald, maar overvol waren de vestingen en de forten wel.

Op 25 mei 1916 bezocht koningin Wilhelmina de strategische Stelling. De Stelling had een tweeledig doel. Enerzijds sloot zij het Hollandsch Diep af en daarmee de toegang tot de Vesting Holland vanuit het zuidwesten. Anderzijds diende zij als opnamestelling voor het veldleger in het geval dat het zich moest terug trekken binnen de Vesting Holland.

In dijken en wallen rondom de forten en Willemstad zijn toen dunwandige betonnen infanterieschuilplaatsen aangelegd. Mogelijk houdt de oprichting van het Rode Kruis, afdeling Fijnaart en Heijningen op 31 maart 1916 verband met deze activiteiten.

Algemeen

Meer dan 65 miljoen militairen uit 32 landen raakten bij de Eerste Wereldoorlog betrokken op allerlei fronten in de hele wereld. In totaal zijn meer dan 8,5 miljoen soldaten tijdens deze oorlog gesneuveld. Vooral de strijd in de 750 kilometer lange loopgraven op de slagvelden aan bijvoorbeeld de IJzer en de Somme heeft veel slachtoffers geëist, onder andere door het gebruik van gif- en mosterdgas. Gifgas is door de Duitsers in 1915 voor het eerst gebruikt tegen de Canadezen in Ieper.

Naast de 8,5 miljoen gesneuvelde soldaten zijn er in Europa naar schatting 30 miljoen burgers omgekomen door honger en ziekten, zoals de Spaanse griep. Op 11 november 1918 is aan het westelijk oorlogsfront een wapenstilstandsverdrag afgesloten. Pas op 28 juni 1919, precies vijf jaar na de moordaanslag in Serajewo, wordt in Versailles het vredesverdrag ondertekend (6 en 7).

Bronnen:
www.histotheek.nl

– members.home.nl/kees de brouwer
– ‘Nieuw licht op belangrijke rol West Brabant tijdens Eerste Wereldoorlog’ –Willem Jan Joachems
– ‘Vluchtelingen in Nederland’ – W.H. van Terwinga
– WWI Chronology – ‘Chronology of the First World War’
– http:/schrijfspecialist.wordpres.com/leven-in-nederland-tijdens-de-mobilisatie-van-1914
– ‘Mobilisatie, vluchtelingen en demobilisatie vòòr, tijdens en ná de Eerste Wereldoorlog 1914-1918’, Th.C.M. Noordermeer
– Eerste Wereldoorlog, KMA, Wim Klink

Bronnen illustraties:
– 1. en 4. Wikipedia
2. Heemkundekring ‘Die overdraghe’ Klundert
– 3. Uit: Dagboek Jac. van der Veken

– 5. Regionaal Archief West-Brabant
– 6. en 7. Bea Hoeks- de Laat

 

Lees verder

Interbellum

Hiermee wordt de periode tussen de twee wereldoorlogen bedoeld. De verschrikkingen van de Eerste Wereldoorlog leidden tot de opvatting: nooit meer oorlog! Maar de gevolgen van die oorlog zouden nog lang merkbaar zijn. Allereerst was daar de Spaanse griep, zo genoemd omdat Spaanse kranten als eersten over deze ziekte berichtten. De ziekte werd waarschijnlijk meegebracht en verspreid door Amerikaanse soldaten. Er ontstond een wereldwijde epidemie die naar schatting tussen de 20 en 100 miljoen levens eiste.

Bij de vrede van Versailles werden aan het verliezende Duitsland dermate hoge eisen gesteld dat achteraf bezien daar de kiem gelegd werd voor de latere Tweede Wereldoorlog.

De militairen, die op het Moerdijkse grondgebied in stellingen hadden gelegen, keerden huiswaarts wat inkomstenverlies betekende voor de middenstand, de cafés en boeren en burgers die voor inkwartiering hadden gezorgd. In 1922 vertrok ook het Willemstadse garnizoen, hetgeen een klap was voor de middenstand.

De aanloop naar de grote depressie

Tijdens de Eerste Wereldoorlog hadden de Verenigde Staten hun landbouw en industrie geweldig opgevoerd om voedselhulp en industriële producten te kunnen verstrekken aan Europa. Na die oorlog, toen Europa haar landbouw en industrie weer op orde trachtte te brengen, leidde dat tot een enorme overproductie, waardoor de prijzen daalden en bedrijven en boeren zwaar in de schulden raakten.

Op 24 oktober 1929 klapte op Wallstreet de aandelenkoersen in elkaar: Zwarte Donderdag. Er kwam een run op de spaarbanken van mensen die hun spaartegoeden wilden opnemen. Banken, die vaak leningen aan het noodlijdende Europa uit hadden staan, gingen failliet, mensen raakten hun spaargeld kwijt waardoor veel Amerikaanse burgers niet meer in staat waren producten te kopen. Massa-ontslag en armoede waren het gevolg.

Overwaaien van de crisis

De Amerikaanse economische crisis had wereldwijde gevolgen. Landen, met daaronder veel handelspartners van Nederland, stelden protectionistische maatregelen in. Dat betekende, dat de export van Nederland fiks daalde. Daarbij kwam dat andere landen hun valuta devalueerden, hetgeen de Nederlandse regering overigens weigerde. De waarde van de gulden bleef gekoppeld aan goud met als gevolg dat onze concurrentiepositie verslechterde en de crisis in ons land langer duurde dan in andere landen van Europa.

Er ontstond een grote werkloosheid. Op het hoogtepunt van de crisis in 1935-1936 telde ons land 500.000 werklozen. Dat betekende dat van de beroepsbevolking één op de vijf zonder werk zat en in diepe armoede geraakte.

Werkloosheid-werkverschaffing-armoede-vernedering

De financiële steun die werklozen kregen was minimaal, gemiddeld 15 gulden (=nu ongeveer € 7,-) per week. Om te voorkomen, dat werklozen er stiekem een ‘zwart’ baantje bij namen, moesten zij één à twee keer per dag een stempel halen. Bij verzuim werd de uitkering gestopt. Trouwen werd bemoeilijkt, omdat men enige maanden geen ‘gehuwdensteun’ kreeg. Had men een volkstuintje, dan werd de steun navenant verlaagd. Werd men betrapt op cafébezoek, bioscoopbezoek of de aanschaf van bloemen of gebak idem dito. Uiterst beschamend was het als men kleding of beddengoed aanvroeg bij ‘de Steun’, waarbij ambtenaren zorgvuldig de kasten kwamen inspecteren. De verleende kleding was zo gemerkt, dat iedereen kon zien, dat het kleding van ‘de Steun’ was. Diaconie en parochiale armenzorg hadden veel liefdewerk te verrichten.

Werklozen waren verplicht om aan werkverschaffingsprojecten deel te nemen. De overheid startte landelijk grote projecten zoals de aanleg van de Afsluitdijk en de Zuiderzeewerken waaraan men gedwongen moest gaan werken. Vanuit onze regio gingen bijvoorbeeld arbeiders naar de Wieringermeerpolder om te werken aan de ontginning. Zo was er ook een ontwateringsproject in de Hoevense Beemden waar onder andere werklozen uit Fijnaart, Klundert en Zevenbergen tewerk werden gesteld.

Binnen onze overwegend agrarische gemeente was het merendeel van de beroepsbevolking landarbeider. In de werkloosheidsgrafieken zie je dan ook dat de pieken in de winter liggen en de dalen in de zomer. Veel werkverschaffing bestond uit het graven en schonen van waterlopen en sloten en het verzwaren van dijken.

Waterleiding en elektriciteit deden hun intrede. Ook daar konden mensen tewerk gesteld worden om sleuven te graven en ´s winters sneeuw te ruimen. In 1933 begon men met de restauratie van het raadhuis in Willemstad hetgeen enige bouwvakkers werk verschafte en in Klundert werd een deel van de wallen in werkverschaffing gerestaureerd, terwijl ook veel werklozen werden ingezet bij de versterking van de vestingwerken in Willemstad en bij de bouw van de kazematten langs het Hollandsch Diep.

Bedrijven hadden het moeilijk

Boeren en vlasbedrijfjes kregen soms steun om mensen aan het werk te kunnen houden: er moest immers voedsel geproduceerd worden! Zo bezien was de situatie in de meer industriële gebieden ernstiger. De middenstand had het, vanwege de geringe koopkracht, ook niet gemakkelijk.

In 1936 werd de verkeersbrug bij het dorp Moerdijk geopend wat een grote tegenslag was voor de Moerdijkse haven en middenstand. Tot dan toe moest alle verkeer van en naar Zuid-Holland gebruik maken van de veerdienst Moerdijk-Willemsdorp. Nu het verkeer niet meer door het dorp ging, was dat de doodsteek voor de haven en een grote strop voor de middenstand.

De scheepswerf van de gebroeders De Korte, die aan zo’n 100 mensen werk bood, had de deuren al eerder moeten sluiten.

Verkrotting

In 1901 werd de woningwet aangenomen. Lange tijd was volkshuisvesting vooral een zaak van kleine particulieren. Er waren praktisch geen stads- of dorpsuitbreidingsplannen. Gebouwd werd er binnen de bestaande infrastructuur. Voor de armen werden zeer kleine woningen gebouwd waardoor met name in de steden een grote bevolkingsdichtheid werd bereikt.

Tegen het einde van de 19de eeuw brak het besef door dat de overheid zich meer moest gaan bemoeien met uitbreidingsplannen en de eisen die aan het bouwen en vernieuwen van woningen moesten worden gesteld. Vooral waterleiding was belangrijk, omdat vervuild drinkwater een belangrijke oorzaak was van ziekten als cholera en dysenterie.

De nieuwe eisen leidden ertoe, dat binnen de verschillende kernen vele woningen eigenlijk als onbewoonbaar moesten worden aangemerkt wat niet meteen gebeurde. Op de eerste plaats werkte de tijd tegen: Eerste Wereldoorlog, crisisjaren, Tweede Wereldoorlog. Voorts woonden in de krotwoningen arme mensen, die geen hogere huur konden betalen voor een nieuwe of verbeterde woning. De eigenaren van deze woningen hadden ook niet veel zin om te investeren in woningverbetering en uitvoering van de nieuwe wettelijke bepalingen werd vaak vertraagd of geboycot.

Ook na de Tweede Wereldoorlog bleven, vanwege de woningnood, krotwoningen nog lang bewoond. Langzaam aan ontstonden echter nieuwe uitbreidingsplannen waardoor pas in de zestiger jaren van de vorige eeuw een einde kon komen aan de verkrotting.

De NSB

De economische crisis en de onmacht van de parlementaire democratie om hier adequaat op te reageren gaf voeding aan het in die jaren overal opkomende fascisme, wat in ons land vorm kreeg in de oprichting van de NSB, de Nationaal Socialistische Beweging.

De NSB kende haar hoogtepunt in 1936 waarna het snel achteruit ging. In 1933 werd het lidmaatschap voor ambtenaren verboden. De Rooms Katholieke Kerk verbood haar leden in 1935 lid te worden, waarna de Synode van de Gereformeerde Kerk hetzelfde deed. De aanhang van de NSB was vooral te vinden in de gebieden met minder kerkelijke binding. In de meer verzuilde gebieden was de aanhang gering.

Uiteraard steeg de aanhang weer tijdens de Tweede Wereldoorlog. In onze gemeente heeft de partij relatief weinig aanhang gekend.

Bronnen:
– C. van Mastrigt, ‘Willemstad PrinsheerlijK’, 2009

Bronnen Illustraties:
– 1. en 2. Heemkundekring ‘Willem van Strijen’ Zevenbergen
– 3.
Heemkundekring ‘Die Overdraghe’ Klundert
– 4. Regionaal Archief West-Brabant

Lees verder

WO II: Inval

De meeste kernen van de huidige gemeente Moerdijk hebben van de oorlogshandelingen veel te lijden gehad. De voornaamste oorzaak daarvan was de aanwezigheid van de Moerdijkbruggen, een verkeersbrug en een spoorwegbrug. Ook het gegeven dat veel kernen grenzen aan de rivieren het Hollandsch Diep en de Mark zorgde voor veel schade en het verlies van mensenlevens.

Moerdijkbruggen

De Tweede Wereldoorlog begon voor de gemeente Moerdijk op 10 mei 1940. Rond 04.00 uur vielen de Duitsers het gebied bij de Moerdijkbruggen aan (1). Bommenwerpers, jagers en transportvliegtuigen met parachutisten bestookten de bruggenhoofden, de omgeving rond het dorp Moerdijk, het gebied ten westen van Lage Zwaluwe en de overzijde bij Willemsdorp. Het eerste doel van de aanvallers was om de verkeersbrug en als tweede de spoorbrug in handen te krijgen om de doortocht van troepen, die uit Limburg en Midden-Brabant werden aangevoerd ongehinderd te laten passeren. De Moerdijkbruggen waren in de verdedigingsstelling van het Zuidfront van de Vesting Holland de enige toegangsweg naar het noorden. Aan de zuidelijke en de noordelijke zijde was het bruggenhoofd enkele dagen voor de aanval nog versterkt maar alleen de luchtdoelartillerie was in staat van paraatheid. De bezuinigingen op materieel, de slechte voorbereiding en coördinatie, de verrassingsaanval en de overmacht waren er de oorzaak van dat om 05.15 uur de Duitsers de bruggen ongeschonden in handen kregen.

Dorp Moerdijk

Bij Zevenbergschen Hoek en het Station Lage Zwaluwe werden de Nederlandse stellingen gebombardeerd. Ook de militaire barakkenkampen Moerdijk en Willemsdorp werden aangevallen. Rond 07.00 uur waren de dorpen Moerdijk (2), Zevenbergschen Hoek en het station Lage Zwaluwe door de Duitsers veroverd. Bij de Haven en op de Steenweg in het dorp Moerdijk vonden felle gevechten plaats.

Circa 800 Nederlandse militairen vielen in Duitse handen. Doden en gewonden werden ondergebracht en verzorgd in het Moerdijkse klooster. Onder de burgers in het dorp Moerdijk vielen zeven slachtoffers. De inwoners van het dorp werden geïnterneerd in het klooster. Een aantal bewoners van Zevenbergschen Hoek werd naar Langeweg en Zevenbergen geëvacueerd. Later op de dag is een tegenaanval van Nederlandse militairen mislukt.

Bombardement Zevenbergen en omstreken op 11 mei 1940

Op zaterdag 11 mei verschenen in Zevenbergen en Zevenbergschen Hoek Franse militairen. De bedoeling was om samen met Nederlandse troepen de Moerdijkbruggen te heroveren. Door de Duitsers bleef dit niet onopgemerkt. Dit en de aanwezigheid van Franse militairen kan de aanleiding zijn geweest dat op die zaterdagmiddag rond 15.00 uur Zevenbergen, Langeweg en Zevenbergschen Hoek (3) werden gebombardeerd. In Zevenbergen staarden argeloze burgers naar omhoog, onbewust van wat komen ging. Vijf zware bommen vielen op Zevenbergen, met grote verwoestingen tot gevolg (4). Vier straten ten zuiden van de haven (Merodestraat, Brouwerstraat, Kerkstraat en Zuidhaven) en drie straten ten noorden van de haven (Langenoordstraat, Lage Wipstraat en Noordhaven) werden verwoest. Het water in de haven bleef kalmpjes kabbelen tussen de verwoeste panden.

Veel inwoners vluchtten langs dijken en wegen het open veld en de weilanden in of klopten aan bij familie en kennissen elders. De Franse troepen verlieten de volgende dag spoorslags Zevenbergen richting het zuiden. Het aantal dodelijke burgerslachtoffers uit Zevenbergen en Zevenbergschen Hoek bedroeg 36 personen. Ook vijf Franse militairen sneuvelden (5).

Val van Willemstad

De Stelling Willemstad had vanaf 1585 de taak om Holland tegen de vijand te beschermen en de doorvaart over het Hollandsch Diep te garanderen. Dat lukte in de vijftiende en de zestiende eeuw tegen de Spanjaarden en in 1793 tegen de Fransen. Op 1 november 1939 werd in Willemstad de staat van beleg afgekondigd. Ter voorbereiding op een mogelijke aanval werden versterkingen aangelegd en werden maatregelen genomen om de polders rond Willemstad onder water te zetten. Op 5 september 1939 werd de uitkijk- en luisterpost op de Koepelkerk bemand. De inundatie van de Ruigenhil kwam bij de inval van de Duitsers op 10 mei 1940 maar moeilijk op gang. Dat kwam door de lage waterstand van de rivier en de ongunstige wind zodat het water maar langzaam de polder instroomde. Op 12 mei kwamen kleine groepjes Nederlandse soldaten de stad binnen: kapotte kleren, vies en doodmoe. Een dag later, op Pinkstermaandag, werd het eerste contact gemaakt met de Duitse militairen. De aanval op de stad vond plaats op de vijfde oorlogsdag: 14 mei. De verdediging liet de wegen rond de stad opblazen en versperringen aanleggen maar dat verhinderde de Duitsers niet om nog dezelfde dag de stad in handen te krijgen. Een dag later, op 15 mei, capituleerde het Nederlandse leger.

Fijnaart en Heijningen

Op 10 mei 1940 trok het 3e Nederlandse grensbataljon door Heijningen om versperringen op te richten die echter weinig voorstelden. Later op die dag vertrokken zij naar het vliegveld Waalhaven in Rotterdam om te proberen dit te heroveren op Duitse parachutisten. Men was begonnen met het inunderen van de polder Sabina Henrica, wat slechts zeer langzaam verliep. Op 13 mei 1940 reden de eerste Duitse pantserwagens Fijnaart binnen.

Bronnen van de vensters Tweede Wereldoorlog: 35 Inval / 36 Bezetting / 37 Bevrijding
– E.H. Brongers, ‘Opmars naar Rotterdam’ deel 1, blz.52-75, 2e druk 1982
Dr. L. de Jong, ‘Het Koninkrijk der Nederlanden in de tweede wereldoorlog 1939-1945′ deel 3, blz.28-32, 1970
– A. Goossens en H. Dijk, www.zuidfront-Holland 1940.nl
–  www.historischdagboek.nl/jj van aken
– J. van der Made, ‘Geschiedenis van Langeweg’, www.langeweg.eu/geschiedenis
– W. van den Broek/BNdeStem, stad en streek ‘Buitenkamp Moerdijk’, juli 2008
C. van Mastrigt ‘Willemstad PrinsheerlijK’, uitgave Heemkundekring ‘De Willemstad’, 2009
– J. Barel, Beschrijving gebeurtenissen in Oorlogstijd, ongedateerd
– J. Barel, Rede Dodenherdenking, 4 mei 2010
– L. Melissen, ‘Toen granaten floten’, 1945 en 2004
www.regionaalarchiefwestbrabant.nl/inv. 0665/collectie J.J.van Aken
www.erelijst.nl

– Willemstad in de oorlogsjaren 1940-1945, Constantijn van Nispen, zoals vermeld in het gemeentelijke informatieblad ‘Brillant in Gouden Delta’ van 1982 t/m 1984
– Regionaal Archief West-Brabant, Overlijdensregister 30-10 / 6-11-1944
– Regionaal Archief West-Brabant, inv. 195, Begraafboek R. K. parochie te Zevenbergen 1894-1963
– Stichting Historisch Onderzoek 2e wereldoorlog/Operatie Rebound; bevrijding van de Westhoek, 1994
– Brabants Historisch Informatie Centrum, overlijdensregisters Standdaarbuiten 31-10 / 5-11-1944 en Klundert 2-11 / 5-11-1944
Frans Withagen, Esther Eenhuizen e.a., ‘The battle of the dikes’, 2011
Hoegh en Howard, Timberwolf tracks 2004, pag. 67–102
– War stories of WWII, 2011 diverse leden van de 104e infanteriedivisie, pag. 35-133
K. Dane, Historisch overzicht van stad en Polder, 1950
C. van Nispen, De ramp met de Rhenus 127, 1995

Bronnen illustraties:
– Bovenin, 3. en 5.  Regionaal Archief West-Brabant
– 1. www.zuidfront-holland1940.nl
– 2. Stichting Heemkunde Moerdijk
– 4. Heemkundekring ‘Willem van Strijen’ Zevenbergen


 

 

Lees verder

WO II: Bezetting

De oorlogsjaren verliepen in deze regio redelijk rustig. De kernen Zevenbergen, Willemstad en Moerdijk, die in de eerste oorlogsdagen schade hadden opgelopen, werden gedeeltelijk hersteld en het normale leven werd min of meer opgepakt. Een klein deel van de bevolking gaat in het verzet en Fijnaart krijgt een foute burgemeester. In dit venster staan we ook stil bij de ramp met het schip de Rhenus bij Willemstad en het gevangenenkamp in het dorp Moerdijk.

Ramp bij Willemstad

Op 30 mei 1940 voltrok zich een ramp op het Hollandsch Diep bij Willemstad. De Rhenus 127, een kolenschip vol Belgische krijgsgevangenen op weg naar Duitsland, liep op een magnetische mijn die de Duitsers op 13 mei in het Hollandsch Diep hadden afgeworpen. Tegen half acht ’s avonds werd Willemstad opgeschrikt door een dreunende slag. De ontploffing werd tot in Fijnaart gehoord. Gedurende enkele minuten was er een hels tafereel te zien: de Rhenus 127, aan de kiel gespleten, zonk langzaam de diepte in. Natuurlijk ontstond er paniek op het getroffen schip: gehuil, getier, angstkreten; daarbovenuit minutenlang het noodgeloei van de basklanken van de scheepshoorns.

Het eerste alarm werd door dokter Schiphorst, die hoofd van de luchtbeschermingsdienst was, gegeven: het gehele personeel van die dienst werd met al het beschikbare hulpverleningsmateriaal opgeroepen. De tweede actie werd ingezet door de Ortskommandant te Willemstad, die ook onmiddellijk alarm sloeg: de motorbootjes, die hij tot zijn beschikking had, werden naar de plaats van de ramp gedirigeerd. Ook schoten de Willemstadse vissers met hun schepen toe om te redden wat er nog te redden was.

Er waren veel slachtoffers; bij het havenhoofd werd een massagraf gegraven, waarin de lijken werden gelegd. 276 personen zijn licht of zwaar gewond en worden in Willemstad verzorgd. Het aantal omgekomenen bedraagt 167. Een monument, dat op de plaats van het massagraf is opgericht, werd op 29 mei 1950 onthuld. Sindsdien worden jaarlijks op Tweede Pinksterdag de omgekomenen op het erekerkhof herdacht. Daarna wordt bij de plek van de ontploffing een bloemenkrans gelegd.

Dagboek Burgemeester J. J. van Aken

In november 1939 besluit Jacobus Joseph van Aken, burgemeester van de gemeente Zevenbergen, een dagboek aan te leggen over de gebeurtenissen in zijn gemeente. De internationale ontwikkelingen en de gevolgen daarvan voor Nederland waren hier voor hem aanleiding toe.

Tijdens een inventarisatie van het archief van de Heilige Bartholomeusparochie te Zevenbergen zijn een aantal handgeschreven kladblokken gevonden van de hand van burgemeester Van Aken.

Deze beschrijvingen, met name over de mobilisatie- en oorlogstijd tot aan zijn overlijden op 31 januari 1942, zijn van grote historische waarde. Na zijn dood werd in september 1942 een NSB –burgemeester door de Duitsers benoemd.

Het zwaailicht, prooi voor geallieerden.

In december 1940 plaatste de bezetter aan de Oostdijk, ter hoogte van het huidige zwembad in Willemstad, een zwaailicht, bestaande uit drie permanente lampen en een draailicht, dat als baken diende voor de Duitse luchtmacht. Het zwaailicht werd regelmatig door de Engelse luchtmacht gebombardeerd.

Vanwege de grote onrust en de vernielingen, die deze bombardementen ook in de vesting teweeg brachten, probeerde de locoburgemeester diverse malen de Duitse instanties te bewegen het zwaailicht weg te halen of tenminste verder van de vesting te plaatsen.

Pas halverwege het volgende jaar werd dit goedgekeurd, onder voorwaarde dat de gemeente Willemstad de elektriciteitskabel zou verzorgen. Het zwaailicht werd vervolgens verplaatst naar de Westdijk, ter hoogte van de Kogelvanger.

Periode na capitulatie op 14 mei 1940 tot najaar 1944

Na de capitulatie van Nederland op 14 mei 1940 komen de vele gevluchte inwoners van Zevenbergen weer terug en het openbare leven komt weer langzaam op gang. Gas, water en elektriciteit zijn vanaf 16 mei 1940 weer voorhanden en de opruimingswerkzaamheden worden ter hand genomen. Dit nam ongeveer 4 maanden in beslag. Ook de verwoeste woningen en bedrijfsgebouwen worden weer hersteld en opgebouwd.

Als gevolg van het invoeren van een distributiewet worden veel goederen en etenswaren, zoals suiker, graan, boter, vlees, olie en benzine door middel van bonnen verstrekt aan de bevolking. Tijdens de bezetting proberen velen aan werken in Duitsland te ontkomen door onder te duiken. Vooral Joden en verzetsmensen waren doelwit van de Duitse bezetters. Joodse inwoners worden opgepakt en via Kamp Moerdijk naar de concentratiekampen in Polen afgevoerd..

Sinds 1960 ligt in de hal van ingang Binnenhof 1a van de Tweede Kamer der Staten-Generaal de Erelijst van Gevallenen 1940-1945. Dit document bevat de namen van degenen die in de Tweede Wereldoorlog als militair of als verzetsstrijder voor het Koninkrijk der Nederlanden zijn gevallen.

De gemeente Moerdijk telt 38 personen in dit register, te weten uit Willemstad 14; Zevenbergen 8; Klundert 7; Fijnaart en Heijningen 5 en Standdaarbuiten 4.

Het Aussenkommando

Het enige concentratiekamp naar Duits model dat in ons land werd ingericht was kamp Vught dat in januari 1943 werd geopend. Het kamp bezat een aantal Aussenkommando’s waar de gevangenen diverse werkzaamheden moesten verrichten, waaronder Moerdijk. Het kommando was gevestigd in de oude scheepsbarakken van de luchtdoelartillerie bij de haven. Vijftig S.S.-ers werden als bewaker aangesteld en de eerste gevangenen verschenen hier op 26 maart 1943. Het Aussenkommando (in de volksmond concentratiekamp Moerdijk) werd eind februari 1944 opgeheven.

Werkgever van de gevangenen was de Organisation Todt. De gevangenen moesten hun werkzaamheden onder erbarmelijke omstandigheden en strenge bewaking uitvoeren. De barakken, waarin zij verbleven, waren klein en vies. Op het werk werd veel geslagen door de S.S. De Joodse gevangenen hadden het nog slechter dan de politieke gevangenen. Ze droegen blauwwit gestreepte uniformen en klompen en hadden geen jas. Zomer en winter, ook bij vijftien graden vorst, dezelfde kleding. De politieke gevangenen hadden een vijf centimeter brede kruinschering over hun hoofd, de joodse gevangenen droegen een ster.

De mensen die in Moerdijk werkten, gingen te voet, zij die verder weg moesten werden op open vrachtauto’s vervoerd. Medische verzorging was er nauwelijks. De ernstige zieken werden op een open vrachtauto vervoerd naar de ziekenbarak in Vught. Er zijn enkele vluchtpogingen ondernomen.

In het klooster van Moerdijk is op zondag 2 augustus 1942 Zuster Charitas opgepakt en gedeporteerd naar Westerbork; zij kwam in Auschwitz om het leven.

Verzet

Van grootschalig verzet is in onze streek nauwelijks sprake geweest. Wel zijn er sabotagedaden en overvallen gepleegd. Lijdzaam verzet vond ook plaats, zo werd er op bijna alle scholen geen Duitse les meer gegeven hoewel dat wel verplicht was. Volgens Lou de Jong, de geschiedschrijver over de Tweede Wereldoorlog in Nederland, zaten er in heel Nederland overigens maar 25.000 mensen in het verzet!

Een ander voorbeeld betrof een toespraak van een hoge NSB-er op de markt in Zevenbergen. In eerste instantie stond de Markt vol publiek maar vlak voordat de toespraak zou beginnen stroomde de Markt leeg, op enkele NSB’ers na.

De gemeentesecretaris van Klundert Frans van Drimmelen leidde het verzet in het rayon de Westhoek. Het belangrijkste wapenfeit van deze groep was de overval op het stadhuis in Klundert op 21 januari 1944. Bijna het hele bevolkingsregister werd buitgemaakt en verbrand. Het Duitse gezag kon toen niet meer bepalen wie er voor Arbeitseinsatz naar Duitsland gestuurd moest worden. Van Drimmelen werd opgepakt maar na enkele weken weer vrijgelaten wegens gebrek aan bewijs.

In de drukkerij van Boekhoven werd enige tijd het illegale blad Trouw gedrukt. Dit blad werd verspreid via boer R.J.Scheele in Noordhoek. Boekhoven was ook de uitgever van het weekblad De Westhoek. Dit blad was de NSB-burgemeester Van Campen van Fijnaart een doorn in het oog. Hij schreef diverse brieven naar Kameraad Leeuwenburg van de NSB om hem er op te wijzen dat er in het blad geen mededelingen werden gedaan over NSB-bijeenkomsten. Ook klaagde hij over de houding van de Klundertse burgemeester Draijer. Van Campen werd na de oorlog gearresteerd en veroordeeld.

In Fijnaart was tijdens de bezetting een verzetsgroep actief o.l.v. de heren J. Lanning en H. Nijhoff. Deze verzetsgroep hield zich onder andere bezig met hulpverlening aan onderduikers en het verspreiden van illegale kranten. In maart 1943 werd er in Fijnaart een “bewakingsdienst tegen sabotage” door de toenmalige NSB burgemeester van Campenhout opgericht. De leden van deze bewakingsdienst, ook wel “spijkerploeg” genoemd, moesten vooral ’s nachts de wegen aflopen om te voorkomen dat er spijkers en glas op de weg lagen, waardoor de Duitsers de banden van hun voertuigen lek reden. Deze dienst heeft overigens slechts drie maanden gefunctioneerd.

Bronnen: zie venster 35 WO II Inval

Bronnen illustraties:
– 1., 2. en 3. Regionaal Archief West-Brabant
– 4. Heemkundekring ‘De Willemstad’
– 5. www.geldmuseum.nl
– 6. www.erelijst.nl
– 7. Heemkundekring ‘Die Overdraghe’ Klundert


Lees verder

WO II: Bevrijding

De bevrijding in de maanden oktober en november van 1944 kwam voor Noordwest-Brabant van twee kanten. Uit het Zuidwesten kwamen de Canadezen, de Amerikanen en de Engelsen en uit het Zuidoosten de Polen, Amerikanen en Engelsen.

De bezetter had langs de hele Nederlandse kust versterkingen aangelegd, waaronder bunkers op de wallen van Willemstad. De aanval van de geallieerden kwam echter niet vanuit zee maar vanuit het zuiden zodat al deze versterkingen zinloos waren. Omdat de Duitse troepen zich terug wilden trekken via de Moerdijkbruggen vonden er in de regio zware gevechten plaats.

Najaar 1944

Na ruim vier jaar bezetting komt de bevrijding in zicht door de landing in Normandië op D-Day, 6 juni 1944. De Moerdijkbruggen, maar ook de brug bij Keizersveer blijken van strategisch belang. Vanaf 16 september 1944 worden maatregelen genomen om met name Standdaarbuiten, Klundert en Zevenbergen te verdedigen tegen de geallieerden.

In Zevenbergen wordt een tankgracht gegraven van 9 meter breed en 3 meter diep, (een zogeheten tankval) en zijn zware betonnen muren langs de toegangswegen geplaatst. Alle beschikbare mannen, jong en oud, moeten hieraan werken. Een aantal heeft zich hieraan kunnen onttrekken door onder te duiken. Dat leidt tot een razzia op 17 september 1944.

Op diezelfde dag kwamen vanaf 15.00 uur meer dan 2.000 vliegtuigen met troepen, sleep- en vrachttoestellen in oostelijke richting naar Arnhem over Noordwest-Brabant. Dit is het begin van de Operatie Market Garden. In de voormiddag van 17 september wordt het dorp Moerdijk gebombardeerd; hierbij vallen acht burgerslachtoffers.

Operatie Pheasant, de start van de bevrijding van West- en Midden Brabant, begint op 20 oktober. Canadese, Britse, Poolse en Amerikaanse troepen zijn hierbij betrokken. Vanaf maandag 30 oktober vliegen de eerste geallieerde granaten over Zevenbergen van de kant van Oudenbosch en Breda. De Duitsers vernielen veel: de brug over de Mark bij Zwartenberg, de watertoren, de gashouder, de kerktorens, fabrieksschoorstenen, havenbruggen en talloze huizen en boerderijen. Inwoners zoeken een heenkomen in schuilkelders en in de katholieke kerk op de Markt in Zevenbergen, waar uiteindelijk tussen de 2.300 en 3.000 mensen de gebeurtenissen afwachten. Een gedeelte van de kerk is ingericht als noodhospitaal..

Timberwolves

Op 4 september 1944 valt de haven van Antwerpen onbeschadigd in handen van de geallieerde legers en begin november 1944 zijn alle Duitse militairen langs de Westerschelde verdreven. Voor de Duitsers krijgt het westelijk deel van Noord Brabant daardoor strategische betekenis, want van hieruit kan Antwerpen alsnog worden bestookt. Daarom besluit de Amerikaanse 104e infanteriedivisie, beter bekend als de Timberwolves, naar het Hollandsch Diep op te trekken langs de lijn Zundert – Oudenbosch – Standdaarbuiten – Moerdijk. Afgezien van felle gevechten rond Zundert en Achtmaal verloopt de bevrijding tot de rivier de Mark volgens plan.

De geallieerden willen Standdaarbuiten omsingelen door het langs drie kanten aan te vallen. Het centrum van de aanval richt zich op de brug over de Mark, de enige verbinding tussen Oudenbosch en Standdaarbuiten. Van daaruit kan het dorp worden schoongeveegd. Anderhalve kilometer ten oosten van de brug, tegenover de huidige Tweede Kruisweg, is een tweede oversteek van de Mark voorzien met als opdracht om richting Noordhoek op te trekken. Een derde oversteek wordt een kilometer westelijk van de brug gepland, ongeveer waar nu de A17 de Mark kruist.

De aanval

Vanuit Oudenbosch trekken de Timberwolves op naar de Mark. De divisie verdeelt zich in drie regimenten, die elk optrekken naar de hun aangegeven oversteekplaats.

Een deel van het 415e regiment trekt op naar de brug waar het op 30 oktober in het begin van de avond arriveert. De Amerikanen horen aan de overkant geschreeuw van in paniek geraakte Duitse militairen. Vlak daarna is het draaibare gedeelte van de brug opgeblazen. Het Duitse verzet op de zuidelijke oever van de Mark wordt vervolgens snel gebroken.

In het oosten heeft het andere deel van het 415e regiment de aanval ook ingezet. Het lukt om aan de noordzijde van de Mark een bruggenhoofd te vormen. Door goed georganiseerde tegenstand van de Duitsers en het ontbreken van luchtsteun door het slechte weer moeten de meeste militairen zich echter terugtrekken. Vijfenzestig militairen blijven achter in hun schuttersputten. Drie dagen lang houden zij stand tegen een overmacht van Duitse militairen en materieel.

Pas als het weer opklaart, wordt besloten tot een meer gecoördineerde aanval. Britse troepen beginnen op 2 november met zware beschietingen op Standdaarbuiten.

De torenspits van de katholieke kerk wordt vernietigd en ook de molen wordt zwaar beschadigd. De bevolking zoekt haar toevlucht in schuilkelders. Die bestaan uit gegraven holen in de tuin, afgedekt met balken, aarde en takkenbossen. Anderen zoeken hun toevlucht tot veiliger schuilplaatsen, zoals de verwarmingskelder onder de katholieke kerk.

Het wordt voor de inwoners een angstige week. De hygiënische toestand in de schuilkelders is onhoudbaar, ook kunnen velen de psychische belasting niet meer aan. Met gevaar voor eigen leven verlaten enkele tientallen dorpelingen hun schuilkelders. De meeste vinden onderdak bij de boeren of in schuilkelders aan de Oudendijk.

Evacuatie en bevrijding


Standdaarbuiten
Ter hoogte van de haveningang is inmiddels een pontonbrug aangelegd. Daar kunnen militairen met licht materieel oversteken en het bruggenhoofd aan de noordzijde versterken. Ook zijn Britse genietroepen begonnen met het plaatsen van een baileybrug over het opgeblazen gedeelte van de oude brug zodat zwaar materieel kan worden overgebracht.

Nu pas kan de werkelijke bevrijding van Standdaarbuiten en het gebied ten noorden van het dorp beginnen. Het 413e regiment van de Timberwolves divisie maakt de westelijke oversteek. Omdat alle gewassen zijn geoogst, hebben de Duitsers vanachter de hoge taluds van Oude Kerkstraat, Sluissedijk en Barlaaksedijk vrij uitzicht op de oprukkende Amerikanen. Zij vormen een gemakkelijke schietschijf. Velen sneuvelen, nog meer raken gewond. Dankzij luchtsteun en zware artilleriebeschietingen slagen de Amerikanen erin om – vaak in man-tegen-man gevechten – het gebied tussen de Oudendijk en de Nieuwendijk te bezetten. Vanaf de Oudendijk en de Kreekdijk wordt de aanval op Noordhoek ingezet.

Aan de oostelijke kant van het dorp nadert het 415e regiment, dat inmiddels opnieuw de Mark is overgestoken. Het bevrijdt de 65 collega’s uit hun benarde positie en trekt op in de richting van Noordhoek: de ring rond Standdaarbuiten is toen gesloten en het dorp is bevrijd.

Twintig inwoners maken die bevrijding niet mee, evenals honderden militairen aan zowel Amerikaanse als Duitse kant.

Klundert
Na de verovering van Standdaarbuiten trekken de bevrijders richting Fijnaart. Na enkele beschietingen en huis-aan-huis gevechten is Fijnaart weliswaar prijs gegeven maar de Duitsers nestelen zich op het kruispunt Oude Molen, waar ze flink tegenstand bieden. Ook op het kruispunt Oude Stoof willen ze niet wijken. In Klundert hebben de Duitsers zich eveneens verschanst. De geallieerden veronderstellen dat vanuit Klundert de Duitse verdediging is geleid. Duizenden en duizenden granaten worden op het stadje afgeschoten, De inwoners schuilen in hun kelders en onder de katholieke kerk. Tweederde van de huizen wordt vernield, bijna het hele centrum is weg. Op zondagmorgen 5 november 1944 trekken Engelse soldaten het brandende Klundert binnen. Ruim 170 inwoners zijn bij de bombardementen en de gevechten om het leven gekomen. Ook na de bevrijding is Klundert nog vanaf de overkant van het Hollandsch Diep beschoten.

In Villa Maria aan de Zevenbergseweg woonden vijftien bejaarden die geëvacueerd waren uit Middelburg. Op 2 november 1944 joeg de commandant van de Duitse troepen deze mensen de straat op omdat hij het huis nodig had. Twaalf van hen zijn opgevangen in de Wagenstraat. De volgende dag kreeg dit huis een voltreffer met als gevolg dat alle bejaarden omkwamen.

Fijnaart en Heijningen
Op 1 november 1944 bliezen de Duitsers de toren van de Hervormde Kerk op. De kerktoren van de RK Kerk en de watertoren aan de Nieuwe Molen ondergingen twee dagen later hetzelfde lot. Zware beschietingen volgden op 3 november 1944. Tijdens de gevechten vielen onder de bevolking doden en gewonden. In de vroege ochtend van 4 november bereikte het Britse Hallemshire Batallion de Voorstraat in Fijnaart. Bijna elke pand was beschadigd door het oorlogsgeweld, vooral in de kom van Fijnaart en de omgeving van de Kadedijk en later Zwingelspaan. In de vroege ochtend van 5 november 1944 werd Oudemolen bevrijd, gevolgd door Heijningen op 6 november.

Willemstad
Eind oktober 1944 zijn alle grote plaatsen in West-Brabant bevrijd maar Willemstad is één van de laatste bolwerken die de Duitsers nog in handen hebben. Het stadje wordt zwaar onder vuurgenomen, de inwoners vluchten naar schuilkelders, bunkers, het kruithuis en de forten.

Op 6 november staan de geallieerden voor de vesting. Ze weten met de bezetters een wapenstilstand van vier uur te bereiken om burgers in staat te stellen de vesting veilig te verlaten. De meeste evacués vertrekken lopend naar Fijnaart en daar vandaan per vrachtauto naar Breda.

Een dag later geeft de Duitse bezetter zich over en Willemstad is bevrijd. De verwoestingen zijn enorm, maar door de veilige schuilplaatsen en de korte wapenstilstand vallen er relatief weinig slachtoffers.

Zevenbergen
Op 4 november 1944 wordt Zevenbergen weer gebombardeerd: vier aanvallen met vijftig zware bommen en mitrailleurvuur van geallieerde vliegtuigen om de Duitsers uit Zevenbergen te kunnen verdrijven.

Talloze schuilkelders en huizen worden geraakt en branden breken uit. Liefst 89 doden en vele gewonden zijn het gevolg. Op zondagmorgen 5 november verlaten de Duitsers Zevenbergen en vertrekken ze richting de Moerdijkbruggen.

Diezelfde middag omstreeks 15.00 uur trekken de eerste Amerikanen van de 104e infanteriedivisie, onder leiding van generaal Terry Allen, de stad binnen via de Lamgatseweg (nu de Generaal Allenweg) en de Klundertseweg. Landmijnen eisen nog slachtoffers.

Van uitbundige vreugde kan men dan ook niet spreken, eerder een gelatenheid. Er zijn te veel doden en gewonden en de verwoestingen zijn enorm..

Langeweg
De geallieerde troepen naderen Langeweg vanuit het zuidoosten. Op 30 oktober blazen de Duitsers de brug over de Mark bij Zwartenberg op. Felle gevechten zijn het gevolg met veel artillerievuur. In en rond Langeweg staan artillerie en de tankafweer van de Duitsers. Het klooster en het seminarie liggen midden in de vuurlinie. De kapel wordt vrij snel door granaten getroffen. Direct na de eerste schoten zoeken de bewoners van het dorp dekking in het klooster waar in een van de kelders een Duits front-lazaret is gevestigd. Op de gebouwen komen meerdere voltreffers terecht; achteraf heeft men negentig inslagen kunnen tellen.

Op 5 november trekken de Duitsers weg, de eerste Canadese militairen komen op 6 november aan: Langeweg is bevrijd.

Moerdijk
Na zware gevechten in Zevenbergschen Hoek en het dorp Moerdijk, waar de Poolse 1e divisie om vrijwel elk huis moet vechten, worden de Duitsers op 9 november 1944 verdreven. Een deel van hen trekt weg over de Moerdijkbruggen waarna deze door de Duitsers worden opgeblazen om zo de weg naar het noorden voor de geallieerden af te snijden. Niet minder dan 370 Duitse soldaten blijven achter en geven zich tenslotte over.

Eerst dan is West- Brabant bevrijd.

Afsluiting

De oorlog voor Nederland is nog niet voorbij. De Hongerwinter en de vliegende bommen V1 en V2 maken nog vele slachtoffers. Uiteindelijk is er dan op 5 mei 1945 de bevrijding van Nederland.

Vele tastbare herinneringen zijn in de gemeente Moerdijk nog zichtbaar van deze zwarte periode uit onze geschiedenis. De tankgracht rondom Zevenbergen, de bunker bij de spoorbrug en diverse oorlogsmonumenten, herinneringsplaquettes en herdenkingsmonumenten getuigen hiervan.

Bronnen: zie venster 35 WO II Inval

Bronnen illustraties:
– 1. en 6. Stichting Heemkunde Moerdijk
– 2.
– 3. www.timberwolves.nl
– 4. Regionaal Archief West-Brabant
– 5. Heemkundekring ‘Die Overdraghe’ Klundert
– 7. Heemkundekring ‘Willem van Strijen’ Zevenbergen
– 8.
– 9. Bea Hoeks- de Laat

 

Lees verder

Wederopbouw

Zevenbergen was in 1940 relatief de zwaarst getroffen gemeente in Noord- Brabant. Het toen bijna gereed zijnde uitbreidingsplan zou goede diensten kunnen bewijzen. In 1944 werd Zevenbergen wederom zwaar door oorlogsgeweld getroffen, maar deze keer ook de toenmalige gemeenten Klundert en Willemstad. Zowel in Zevenbergen als in Klundert had men al een uitbreidingsplan gemaakt dat na de oorlog in grote lijnen kon worden uitgevoerd.

Zevenbergen

Door het bombardement in mei 1940 waren grote blokken woningen en bedrijfspanden weggevaagd. Tientallen arbeiders hadden vier maanden nodig om het puin te ruimen. In december 1940 werd een wederopbouwplan opgesteld waardoor binnen twee jaren het gehele verwoeste deel kon worden  herbouwd.

Vanwege de grote oorlogsschade in november 1944 kregen direct na de oorlog winkelpanden en woonhuizen na het puinruimen de hoogste prioriteit bij de wederopbouw van het kapotte hart. Al snel is de verbinding noord-zuid hersteld door twee baileybruggen over de haven te leggen. De bijna geheel verwoeste Nederlands hervormde kerk en de opgeblazen toren van de Bartholomeuskerk volgden later.

De toegang tot Zevenbergen en de wegen werden vrijgemaakt met Amerikaanse bulldozers. Door inschakeling van benzinemotoren werden welpompen in bedrijf gesteld voor de watervoorziening en ook de stroomvoorziening is weer op gang gebracht.

Met het onderbrengen van de vele daklozen werd een begin gemaakt, onder ander door het bouwen van noodwoningen. Tevens vonden velen onderdak bij familie vrienden en kennissen. Aan de beschadigde panden werden noodherstellingen uitgevoerd. Voor de poldergemalen werden dieselmotoren aangevoerd om de wateroverlast in de polders te verminderen.

Klundert

Ook dit stadje liep grote oorlogsschade op in november 1944. Niet alleen vielen er veel slachtoffers, ook veel achttiende- en negentiende-eeuwse woonhuizen gingen verloren. Bijna alle huizen in de Voorstraat, Molenstraat, Westerstraat, Oosterstraat en veel in de Wagenstraat (tegenwoordig de Zevenbergse poort) zijn met de grond gelijk gemaakt of door brand zwaar beschadigd.

Ook hier kregen, na het puinruimen, winkelpanden en woningen de hoogste prioriteit. De zwaar gehavende rooms-katholieke kerk met de daarbij horende pastorie, de verwoeste hervormde kerk en een nonnenklooster met kleuterschool volgden later.

Bij deze wederopbouw bleef het oude stratenpatroon gehandhaafd, alleen werd de Voorstraat  rechtgetrokken met de Wagenstraat. De nieuwbouw verrees volgens de regels van de Delftse School maar de voormalige panden op de oevers van de Bottekreek maakten plaats voor groenstroken.

Bij het herstel van de in 1889-1890 gebouwde Johannes de Doperkerk in de Molenstraat zag men af van herbouw van de toren en kreeg de kerk een neo-romaanse westgevel. In 1952 werd de verwoeste hervormde kerk geheel vervangen door een sobere, traditioneel vormgegeven zaalkerk op een vierkant, met een kerksloot omgeven terrein.

Het in 1956 over de Bottekreek gebouwde Kreekgebouw deed eerst dienst als badhuis. Later werd het een gymnastiekgebouw en nog later werd de bibliotheek erin gehuisvest.
Op het gebouw is een versiering aangebracht met drie personen (ontwerp van J. Sjollema). De personen zijn de stedenmaagd, die de stad voorstelt, een mannenfiguur, die oorlog en rampen voorstelt en een vrouwenfiguur, die de vrede en wederopbouw verbeeldt. Zeer toepasselijk dus voor een stadje, dat geleden heeft onder branden, watersnoodrampen, oorlogsgeweld en bombardementen.

Willemstad

Ook Willemstad was zwaar gehavend. Van de 330 gebouwen binnen de wallen was er geen een onbeschadigd. Door sloop van een kazerne en een daarachter gelegen houten loods kwam aan en achter de Kerkring ruimte vrij. Daar zijn tussen 1947 en 1951 enkele nieuwe straten aangelegd met zowel koop- als huurwoningen. In bestaande straten zijn nieuwe woningen gebouwd, binnenboerderijen en veestallen werden buiten de vesting geplaatst en er werd gekozen voor een nieuwbouwwijk buiten Willemstad: Helwijk.

Moerdijk

Ook in het dorp Moerdijk is veel oorlogsschade geweest. Omdat dit dorp in de vuurlinie lag, hebben Duitsers zowel als Engelsen hier grote schade aangericht. Het grote nonnenklooster is in 1944 totaal verwoest. Op het kloosterterrein is toen een veel kleiner klooster, geschikt voor twaalf religieuzen, gebouwd waarna in 1956-1957 een karakteristieke wederopbouwkerk is gerealiseerd: de Stefanuskerk. Om de woningnood zo snel mogelijk op te lossen, zijn zestig noodwoningen gebouwd.

Zevenbergschen Hoek

Er was nogal wat vernield in Zevenbergschen Hoek, zowel in 1940 als 1944. Woningen, spoorwegknooppunten, viaducten, het station Lage Zwaluwe en de monumentale koepelkerk middenin het dorp. Noodwoningen gaven het snelst onderdak aan hen die hun huis kwijt waren geraakt. De Nederlandse Spoorwegen ontfermde zich over het treinentraject en het stationsgebouw. De noodwoningen werden vervangen door nieuwbouw en op de plaats van de verwoeste koepelkerk kwam een nieuwe Bartholomeuskerk.

Langeweg

Vrij zwaar getroffen door een bombardement waarbij kerk en klooster één ruïne waren geworden, begon Langeweg ook met veel optimisme aan de wederopbouw. Gehavende huizen werden hersteld maar het klooster van de Kapucijners en hun seminarie werden grotendeels afgebroken en niet meer opgebouwd. Dit had tot gevolg, op een iets later tijdstip, dat de paters Kapucijnen uit Langeweg wegtrokken. In 1951 is de nieuwe H. Hartkerk in gebruik genomen.

Bronnen:
– “Oud Nieuws”  periodiek van Heemkundekring ‘Willem van Strijen’

Bronnen illustraties:
– 1. en 2. Heemkundekring ‘Willem van Strijen’
– . Stichting Heemkunde Moerdijk
– . Ties Steehouwer

Lees verder

Watersnoodramp 1953

Als je het in Nederland over De ramp hebt, weet iedereen waarover het gaat. In veel gesprekken wordt het als een referentiepunt genoemd. Was dat vóór of na de watersnoodramp?

De ramp had onbeschrijfelijk leed tot gevolg: omgekomen familieleden, vrienden en bekenden, ingestorte woningen, weggespoelde huisraad en persoonlijke en dierbare bezittingen. Maar ook de onnavolgbare inzet van de hulpverleners. Er is sindsdien veel gebeurd: herstel en verbetering van de dijken, het Deltaplan. In de gemeente Moerdijk vinden we ook tastbare herinneringen aan die fatale ramp.

Naderend gevaar

Op zaterdagavond 31 januari 1953 telefoneerde de fortwachter met de commandant van de Koninklijke Marechaussee over de zorgelijke toestand op het Fort Sabina. Hij verbleef met zijn gezin op zijn eenzame post in de uiterste punt van de gelijknamige polder aan het Hellegat. De commandant had hem aangeboden dat ze opgehaald zouden worden wanneer het te gevaarlijk werd.

Het woeste water

Maar toen dat nodig was, was er geen telefonisch verkeer meer mogelijk. Het gezin van de fortwachter verdronk, behalve één van zijn dochters, die dat weekend niet thuis was. Bij de dijkdoorbraak nabij Klundert verdronken alle negen leden van één familie. Hun boerderij verdween volledig in de golven.

Dijken bezwijken

Nadat de buitendijken doorgebroken waren, bezweken ook een aantal dijken in de polders rond Fijnaart en Heijningen en omliggende gemeenten. Het woeste water stortte zich met geweld tegen de dijkhuizen en schuren. In korte tijd verdronken ruim zestig inwoners uit Heijningen. Uiteindelijk bleek dat hier vijfenzeventig inwoners waren omgekomen. Dit is ongeveer tien procent van de toenmalige bevolking van het uitgestrekte dorp. Ook het vee had het zwaar te verduren. Meer dan 4700 stuks vee en 140.000 stuks pluimvee vielen ten prooi aan het water.

De stormvloed.
Vader ging deuren en luiken sluiten

er was een hevige storm voorspeld
De wind gierde al om het huis daarbuiten
men ging laat naar bed, bang voor het geweld.

De buitendijk was kapot geslagen
een muur van water kwam de polder in
alles verdronk, grote mensen en kleine blagen
bij velen trof het een heel gezin.

Chiem de Vos 2012.

Dappere hulp

Meer dan 15.000 Nederlandse militairen hebben hulp geboden in het rampgebied (3). In totaal verloren acht van hen het leven, van wie vier in de gemeente Moerdijk. Zeeuws-Vlaanderen kreeg onmiddellijk hulp van het Belgische leger.

Hulp van buitenaf

Een Amerikaanse compagnie kwam met amfibievoertuigen en Franse militairen werden belast met het versterken van dijken in het oosten van de toenmalige gemeente Zevenbergen. Per trein kwamen 153 Italiaanse brandweermannen met 18 wagons geladen met benodigd materieel. Zij keerden 10 maart 1953 terug naar hun land.

Stoffelijke overschotten en stroomgaten

De militairen werden ook ingezet bij het bergen van de stoffelijke overschotten en het ruimen van de kadavers om besmetting te voorkomen. In minder dan twee maanden werden de stroomgaten in de dijken gedicht en werd er begonnen aan de drooglegging van de polders.

De evacuatie

Zoals gemeld werden er honderden militairen ingezet. Zij probeerden met hun vaartuigen mensen te redden die op zolders zaten of naar hun daken waren gevlucht. Hoewel het dorp Fijnaart vrijwel droog gebleven was, werd besloten dat alle bewoners en de slachtoffers uit de polders geëvacueerd moesten worden. Het Rode Kruis en de Koninklijke Landmacht zorgden voor de afvoer van drie- tot vierduizend mensen. Met legervoertuigen, een aantal autobussen en met eigen vervoer gingen ze richting Oudenbosch, Roosendaal en nog verder naar het zuiden. Fijnaart werd een verlaten dorp.

Families uit elkaar gerukt

Ook veel inwoners van omliggende dorpen kwamen in aanmerking om geëvacueerd te worden. Sommigen gingen op eigen gelegenheid naar familie in Brabant. Het kon niet anders of hele families werden uit elkaar gerukt. Uit registratie blijkt dat er in Roosendaal bijna 5200 evacués zijn opgevangen. Alleen uit Fijnaart al meer dan 1800.

Maanden wachten

Niet alle vluchtelingen konden snel naar huis. Sommigen moesten daar nog maanden geduld voor hebben. En als zij terugkeerden, wachtte hen nog meer ellende. Veelal was het huisraad geplunderd of grotendeels verwoest door de water- en modderstroom.

Compleet ontheemd was men geworden
soms gescheiden, werd men elders ondergebracht
Weinigen die daar echter over morden
wij leven gelukkig nog, werd er gedacht.

De polder is droog en er wordt hard gewerkt
waar ooit werd geoogst, staan nu houten huizen.
Van ver had men leed en rampspoed opgemerkt
gul werd er gegeven, het opende vele kluizen.

Chiem de Vos 2012.

‘Geschenkwoningen’

Bijna 5000 woningen in het rampgebied gingen verloren. Veel landen schoten Nederland te hulp. Rode Kruisorganisaties in de Scandinavische landen en de regering van die landen leverden zogenaamde prefab woningen. Voormalige gemeenten in de huidige gemeente Moerdijk werden bedeeld met veertig Noorse (4) en eenentwintig Zweedse woningen. Typerend voor deze woningen was dat ze volledig van hout gemaakt werden. Met de bouw van de huizen en andere faciliteiten kon pas eind 1953 begonnen worden, omdat het wachten was op enige infrastructuur. Vóór de voltooiing ervan kwam er al een delegatie van het Noorse en Zweedse Rode Kruis om de in aanbouw zijnde woningen te bezoeken. Straatnamen en pleinen kregen plaatsnamen en namen van de Scandinavische koningshuizen.

De Zwitserse liefdadigheidsstichting “Pestalozzi Weltstiftung” uit Zürich schonk de Heijningse gemeenschap een dorpshuis. In juli 1954 bracht koningin Juliana een bezoek aan het Pestalozzihuis. Drieëntwintig jaar later werd duidelijk dat dit gebouw dringend aan vervanging toe was. In 1979 werd het nieuwe gemeenschapshuis aan de Hoge Heijningsedijk 4a opgeleverd (5).

De huizen waren oorspronkelijk in het bezit van een stichting, gemeente of een woningbouwvereniging. Nu zijn ze veelal in particuliere handen. De bewoners en eigenaren ervaren hun woning niet als een ‘geschenk’, want bij het verkrijgen ervan betaalden ze er een fikse prijs voor. Er zijn nauwelijks nog woningen te vinden die nog honderd procent authentiek zijn, want woningbouwverenigingen namen in 1985 het initiatief om de houten woningen van een stenen buitenmuur te voorzien. Gelukkig vinden we in Heijningen nog een aantal gave exemplaren.

De ‘Stichting Behoud Watersnoodwoningen Fijnaart & Heijningen’ heeft één van de Zweedse woningen (Veluwestraat 2) gerestaureerd en ingericht als heemhuis om de herinnering aan de watersnoodramp tastbaar te houden (6).

Monumenten en gedenktekens

• In de gemeente Moerdijk vinden we een aantal gedenktekens en monumenten die ons nog herinneren aan de grote ramp van 1953.
• Tegen een pand aan de Benedenkade 4, binnen de vesting Willemstad, zijn vloedstenen aangebracht. Zij herinneren aan de watersnoden vanaf 1775. Op de bovenste steen zien we de stand van het water op 1 februari 1953 (7).
• In de Buitendijk-West vinden we tussen Noordschans en Tonnekreek een uitwas van de dijk. De doorlopende weg loopt naar beneden en gelijk weer omhoog naar dijkhoogte. Hier kunnen we nog “voelen” hoe immens groot het gat in de buitendijk moet zijn geweest.
• Op de begraafplaats in Klundert vinden we het graf van de negen leden uit één familie die omkwamen. En ook in Klundert een gedenksteen op de gevel van een huis aan de Schansweg 73 met de namen van drie omgekomen militairen.
• Precies twee jaar na de ramp werd aan de Hoge Heijningsedijk in Heijningen een 1700 kilogram wegend monument onthuld. De opdracht om dit te maken werd gegund aan de beeldhouwer Henk Etiënne uit Delft. Hij is minder bekend omdat zijn werkstukken hoofdzakelijk in particuliere handen zijn. Op 1 februari 2003 werd een zwart gepolijste granieten plaat onthuld bij dit watersnoodmonument. Op het tableau staan de namen van alle 103 slachtoffers uit heel de gemeente Moerdijk (8).
• Op de NH begraafplaats in Fijnaart zijn twee natuurstenen muren geplaatst met daarop de namen van 49 slachtoffers, die daar begraven liggen. Aan de Rooms-Katholieke kerk is een hardstenen gedenkplaat aangebracht met de namen van tweeëntwintig personen die tijdens de ramp het leven lieten. Verder meldt deze gedenksteen dat de “Mariaklok voortaan zal luiden”. En elke dag gebeurt dat, nadat de grote klok twaalf uur heeft geslagen (9).
• Van recente datum is een nieuw monument op de Protestantse begraafplaats aan de Julianastraat in het dorp Moerdijk. Deze is in 2011 opgericht ter herinnering aan de overledenen, die door de stormvloed van hun laatste rustplaats werden verdreven.

Herdenken.
Er veranderde veel na de watersnood
het Deltaplan werd snel ter hand genomen.
Velen verdienden toen daar hun brood
want een ramp mag er nooit meer komen.

Nu rest ons nog te herdenken
allen die verdronken in het water.
Wij moeten er aandacht aan blijven schenken
want water blijft komen, ook later!

Chiem de Vos 2012

Heijnings Volkslied

Tekst: Chiem de Vos | Muziek: Aan het strand stil en verlaten

In de polder wijd verscholen,
Waar de dijken samen gaan,
Ziet men daar het grote standbeeld,
Van de watersnood daar staan,
Mensen staan daar wat te praten,
Over vroeger lang gelee,
Want toen was er nog geen polder,
Maar een grote wijde zee,
En zij spraken van de broeders,
Die gekomen zijn van ver,
Want de zee, die moest verdwijnen,
Nieuwe polders kwamen er.

Door de jaren is de polder,
’t Laatste stukje droog gelegd,
En het volk dat is gekomen,
Heeft tarwe ingeslegd.
Onze polder is gaan groeien,
Tot een groot en wijd gebied.
In de diep gegraven sloten,
Wuifde in de wind het riet.
Terwijl zij daar, zo diep gebogen,
Zware arbeid moeten doen,
Zijn zij toch ons polder volkje,
Zijn zij toch zo fier en koen.

In de polder wijd verscholen,
Ziet men nieuwe huizen staan,
Langs de oever van de Dintel,
Zijn de bossen heen gegaan.
Van die grote snelle wegen,
Kruisen nu ons vlakke land,
Paard en wagen zijn verdwenen,
Is er nog die sterke band?
Die wij hebben met de polder,
Dat is toch al lang bekend,
En de jaren zijn verstreken,
Eeuwen zijn er doorgerend.

Bronnen:
– M. v. Hamelsveld e.a., De monumenten van de Watersnood 1953. Watersnoodmuseum Ouwerkerk, 2010.
– J. v. Doorn e.a.,Watersnoodmonument Heijningen. Stichting Herdenking Watersnoodramp 1953 Gemeente Moerdijk, 2009
– F. Sneep, Een Herinnering: Watersnoodramp 1953 Fijnaart en Heijningen. Heemkundige Kring Fijnaart en Heijningen, 2008
– J. Schoof en H. Erbrink, Geschenkwoningen, Toen en Nu. Watersnoodmuseum Ouwerkerk, 2007.
– J. v. Doorn e.a.,Watersnoodramp 1953. Stichting Herdenking Watersnoodramp 1953 Gemeente Moerdijk, 2003
– E. Altenburg e.a., ‘Brabant onder water’. Cosmiczebra bv Eindhoven, 2003
– G.P. van de Ven e.a., Doorbraak in West-Brabant. Hoogheemraadschap van West- Brabant, 2001
– Dagblad BN/deStem en weekblad Moerdijkse Bode

Bronnen illustraties:
– Bovenin en 7. Beeldbank Rijkswaterstaat
– 1., 3. en 5. Regionaal Archief West-Brabant
– 2. Heemkundige Kring ‘Fijnaart en Heijningen’

– 4. en 10. Stichting Heemkunde Moerdijk

– 6., 8. en 9. Bea Hoeks- de Laat

Lees verder