49

Middenstand

De kruidenier, de bakker, de slager, de melkboer. De oude ambachtelijke middenstand, ontstaan uit de vroegere markten, voldeed niet alleen in de primaire levensbehoeften; het waren (rijdende) winkels waarin de belangrijkste voorvallen uit de buurt werden besproken. Zo ook in de vele herbergen en café’s. De grutters werden echter grootgrutters met zelfbediening, ten koste van zelfstandige winkels… Lees meer

W

inkelen en boodschappen doen is van alle tijden. De oermens hoefde weliswaar geen boodschappen te doen, maar in de beschaafde wereld is van meet af aan ‘gewinkeld’. Niet in prachtige warenhuizen zoals wij die tegenwoordig kennen, maar op markten. Rondom die markten ontstonden in de loop der eeuwen kleine winkeltjes en herbergen die uiteindelijk deel geworden zijn van een winkel- en horecabestand.

Onder ‘boodschappen doen’ verstaan wij alles wat we aan eten en drinken nodig hebben en per stuk of in aantallen tegelijk gaan kopen terwijl ‘winkelen’ geheel iets anders is! Als wij gaan winkelen, stappen we een winkelcentrum of winkelstraat in en nemen de tijd om uitgebreid de etalages te bekijken, stappen deze en gene winkel binnen, stellen ons op de hoogte van de nieuwste apparatuur en artikelen, mode, modellen en kleuren en als we iets zien wat aanspreekt, kopen we dat.

De kruidenier

Vroeger waren kruidenierswaren vaak niet verpakt en dus ook niet gereed om eventjes snel mee te nemen. Alles moest worden afgewogen in grauwe, papieren zakken waarin soms een voerinkje van doorschijnend cellofaan zat. Zo’n winkel had een sociale functie. Daar werden de laatste nieuwtjes uit de buurt uitgewisseld.

Etenswaren werden gewogen; aanvankelijk gebeurde dat met behulp van koperen gewichtjes. En natuurlijk vroeg de helpende kruidenier/grutter of zijn vrouw meerdere malen: “Anders nog iets?” Veel tijd vergde het afrekenen. De kruidenier noteerde dan de prijs van elk artikel op een grauwpapieren puntzak en maakte vervolgens zijn optelsom.  Pas rond 1950 sloeg de kruidenier de inmiddels op de artikelen genoteerde prijzen op het toetsenbord van zijn nieuwe kassa aan. Het kwam ook voor dat de klant geen portemonnee bij zich had. Dan werd gevraagd of alles even ‘op de lat’ of  ‘op de pof’ kon. Dan werd de schuld in een boek opgeschreven en op het einde van de week betaald.

In de gehele, huidige gemeente Moerdijk waren buurtwinkels, waar suiker, zout, peulvruchten en vele andere producten in een rij houten bakken achter de toonbank werden bewaard en waarbij elke bestelling afzonderlijk moest worden afgewogen.

Zevenbergen had in 1950 nota bene veertien kruideniers, Fijnaart drie en Klundert vier. Nu is dat anders. Klundert bijvoorbeeld heeft anno 2012 nog welgeteld één supermarkt.

Bakker, slager, melkboer

Hieraan was vroeger ook geen gebrek. In Zevenbergen telde men ruim honderd winkels, waaronder veertien bakkers, acht slagers en vier melkboeren. In Fijnaart waren een dertigtal winkels, waarvan drie bakkers, drie slagers en een melkhandel, terwijl Klundert veertig winkels telde met vijf bakkers, drie slagers en een melkhandel. Er waren echte broodbakkers, die dan ook niets anders dan enkele verschillende soorten brood bakten en mogelijk een eenvoudige koek.

De slagers slachtten de runderen en varkens nog zelf en verwerkten de geslachte dieren zelf tot vlees, gehakt, diverse worstsoorten en vleeswaren. Zowel de bakker als de slager bezorgde zijn producten aan huis; op een bakfiets met een grote mand voorop.

Melk hoefde men nooit in een winkel te kopen. Diverse melkboeren tapten aan de straat de benodigde hoeveelheid melk via een kraantje uit de bus in hun halve-liter-maat. Die werd vervolgens in een pan, die de huisvrouw aanreikte, leeggeschonken. Per bakfiets of met een wagentje, getrokken door een hond of pony, werd de melk huis-aan-huis gesleten. Melkflessen werden mondjesmaat gebruikt en dan nog meestal voor karnemelkse pap.

Het rokertje

Voor rookartikelen kon men, behalve in kruidenierswinkels, ook in vele speciaalwinkels terecht. Het begrip service stond toen al erg hoog in het vaandel van deze winkels. Naast het aanprijzen van de juiste sigaar en de lekkerste pijptabak, had men op de toonbank een mooi chromen pijpje met een vlammetje om de juist gekochte sigaar aan te steken. Zevenbergen had liefst tien rookartikelenwinkels terwijl er in Fijnaart en Klundert ook wel enkele waren.

De herberg, het café

Zowel binnen als buiten de dorpskernen kon men veel cafés vinden. Vaak niet groter dan een royale huiskamer waar men dan een simpel biertje, een borreltje (oude of jonge jenever) en een frisje (gazeuses) kon drinken. Meestal was het uitbaten van een herberg of café een bijverdienste naast een ander beroep. De bezoekers, vaak stamgasten, legden een kaartje, bespraken de voorvalletjes uit de omgeving en in een redelijk druk café stond een biljart. De klandizie in de dorpscafés kwam behalve van de stamgasten ook van verenigingen die daar thuis waren. In het winterseizoen gaven deze verenigingen uitvoeringen en kregen de bezoekende dames een stoof met enige gloeiende kooltjes tegen de koude voeten.

Heel vaak betrokken deze cafés hun drank van plaatselijke brouwerijen en distilleerderijen.

Opvallend veel cafés (zeker in Zevenbergen met meer dan twintig cafés) hadden een aparte in- en uitgang. Kwam men voorlangs binnen, dan ging men opzij of achterlangs weer weg zodat niemand op straat wist hoe lang men had zitten ‘pimpelen’.

Het was vroeger ook gebruikelijk, dat iedere neringdoende zijn boodschappen haalde bij die winkelier die ook in zijn winkel kwam, terwijl boodschappen doen bij eigen kerkgenoten ook heel gewoon was.

Een heel normaal gegeven in het verleden was, dat na sluitingstijd nog wel even een boodschap gedaan kon worden. Men belde dan aan bij de desbetreffende winkelier of ging door een zij- of achterdeur ( ‘even achterom’) naar binnen.

De Nederlandse kruideniers, wereldberoemd om hun krenterigheid, groeiden in de loop van jaren vijftig van de vorige eeuw uit hun kleine winkeltjes met het belletje boven de deur, de weegschaal, de stolp, met zuurtjes en de middagpauze van een uur. Grutters werden grootgrutters. De knusse winkel werd een ruime zelfbediening! Pioniers gingen rondsnuffelen in het hypermoderne Amerika en zagen dat winkels daar veel meer artikelen boden en veel minder loonkosten hadden. Het werd een geleidelijke evolutie.

Het vertrouwde bestelboekje verdween en de loopjongen of de baas zelf kwam de bestelde boodschappen niet meer thuisbrengen. De overschakeling betekende het einde van de toonbank, het hardhouten symbool van de waardigheid van de kruidenier; te vergelijken met de preekstoel in de kerk en de lessenaar in de klas. Voortaan bleven de kruidenier en zijn vrouw op de achtergrond.

De omzet van de zelfbediening reikte in 1965 al naar 33 procent van het totaal in de sector levensmiddelen. Het aandeel van de zelfstandige winkels daalde geleidelijk. In het verlengde van de zelfbedieningszaak lag de supermarkt met ingebouwde slager, bakker, groente- en melkboer en in de zeventiger jaren kwamen daar ook nog de elektrische huishoudelijke artikelen bij. De supermarkten vormen sinds de jaren zestig van de vorige eeuw de kern van de winkelcentra in nieuwbouwwijken. Kleine buurtwinkels sneuvelden in de lange slopende race naar meer, groter, aantrekkelijker, goedkoper en efficiënter.


Bronnen:
– “Oud Nieuws”  periodiek van Heemkundekring ‘Willem van Strijen’

Illustraties:
– 1., 4. en 6. Heemkundekring ‘Willem van Strijen’ Zevenbergen
– 2. en 5.
Heemkundige Kring ‘Fijnaart en Heijningen’
– 3. Stichting Heemkunde Moerdijk

1. Busdienst van Zevenbergen over Leur naar Breda. Firma M.J. Tigchelaar met de chauffeurs Jo en Piet van Ginneken.

2. Sigarenwinkel van Piet de Blaaij bij de opening april 1957.

3. Bakkerij van Boxel in dorp Moerdijk.

4. Zuidhaven Hoek Korte Brugstraat, Zevenbergen.

5. De schillenboer van Fijnaart, 1979.

6. Zuidhavenkant in Zevenbergen.

Reacties zijn gesloten.