Geologie

Onder de geologie van een streek verstaan we de opbouw van de ondergrond. De zeer diepe ondergrond verandert maar heel langzaam en dit is pas na miljoenen jaren te merken. Deze ondergrond van Moerdijk is onderdeel van het Londen-Brabant massief. Dit massief, bestaande uit oergesteenten zoals basalt en graniet, is ontstaan tijdens de vorming van het pleistoceen. Het verandert nauwelijks van plaats maar daalt of stijgt wel. Zo is er bij ons al een miljoenen jaren durende daling aan de gang terwijl Scandinavië juist stijgt. Een soort weegschaaleffect dus. Het zeeniveau was 10.000 jaar geleden zo laag dat men van hier naar Engeland kon lopen. West- en Zuid-Nederland waren toen grotendeels bedekt met zand dat was komen aanwaaien vanuit de Russische vlakten. Het was in Noord-Europa toen koud en droog. Bijna heel Brabant bestaat nog uit dat dekzand. Het gure klimaat veranderde geleidelijk naar een klimaat dat op het huidige lijkt, het Holoceen. Daardoor veranderde ook het planten- en dierenleven. Mammoeten en sabeltandtijgers stierven uit. Er kon zich een begroeiing van vooral bossen ontwikkelen die de grond vasthielden.

Regressie

Zo’n 5.000 jaar geleden was het klimaat iets warmer en vochtiger dan nu. Er viel meer neerslag. De zeespiegel lag ongeveer een meter lager. Er brak een rustige tijd aan: een regressiefase waarbij grote overstromingen vanuit zee niet meer optraden. Het gehele kustgebied vanaf de wadden tot in Frankrijk werd bedekt met een enorm veenmoeras, het Hollandveen. Het veen groeide duizenden jaren door en vormde een dik pakket turf. Het is moeilijk voor te stellen, maar het Haringvliet en het Hollandsch Diep bestonden nog niet. De venen van Noordwest-Brabant vormden een geheel met die in de Hoeksche Waard.

Daling

Zo’n 1000 jaar geleden zag het grondgebied van Moerdijk er heel anders uit dan nu. Toen was het niet bedekt met klei maar met hoogveen. Het veen was onder invloed van de stijgende zeespiegel na de laatste ijstijd vanuit Holland omhoog gestuwd. Dat was mogelijk omdat het Hollandsch Diep nog niet bestond. Het nu brede water zou pas tijdens de Sint-Elisabethsvloed, rond 1421, ontstaan. Een groot deel van het grondgebied van het huidige Moerdijk maakte deel uit van het land van Strijen. Deze heren bestuurden het in de naam van de graven van Holland zoals Floris V. Veel viel er niet te besturen omdat er nog maar weinig bewoning was. Het gebied ten oosten van Klundert behoorde tot de Heer van Strijen en dat ten westen was in handen van de Markies van Bergen op Zoom.

Zeeklei

Niet alleen daalt de bodem nog steeds maar de laatste duizenden jaren stijgt ook de zeespiegel. Daardoor werd er in de loop der jaren veel zand en klei afgezet door de zee en de rivieren. Onze voorouders legden dijken aan om hun woongebied te beschermen. Goed bedoeld maar daardoor kon er niets meer worden afgezet. Sterker nog, door inklinking daalt de bodem. Toen men ook nog begon met het weghalen van het veen voor brandstof en het winnen van zout, ontstond er een penibele situatie. Het zout was veel waard en men ging dan ook zelfs zover om te dicht bij de dijken te moeren. Halverwege de 14e eeuw was op het grondgebied van de huidige gemeente Moerdijk een grillig halfnatuurlijk waddenachtig landschap ontstaan. De enorme getijdengeul van de Botervliet en de Wijvekeen vormde een soort slagader zodat de zee vrij spel had. Het gebied meer in oostelijke richting, ruwweg ten oosten van de lijn Moerdijk Zevenbergen kende een wat hogere ligging. De Sint-Elisabethsvloed rond 1421 vaagde veel dorpen en steden weg.

Inpoldering

Bijna 100 jaar had de zee vrij spel. Dat had het voordeel dat er twee maal per dag een laag slib werd afzet. Het land kwam daardoor een paar meter hoger te liggen. In 1525 werd het Oudland van Standdaarbuiten bedijkt en in 1548 volgden de Oude Fijnaartpolder en in 1558 de Groote Polder. Al deze polders hebben in geologische zin geen echte bodem. Onder een bodem verstaan we grond die in een proces van duizenden jaren door uitspoeling en verdamping in zogenaamde horizonten is verdeeld. Er ontstaan dan ijzer- of kalkhoudende lagen. Vooral in het oosten van ons land komen deze bodems voor. In de polders van Moerdijk niet omdat de grond ieder jaar weer wordt verstoord door het ploegen. Deze grond bestaat overigens in Moerdijk vooral uit zeeklei. In de diepe ondergrond bevinden zich nog wel veenpakketten die tijdens de watersnood van 1953 werden losgewoeld en boven kwamen drijven (6).

Bronnen:
– Karel Leenders, lezing op 23 feb. 2010 in Bavel
– Paul van Dijk, ´Landschap en waterbeheer in Noordwest-Brabant´. Uitgave Waterschap Land van Nassau

Bronnen illustraties:
– 1. t/m 5. Paul van Dijk, ´Landschap en waterbeheer in Noordwest-Brabant
6. Heemkundekring ‘Die Overdraghe’ Klundert

Lees verder

Graven naar vroeger

Het grondgebied van de gemeente Moerdijk is voor archeologen niet het meest interessante onderzoeksterrein in Nederland. Dit komt doordat veel oude bewoningssporen zijn weggespoeld tijdens de overstromingen en de restanten van bewoning die er nog wel zijn onder dikke veen- en kleilagen verborgen liggen. Toch zijn het Mannetje van Willemstad, de restanten van Fort Noordam, het kasteel van Zevenbergen, de Noordertoren en losse vondsten in Klundert boeiende archeologische vondsten.

Het mannetje van Willemstad

In 1966 werd tijdens de werkzaamheden aan de Volkeraksluizen per toeval een eikenhouten beeldje gevonden. Op ongeveer acht meter diepte lag het beeldje met de vorm van een mensenhoofd. Het is 12,5 centimeter hoog en wordt gedateerd op ongeveer 5300 voor Christus.

Het is niet bekend waar het beeldje precies voor gebruikt werd. Het zou kunnen dat het een ritueelvoorwerp van een sjamaan is geweest. Een aanwijzing hiervoor is dat gemeenschappen van jagers-verzamelaars in bijvoorbeeld Noord-Amerika allerlei rijk versierde voorwerpen met een symbolische betekenis gebruikten. Maar het zou ook bijvoorbeeld speelgoed kunnen zijn geweest (1).

Ondanks dat we eigenlijk niet weten wat het is, is het een hele bijzondere vondst omdat het een van de vroegste menselijke afbeeldingen in Noordwest-Europa is. Bovendien is het een aanwijzing om te geloven dat op het grondgebied van onze gemeente al in de Steentijd (Mesolithicum van ±8000 tot ± 4500 voor Christus) mensen woonden.

Fort Noordam in Zevenbergen

Het fort Noordam bestond al in 1579 en tijdens de tachtigjarige oorlog was het een belangrijk fort ter verdediging van Holland tegen de Spanjaarden. De soldaten die in 1590 door een list met het turfschip Breda in konden innemen, waren op fort Noordam gelegerd (2).

In 1590 kreeg het fort het zwaar te verduren toen de Spanjaarden het onder vuur namen. De commandant van het fort, Matthijs Heldt, bood met zijn manschappen tegenstand. Het fort hield stand, maar liep veel schade op door de hevige beschietingen. Ook brak er een grote brand uit. De schade werd hersteld, maar het fort heeft geen dienst meer gedaan als militair bolwerk. Temeer niet omdat na het sluiten van de Vrede van Munster in 1648 bleek dat het fort in zeer slechte staat verkeerde.

Het fort lag ongeveer twee kilometer ten noordoosten van Zevenbergen en had de vorm van een onregelmatige vijfhoek, gedeeltelijk omgeven door omwalling en deels door muren met daaromheen water. Bij het fort was een haven, waar schepen door militairen konden worden doorzocht. Bij opgravingen op de plaats waar het fort heeft gelegen, zijn oude funderingen en loopgraven gevonden (3).

Het kasteel van Zevenbergen

Tussen de Doelstraat, Stationsstraat, Neerhofstraat en Pastoor van Kessellaan bevinden zich onder de grond de resten van het kasteel van Zevenbergen dat heeft bestaan tussen 1290 en 1730. Het kasteel werd gebouwd door de heren van Strijen. Latere bewoners waren Jean de Ligne en Margaretha van der Marck. Na de dood van Jean de Ligne in 1568 heeft Margaretha het stadsbestuur overgenomen, maar is ze wel uit Zevenbergen vertrokken. Nadat zij stierf in 1599, raakte de band tussen Zevenbergen en de familie Aremberg losser en werd het kasteel nog slechts af en toe als zomerverblijf gebruikt.

Het kasteel kreeg het in deze periode zwaar te verduren omdat ten tijde van de tachtigjarige oorlog de heerschappij in Zevenbergen regelmatig tussen de Spanjaarden en de Geuzen wisselde. In 1573 werden Zevenbergen en het kasteel bijvoorbeeld ingenomen door Kolonel van Dorp. Van Dorp gaf de opdracht gebouwen rondom het kasteel tot de grond toe af te breken en het kasteel in brand te steken. Nog geen twintig jaar later werd het kasteel nog een keer in brand gestoken, toen graaf van Mansfeldt in 1590 uit Zevenbergen werd verdreven (4).

Met het sluiten van de Vrede van Munster in 1648 brak een rustiger tijd aan. Zevenbergen kwam in het bezit van Amalia van Solms. Toch hebben de Oranjes het kasteel nooit bewoond. Tegen het einde van de zeventiende eeuw werd het kasteel als gevangenis gebruikt. Maar toen er een gevangene wist te ontsnappen door eenvoudigweg een deur in te trappen, kwam aan deze bestemming ook een einde. Het kasteel werd daarna aan verschillende mensen verhuurd en raakte steeds verder in verval. In 1728 werd daarom besloten het kasteel af te breken.

De Noordtoren

In 1946 werd in de Lobbekenstorenstraat een fundering van een 13e eeuwse toren gevonden. Door de naam van de straat werd gedacht dat het om de Lobbekenstoren ging die vroeger deel uitmaakte van het kasteel van Zevenbergen. Maar dit is niet mogelijk, omdat het kasteel en de Lobbekenstoren ten zuiden van de stad gelegen waren en de fundering die in de Lobbekenstorenstraat werd gevonden aan de noordzijde van de stad lag (5).

In bronnen wordt aan de noordkant van Zevenbergen de Duiventoren of Noordtoren genoemd. Vóór de inpoldering van de Noordtorenpolder stond de toren waarschijnlijk direct aan open water. De naam van Duiventoren wijst erop dat de toren gebruikt werd voor het houden van duiven. In 1577 werd de toren opgeknapt en werd er een zolder ingelegd, waarna de toren als pakruimte gebruikt werd.

Waarom de Noordtoren ooit gebouwd is, is niet bekend. Hij kan een onderdeel zijn geweest van de stadsmuren van Zevenbergen die in 1427 werden afgebroken. Ook zou het kunnen dat het een overblijfsel was van een ouder slot van Zevenbergen, dat voor de 15e eeuw bestond. Wellicht is de toren gebruikt als vuurtoren in de tijd dat het gebied nog niet ingepolderd was. Er zijn niet genoeg aanwijzingen om een definitief antwoord te kunnen geven.

Losse vondsten in Klundert

Naast de resten van grotere gebouwen, worden ook veel kleinere vondsten gedaan. In Klundert zijn er bijvoorbeeld veel pijpenkoppen rondom het stadhuis gevonden. De kleinere pijpenkoppen die hier worden opgegraven dateren uit 1620-1630. Ze zijn klein, omdat de tabak in die periode nog erg duur was. De grotere koppen dateren vanaf de Franse Tijd. In die periode was de aanvoer van tabak gemakkelijker geworden, daalde de prijs en konden de pijpen groter worden..

Een andere interessante archeologische plaats is Zandberg, nu begraven onder het industrieterrein Moerdijk. De plaats wordt in de dertiende eeuw al vernoemd als plek waar een klooster werd gesticht. Van het klooster is niets opgegraven, maar er is wel een regenput vol met afgedankte huisraad gevonden. In deze put zaten onder andere een boterschaal uit ongeveer 1750, ongeveer 30 pijpenkoppen en zo’n 5000 scherven van gebroken aardewerk.

Bronnen:
– J.H. Verhagen ‘Prehistorie en vroegste geschiedenis van West-Brabant’, uitgave Stichting Brabants Heem, 1984
– www.museumkennis.nl

Illustraties:
– Bovenin en 2. Regionaal Archief West-Brabant
– 1. Rijksmuseum van Oudheden, Leiden www.rmo.nl
– 3. Foto Brabants Nieuwsblad www.muntslagvanzevenbergen.nl
– 4. Heemkundekring ‘Willem van Strijen’ Zevenbergen
– 5. Bea Hoeks- de Laat
– 6. Ties Steehouwer, Heemkundekring ‘Die Overdraghe’ Klundert

Lees verder

Het Mirakel van Niervaert

Het Heilig Sacrament van Niervaert, ook wel de Heilige Miraculeuze Hostie genoemd, verwijst naar een middeleeuws hostiewonder. In het begin van de 14e eeuw vond turfsteker Jan Bautoen in Niervaert, bij het huidige Klundert, in de grond een Hostie. Hevig geschrokken riep hij twee vrouwen die in de buurt aan het werk waren. Toen Jan de Hostie op wilde rapen, begon deze overvloedig te bloeden. Geschokt liet hij de Hostie vallen, die precies viel op dezelfde plaats waar ze gevonden was.

Daarop haastte een van de vrouwen zich naar de pastoor van Niervaert. De zielenherder twijfelde geen moment aan het woord van de vrouw en ging met haar mee naar de plaats van het gebeurde. Een menigte parochianen volgde hem. De hostie werd in plechtige processie naar de kerk overgebracht. Vanaf dat moment stroomden gelovigen van heinde en verre naar het dorp om de wonderbare hostie te vereren. Talrijke bijzondere gebedsverhoringen moeten in die tijd hebben plaatsgevonden (1).

Op die Nieuvaert in tijden voerleden
Plachmen groote moerneringe te doene
Tot welcker perochien in eender steede
Een goet man woende van moerwerck coene
De daer genaemt was Jan Bautoene

Onderzoek door het Bisdom Luik

Niervaert ressorteerde in de late middeleeuwen onder het toen uitgestrekte bisdom Luik. Toen de bisschop van de wonderbare hostie hoorde, beval hij een nauwkeurig onderzoek in te stellen. Hij stuurde daartoe zijn rechtsgeleerde Macharius, een scepticus, naar Niervaert. Macharius geloofde van meet af aan niet in de echtheid van het wonder. Ondanks de gelijkluidende verklaring van de drie getuigen en de getuigenis van pelgrims die op wonderbare wijze genezen waren bleef hij volharden in zijn vooroordelen.

De rechtsgeleerde meende de echtheid van het wonder met een steekproef te moeten onderzoeken. Viermaal achtereen stak hij met een priem op de hostie in, die telkens weerstand bood alsof ze van marmer was. Toen Macharius echter voor de vijfde maal stak, begon de hostie op de vijf plaatsen waar ze geraakt was te bloeden. Zonder nog één woord uit te brengen verliet Macharius Niervaert, eindelijk ten volle overtuigd van de echtheid van het wonder (2).

Daert Macharius dus proefde ende vijfmael stack
Quam hen den alder meesten gruwel an
Hi waert verwoet Tsacrament dat lack
Niet dan enckel bloet dat wt den wonden ran
Soet gesien was bij menigen diuerschen man

De overbrenging naar Breda

Toen in het begin van de vijftiende eeuw vele overstromingen plaats hadden, waarvan de Sint-Elisabethsvloed van 1421 de bekendste werd, dreigde ook de ondergang van Niervaert. Om te voorkomen dat de hostie met het dorp mee ten onder zou gaan, vroeg Jan IV van Nassau toestemming aan de Bisschop om de hostie naar Breda over te laten brengen (3).

Ouermits dat Joncker Jan greue tot Nassouwe
Sijn heerlichheit vander Nieuwervaert sach vergaen
En veel pelgroms by tempeest quamen in rouwe
Ende den Sacrament gheen eer en wart gedaen
Gynck hi by den bijsscop hier hem op beraen

Bij bijscops consent dem raet al hier accordeerde
Dat ment sou halen te Breda inder kercken
Dwelck graef Jan alsoe confiermeerde
Ende sandt wt den scutten met veel groter clercken
Die seer costelic passeerde der Marcken

Op 13 maart 1449 werd in Niervaert een laatste plechtige mis ter ere van de hostie opgedragen. Nadat men in processie rond de kerk (Ommegang) was getrokken, werd het Heilig Sacrament per schip via de Nieuwe Vaart en de Mark naar Breda gebracht en op een afzonderlijk altaar in het koor van Sint Anna binnen de Onze-Lieve-Vrouwekerk uitgestald. Ook in Breda zijn talrijke wonderbare gebedsverhoringen aan de hostie toegeschreven.

Spoorloos maar bewonderd

Tijdens de provinciale synoden van Mainz en Keulen, die respectievelijk plaats hadden in 1451 en 1452, werd bepaald dat de wonderbaarlijke hosties zo mogelijk moesten worden genuttigd en in ieder geval aan de openbare verering dienden te worden onttrokken.

In 1463 werd in Breda het Gilde van het Heilig Sacrament van Niervaert opgericht met de bedoeling om de verering van de hostie te bevorderen. Tijdens de Reformatie kwam dit in een sluimerend bestaan terecht. Sinds die tijd is de hostie spoorloos. Een obscuur briefje over een zekere Simon Bekkers met de vermelding dat de hostie zou zijn ingemetseld in een pilaar tegenover de preekstoel is het enige dat historici enig houvast biedt (4).

Een overlevering verhaalt dat de hostie, ten tijde van de beeldenstorm in augustus 1566, door een kanunnik in veiligheid zou zijn gebracht en in het stadshart verborgen werd. Na de beeldenstorm heeft de ommegang nog enkele malen plaats gehad. Wanneer Breda in 1590 in Staatse handen komt is de ommegang definitief verdwenen. Concreet kan dus gesteld worden dat de hostie in de periode tussen 1456, wanneer het laatste wonder geschiedt, en 1590 verdwenen moet zijn.

In 1994  werd de Broederschap van het Sacrament van Niervaert opgericht, dat het initiatief nam tot de formele heroprichting van het Gilde van het Heilig Sacrament van Niervaert in 2003. Zij organiseren onder meer de Niervaertprocessie. Sinds 2006 wordt die processie elk jaar op Sacramentsdag in Klundert gehouden (5).

Zie ook: www.youtube.com

Bronnen:
–  Asselbergs/Huysmans: Het Spel vanden Heilighen Sacramente vander Nyeuwervaert, Uitg. Tjeenk Willink, Zwolle, 1955

Bronnen illustraties:
– 1. en 2. www.breda-museum.org

– 3. en 4. Bea Hoeks- de Laat

– 5. Ties Steehouwer




Lees verder

Fijnaart en Heijningen

Fijnaart en Heijningen zijn ontstaan in een gebied van gorzen en kreken, waarin de getijden vrij spel hadden. Deze gorzen werden na verloop van tijd een soort eilanden. In de middeleeuwen waren er nederzettingen waar herders op terpen leefden. De jonge gorzen waren heel geschikt voor het beweiden van schapen. Dat kwam goed uit want de wolnijverheid in Vlaanderen had grote behoefte aan wol.

Een van deze eilanden werd Finre genoemd. Die naam kan een verwijzing zijn naar het Latijnse woord finere, wat ‘einde’ betekent, maar daar bestaat geen zekerheid over. Het gebied De Heiningen lag iets westelijker van Finre.

Wegens vele overstromingen hebben de eerste gemeenschappen niet lang bestaan. Door die overstromingen bevatte het veen onder de kleilaag zout (zie ook de vensters  5 en 6). Dat veen werd afgegraven, verbrand en uit de as werd het zout gewonnen. Dit wordt zelnering genoemd. De zouthandel heeft het westen van Brabant tot grote bloei gebracht; zout was toen namelijk het enige conserveringsmiddel voor voedsel.

De gorzen waarop Fijnaart en Heijningen zijn ontstaan, behoorden aan de heren van Bergen op Zoom, van wie Jan II van Glymes de bekendste is. Hij werd ook wel Jan metten Lippen genoemd. Na zijn overlijden zette Jacqueline de Croy, de vrouw van zijn kleinzoon Antonius van Glymes,  zijn werk voort en haar naam werd verbonden aan de polder Vrouwe Jacobsland (1). Deze gorzen werden in 1548 bedijkt. Een jaar eerder werd op een verhoging al een huis gebouwd, de Hoge Werft, voor de rentmeesters van de Fijnaartse polder. De Hoge Werft is ook bekend geworden als de Konijnenberg. Halverwege de jaren vijftig van de vorige eeuw is deze grond afgegraven. De Konijnenberg lag oostelijk van de huidige Boomgaardstraat.

Sinds 1811 vormden Fijnaart en Heijningen één gemeente. Daartoe behoorden ook de gehuchten Zwingelspaan en Oude Molen. Heijningen had tot 1810 een eigen bestuur en rechtspraak. Met de komst van Lodewijk Napoleon in dat jaar werden kleine woonkernen bijeen gevoegd zodat ze efficiënter bestuurd konden worden. Sindsdien worden Fijnaart en Heijningen in één adem genoemd. Ze zijn een zelfstandige gemeente gebleven tot 1997 toen de gemeente Moerdijk gevormd werd en ze daar deel van gingen uitmaken (2).

Wapen en vlag

Het wapen werd oorspronkelijk gevoerd door de familie Van Glymes, heren van Bergen op Zoom. Het is echter geen markiezaatswapen. Het wapen is afkomstig van de familie Van Boutersem, heren van 1352-1430. De opvolgers, het geslacht Van Glymes (1431-1567), bleven het wapen voeren.

Het eerste zegel van de schepenbank dateert uit 1559 en toont de heilige Jacobus de Meerdere, vergezeld van het Glymeswapen en een antieke gravenkroon. Op een achttiende-eeuws zegel is de heilige verdwenen en is die kroon vervangen door een gewone. Rond 1741 werd een nieuw zegel in gebruik genomen met hetzelfde wapen en een antieke markiezenkroon. Die heeft drie bladeren en zes parels. Later is deze afbeelding als wapen in gebruik genomen. Het bijbehorende randschrift spreekt overigens niet van Fijnaart, maar van Vrouwe Jacobslandt.

Gemeentezegel

In de zeventiende eeuw werd het wapen vastgehouden door een schildhouder. Deze komt zowel voor op zegels als op een steen, die zich tegenwoordig in de katholieke kerk van Fijnaart bevindt. De Heemkundige Kring Fijnaart en Heijningen gebruikt deze schildhouder als logo (3).

Opbouw

Het dorp Fijnaart is op dezelfde wijze ingedeeld als dorpen op Flakkee. De kerk is centraal gelegen en wordt door een gracht omgeven. De Voorstraat (4) verbindt deze zogenoemde Kerkring met de dijk, die het dorp ontsluit. Tot halverwege de twintigste eeuw bestond de bebouwing uit niet meer dan enkele straten. Verspreid over het buitengebied liggen de meeste woningen tegen de dijk aangebouwd.

Verklaring straatnamen

In Fijnaart herinnert de Jan van Glymesstraat en de Vrouwe Jacobstraat aan Jan II van Glymes, heer van Bergen op Zoom, en zijn echtgenote Jacqueline (= Jacoba) de Croy. De plaatselijke parochiekerk werd eveneens op haar initiatief gesticht en is naar haar eigen patroonheilige genoemd: Sint Jacobus de Meerdere. De Hazebrouckstraat en Valenciennesstraat verwijzen naar de twee Noord-Franse steden die Fijnaart hulp verleend hebben na de watersnoodramp van 1953.

Om dezelfde reden verwijzen de Friesestraat, Veluwestraat en Deventerstraat in Heijningen naar hulpverlenende gebieden. De Koning Haakonstraat is naar een Noorse koning genoemd. De Bernadottestraat verwijst naar het Zweeds koningshuis (5).

De nieuwste woonwijk Groenaert heeft Nederlandse appelrassen als straatnaam. Fruitteelt heeft in Fijnaart tot het eind van de twintigste eeuw een belangrijke plaats ingenomen. De polder ten zuiden van de huidige Molenstraat werd vanaf de bedijking in 1697 al De Appelaar genoemd.

Fenderts Volkslied

Tekst: mevr. Dekker – Knöps | Melodie: God save the Queen

O Fenderts polderland
Aan u ons hart verpand
Mijn dierbaar land
Klein stukske Brabants land
Gezegend door Gods hand
Hield Gij vier eeuwen stand
in hecht verband

O dierbaar polderland
Aan u ons hart verpand
Mijn dierbaar land
Door dijk en sluis gestuit
Wierp men het water uit
Ontworsteld aan de zee
Vier eeuw’ gelee

O dierbaar polderland
Aan u ons hart verpand
Mijn dierbaar land
Door arbeid, noeste vlijt
Bang ‘oorlogstijd ten spijt
Zo kon geen smart U deer
En vree keerd’ weer

O Fenderst polderland
Wij wensen U alom
Voorspoed, geluk
Dat Gij nog vele jaar
Voor rampen blijv’ gespaard
En Gij voor tegenspoed
Steeds blijv’ behoed

 

Bronnen:
– C.A.I.L. van Nispen en R.C.M. Jacobs, Onder schutse van St. Jacobus, Fijnaart 1996
– J. van Doorn en J.S. Bos (red.), Fijnaart en Heijningen door de eeuwen heen, Fijnaart 1998
– J. van Doorn (red.), Uit het verleden van Fijnaart, deel 1, Fijnaart 1988

Bronnen illustraties:
– 1.
– 2., 4. en 5. Regionaal Archief West-Brabant
– 3. Heemkundige Kring ‘Fijnaart en Heijningen’

 


 

Lees verder

Klundert

De Klundert ontleent haar naam aan het gors, dat in 1558 werd ingedijkt. Het heette ‘Die Clunder’.  Deze naam is taalkundig verwant aan woorden als kluin, zwarte turf, en klont, kluit veen. Het gors droeg die naam dus al vóórdat het met zeeklei werd bedekt. De belangrijkste nederzetting in de nieuwe polder, daar waar de grootste kreek afwaterde in de getijdegeul ‘De moeije Keene’, werd genoemd naar die oude naam: Die Klundert.

Niervaert

Als hoofdplaats van de nieuwe polder werd de Klundert de rechtsopvolger van de sinds 1357 met stadsrechten begiftigde heerlijkheid Niervaert. Deze naam betekent letterlijk: (woonplaats gelegen) aan de nieuwe vaart. Dit kanaal was gegraven om scheepvaart mogelijk te houden. Dat was niet alleen nodig voor de afvoer van turf, maar het bevorderde ook de scheepvaart van Holland naar Vlaanderen. Daarom werd bij Niervaert  de zogeheten ‘Geervlietse tol’ geheven, een doorvoerrecht door de graaf van Holland opgelegd aan passerende schepen.
Als heer van Niervaert claimde Willem van Oranje het eigendomsrecht op de gorzen ten noorden en ten zuiden van de middenloop van de Keene. Hij investeerde in de bedijking daarvan. Om zijn aanspraken kracht bij te zetten werd de grootste polder ‘Polder van Nieuwervaert’ genoemd. En het hele poldergebied, voor de prins beheerd door zijn te Klundert wonende zaakwaarnemer, de kastelein, werd aangeduid als ‘het rentambt Niervaert’ (1).

Geschiedenis

Als we de geschiedenis van de Klundert laten beginnen in het jaar 1558 gaan we voorbij aan alles wat er voordien in Niervaert plaats vond. We weten er niet veel van. Maar vast staat dat daar ooit een kanaal gegraven is. Dat de schepen, die door dat kanaal voeren, tol moesten betalen. En dat aan dat kanaal een veenkolonie ontstond met de naam Niervaert met een kerk en een stenen behuizing voor de kastelein.
De plaats werd vermaard door het mirakel dat daar bij het turfsteken geschiedde en Niervaert tot een belangrijke bedevaartplaats maakt (zie venster 4).
Maar waar Niervaert precies gelegen heeft en waar de nieuwe vaart liep weten we niet. Is de Keene, ook wel aangeduid als de Roovaert (rooi-vaart), het nieuwe kanaal? Het enige wat we in handen hebben is schriftelijk bewijs dat het verdwenen Niervaert in 1357 stadsrechten, een eigen rechtspraak en marktrecht had.
Vanwege de aanspraken van Willem van Oranje zijn deze rechten overgegaan op de Klundert, ook al sloot de geschiedenis daarvan niet naadloos aan op het verdrinken van het oude Niervaert in de 15e eeuw.

Wapen van Klundert

De continuïteit werd ook tot uitdrukking gebracht in het wapen van de Klundert: oorspronkelijk een drietal gouden St Andrieskruisen op een zwarte ondergrond. Dit was het oude wapen van Niervaert. De drie kruisen zijn ontleend aan het wapen van de heerlijkheid Strijen, waar Niervaert ooit deel van uitmaakte. Later is aan het wapen een hartschild toegevoegd: een gouden leeuw op een Nassau-blauwe ondergrond bezaaid met gouden turven, het wapen van de graven van Nassau (2).

Grondplan

De Klundert werd als dorp aangelegd volgens het Flakkeese model. Vanaf de dijk langs de Keene werden op de oeverwallen aan weerszijden van de Bottekreek voorstraten aangelegd; de westelijke voorstraat kwam uit op de latere stadhuisring en de oostelijke voorstraat (de Molenstraat), op de kerkring. Achter beide voorstraten liep een achterstraat. Aan de zuidzijde, op de dijk, werden de voorstraten verbonden door de kade die tevens diende als loswal aan de buitendijks gegraven haven (3).

Vesting

In 1581 werd ‘de Klundert’ op aandringen van Willem van Oranje een vestingstadje, voorzien van drie poorten: naast de haven de Waterpoort, later de Zevenbergsepoort, aan de oostzijde de Landpoort, later de Schanspoort, en aan de westzijde de Hilsepoort. Aan de noordzijde werd in de wal een spuisluis gemaakt: het Verlaat. De aldus ontstane vesting werd vervolgens uitgebreid en versterkt, onder andere met een fortificatie op de zuidelijke oever van de Keene: de schans Bloemendaal oftewel ‘de Suykerberg’.
De vesting Klundert maakte deel uit van een vestinggordel aan de zuidgrens van het graafschap Holland. Tussen de vestingen werden forten aangelegd waarvan twee op Klunderts grondgebied: het fort Bloemendaal en het fort Hollandia. Zo probeerde Holland de Spaanse troepen buiten te houden.
In 1621 werd het stadje verrijkt met een mede door prins Maurits gefinancierd stadhuis (4), door de architect Melchior van Harbach ontworpen in renaissance stijl. In 1793 namen de Franse troepen Klundert in maar ze trokken zich enkele maanden later weer terug. In 1795 komen ze weer terug komen om ook hier de vrijheidsboom te plaatsen. Rond 1810 werd de vesting Klundert opgeheven.

Andere woonkernen

Tot de Klundert behoorde het dorp Noordschans met de Schanse haven, een stoomgemaal (5) en een schutsluis waardoor de Klundert na het verzanden van de Keene via de Aalskreek over water bereikbaar bleef. Verder zijn er het gehucht Tonnekreek, waar de Tonsedijk aansluit op de Buitendijk, en een deel van het kerkdorp Noordhoek aan de zuid-westhoek van de Bloemendaalse polder. Het westelijke deel van het kerkdorp Moerdijk viel ook onder de Klundert evenals het gehucht Rode Vaart.

Klundert

Tekst: Kees Hendrikx | Muziek: Kees van Gestel

Als ik wandel door Klundertse straten
Kom ‘k aan heel wat historie voorbij
Meestal heb ik dat niet in de gaten
Alles is zo gewoontjes voor mij
Zie ‘k ’t Stadhuis, Suykerberch,
Stenen poppen
Hoor ‘k de klanken van het carillon
Ben ik trots op mijn eigenste stadje
Op de Klundert, de Schans en de Ton

Refrein:
Klundert, stad zonder torens,
Klundert, stad van mijn hart.
Heerlijke plek om te wonen
In ’t westen van ’t Brabantse land.
Klundert, land van “je, het en weet je”
Parel in de Brabantse klei
Ik hou van jou en niet zo’n beetje
En dat geldt niet alleen maar voor mij
Ik hou van jou en niet zo’n beetje
En dat geldt niet alleen maar voor mij

Als ik blader in Klunderts verleden
Komt er veel gedenkwaardigs voorbij
Zaken die je echt nooit mag vergeten
d’ Overdraghe houdt dat voor ons bij
Zie ‘k de bommen, de strijd tegen het water
Zie ‘k het centrum in vuur en in vlam
Ben ik trots dat mijn eigenste stadje
Heeft geworsteld en steeds boven kwam.

Refrein:

 

Bronnen:
– G. van Berkel en K. Samplonius, Nederlandse plaatsnamen herkomst en historie, Utrecht 2006
– Paul van Dijk, Landschap en waterbeheer in Noordwest-Brabant, Waterschap Land van Nassau 1990
– C. van Mastrigt en R. C. M. Jacobs (red.), Tussen Hollandsch Diep & Mark-Dintel, Willemstad 1999
– Diverse nummers van het blad De Overdraght, uitgave Heemkundekring ´Die Overdraghe´ Klundert

Bronnen illustraties:
– 1. en 5. Regionaal Archief West-Brabant
– 2. en 3. Heemkundekring ‘Die Overdraghe’
Klundert
– 4. Bea Hoeks- de Laat

 



Lees verder

Standdaarbuiten

Rond de 13de eeuw was het noordwesten van de huidige provincie Noord-Brabant een omvangrijk watergebied met in het midden een binnenzee, Barleaq genoemd. In het zuidoosten grensde Barleaq aan een groot bos-, heide- en moerasgebied, het Barlebosch. Later zou hier Oudenbosch ontstaan. Het huidige Standdaarbuiten maakte vroeger, net als Hoeven, Oudenbosch, Oud en Nieuw-Gastel en Fijnaart deel uit van het voormalige Markiezaat van Bergen op Zoom.

Ontstaan

Voor de oorsprong van het dorp Standdaarbuiten moeten we terug naar het jaar 1287, toen op 12 juni hertog Jan I het oude Land van Breda verdeelde: Gerard van Wezemaal werd beleend met de helft van het Land van Breda, de andere helft kwam in handen van Raas van Gaveren-Liedekerke. De cisterciënzerorde van de abdij van Sint-Bernaards aan de Schelde wist in de jaren daarna veel grond  onder de parochie Gastel te verkrijgen met de bedoeling om het landschap daar te ontginnen. Een van de eerste activiteiten van de monniken was het aanleggen van een lange en hoge zeedijk ten noorden van Barlebosch waardoor een groot kleigebied aan de binnenzee werd ontrokken. De grond werd ontgonnen en in eeuwigdurende pacht uitgegeven waarbij een tiende deel van de oogst, het thiendrecht, aan de abdij toekwam.
In dit kleigebied werd de nederzetting Nieuwenbosch opgericht, inclusief een rectoraat met kerk en kerkhof

Sint-Elisabethsvloed

Nieuwenbosch heeft bestaan totdat de Sint-Elisabethsvloed in 1421 het grootste deel ervan wegvaagde. De sporen van het kerkhof waren overigens nog in de jaren zeventig van de vorige eeuw in het landschap terug te vinden totdat een enthousiaste landbouwer de restanten ervan omploegde. Na de Sint-Elisabethsvloed begon zich ten noorden van het land van Gastel en Barlebosch buitendijks in het water nieuw land af te tekenen. Dit was letterlijk een grote zandbank en werd aangeduid als “’t sant er buyten” of “’t sant daer buyten”.

Op oude kaarten uit de tweede helft van de 15de eeuw werd deze zandbank beschreven als het Stantderbuyten. De zandbank werd een eiland waar vee werd gehouden dat in 1474 werd verpacht voor 40 Karelsguldens. Door de aanleg van slibdammen werd het eiland steeds groter en rond 1490 werden plannen gemaakt om het gors te gaan bedijken; zo ontstond langzaam een nieuwe polder. Met de indijkingswerken werd in 1525 begonnen. Een jaar later was de dijk af; hij was 3300 Rijnlandse roeden lang (circa 12.400 meter) en de polder had een oppervlak van ruim 831 bunders (ca. 825  hectare).

Bouw van een dorp

In 1528 begon de domeinraad van het Huis van Bergen op Zoom de vorming van een dorp voor te bereiden en een jaar later werd een reglement voor het land en dorp van Standdaarbuiten opgesteld. Dit dorp moest komen rondom het al door de Heer van Bergen gebouwde huis, waarvan de fundamenten nog steeds bestaan: Hoogstraat 27  is er op gebouwd (2). Adriaen Jansz. zou `dijkgraaf ofte penninckmeester’ blijven; Frans van Liedekercke werd schout. Daarnaast waren er vijf gezworenen, die ook schepenen waren. Gezamenlijk vormden zij de schepenbank. Later zou dat aantal tot zeven worden uitgebreid. De plaatselijke rechtspraak werd eveneens aan de schepenbank toevertrouwd, de bouw van een graanmolen werd geregeld en de hoogte van veertarieven. De markies oefende de volle rechtsmacht uit. Beroep op het Leenhof (een beroepscollege voor vonnissen in civiele zaken in het hele Markiezaat)  was pas in 1553 mogelijk.

Tot 1795 heeft het dorp onder de Markiezen van Bergen op Zoom geressorteerd. Met het ontstaan van de Bataafse Republiek kwam hier een einde aan en in 1801 werd het Markiezaat gekocht door de Republiek. In 1817 is voor het eerst sprake van Standdaarbuiten als gemeente.

Er is nog een verklaring voor de naam, die verwijst naar een baken voor de scheepvaart, een “standaert”.Op de zandbank die na 1421 ontstond zou namelijk een paal hebben gestaan die werd aangeduid als een Standaert-buyten. Op de kaart van de Baronie van Breda en ’t Markgraafschap Bergen op Zoom uit 1739 komen we zowel de naam Stand daar Buiten als t Zand daar Buiten tegen.

De vlag van Standdaarbuiten

De hoofdkleuren van de gemeentevlag zijn rood en groen, de persoonlijke kleuren van Jan III van Glymes, heer van Bergen op Zoom (3). Het witte, zwart omzoomde kruis duidt op Sint- Jan de Doper, de schutspatroon van de gemeente. Deze heilige wordt vaak afgebeeld met een Kruisvaan. De kleur wit duidt op de maliën van zilver in het wapen van het geslacht Van Glymes. De zwarte zoom van het kruis is toegevoegd om de vlag duidelijker zichtbaar te maken. Bovendien komt zwart ook in het gemeentewapen voor.

Het wapen van Standdaarbuiten

In het wapen (als gemeentewapen vastgesteld op 16 juli 1817) komen de kleuren van het Markiezaat terug. Het wordt beschreven als:

“Coupé, waarvan het bovenste parti, het eerste van Sabel, beladen met een klimmende Leeuw van goud, het tweede van keel, beladen met pals van goud; het onderste van Sijnople, beladen met drie macles van goud, staande twee en een.” (4)

Gemeentezegel

Stadsrechten zijn nooit verleend en van een stadszegel was dan ook geen sprake. Evenals in andere dorpen van het Markiezaat gebruikelijk was, gebruikte men een zegel met een parochiepatroon, in dit geval Sint-Jan de Doper (Baptist), met in de linkerhand het paaslam (een symbool van Christus) en met voor zich het wapen van de regerende markies Jan IV van Glymes. Dit is gedekt met een antieke gravenkroon en omringd door de ketting van de orde van het Gulden Vlies. In het randschrift staat het jaar van vervaardiging vermeld: 1559 (5).

Bronnen:
’t Sandt daer buyten, Geschiedenis van Standdaarbuiten en Noordhoek

Bronnen illustraties:
– Bovenin en 1 Regionaal Archief West-Brabant
– 2 en 6 Bea Hoeks- de Laat
– 5 Heemkundekring ’t Sandt daer buyten

Lees verder

Willemstad

Het eerste bestek van bedijking van de gorzen Ruigenhil dateert uit 1561. In 1564 werden de kavels uitgezet en in 1565 werd begonnen met de aanleg van het dijkdorp Ruigenhil. Nadat Steenbergen in handen van de Spanjaarden viel, gaf Willem van Oranje op 30 juli 1583 opdracht aan ingenieur Abraham Andries, vestingbouwkundige, het dorp Ruigenhil te versterken.Toen Willem van Oranje in 1584 door de aanslag van Balthasar Gerards overleed, is de stad door Prins Maurits (1) naar zijn vader vernoemd: Willemstad.

Dorp Ruigenhil in 1565

Landmeter Jan Symonsz kreeg opdracht een dorp uit te leggen en er kaarten van te maken. Hij nam als voorbeeld een beproefd dorpsplan dat eerder op Flakkee was ontstaan – vandaar de naam Flakkees dorpstype. Loodrecht op de dijk werd een straat met een breed middenpad aangelegd, de Voorstraat, bedoeld voor de meer voorname bebouwing. Aan weerszijden werden twee achterstraten aangelegd, de West- en Oostachterstraat, die dienden tot ontsluiting van de erven van de Voorstraat. (Nu hebben wij nog steeds de Achterstraat – ex Oostachterstraat – en de Groenstraat – ex Westachterstraat).  Aan het einde van de Voorstraat kwam een vierkant kerkhof met daaromheen een ‘ring’ van huizen, aanvankelijk ‘Rinck van den Kerkhove’ geheten, later, na de bouw van de Koepelkerk, Kerkring.

De bastions

Eerst na 1700 komen de huidige namen van de bastions voor. Ze werden vernoemd naar de zeven provincies van de toenmalige republiek. Naar gelang de rangschikking van de afgevaardigden van de provincies in de vergadering van de Staten-Generaal kregen ze de namen Gelderland, Holland, Utrecht, Zeeland, Friesland, Overijssel en Groningen.

Het wapen van Willemstad

In het jaar 1587 nam Prins Maurits het eiland waarop De Ruigenhil was gelegen onder zijn bescherming en aanvaardde het gouverneurschap dat de inwoners hem aanboden. Uit dat jaar is een tekening bewaard gebleven van het oudste stadswapen. Het wapenschild is omkranst door twee takken met oranjeappels met daarboven een medaillon met het jaartal 1587 en onder een banderol met daarin de spreuk: Fortitudo Mea Deus (“Want gij zijt de God mijner Sterkte”).

Het eerste wapen bleef nog geen 25 jaar ongewijzigd. Als gevolg van gewijzigde politieke verhoudingen wees de Raad van Brabant de polder met Willemstad aan Prins Maurits toe, mits deze hier een behoorlijke vergoeding voor zou betalen. Het nieuwe wapen toont de Nassause leeuw, goud op blauw met acht gouden blokjes en weer de drie schuinkruisjes.

Een variant van het wapen, dat alleen in de prentkunst voorkomt, is een schild met daarop driemaal de letter W. Dit wapen komt onder meer voor op de prent van Boxhornius uit 1632, waarop de vesting Willemstad is afgebeeld. Heemkundekring De Willemstad heeft dit wapen als logo aangenomen (3).

Op 16 juli 1817 bevestigde de Hooge Raad van Adel, gemachtigd door de Koning, de stad in het bezit van een nieuw wapen. De omschrijving was als volgt: “zijnde coupé, waarvan het eerste van sabel, beladen met een klimmende leeuw van goud, houdende het wapenschild van Bergen. Het tweede van zilver, beladen met drie St.Andries kruisen van keel (rood). Het schild gedekt met een kroon van goud” (4).

De vlag van Willemstad

Van de stadskleuren is weinig bekend. Oorspronkelijk zullen de kleuren wel zwart en wit zijn geweest zoals die van het Markiezaat Bergen op Zoom. Pas in 1965 is op voorstel van de gemeente-archivaris een vlag ingesteld: “twee banen van wit en groen met op de witte baan drie rode schuinkruisjes en op de groene baan drie witte maliën, in de zin van de vlag regelmatig verdeeld, en langs de broeking een zwarte verticale baan ter lengte van 3/16 van de hoogte van de vlag” (5).

Het dorp Ruigenhil “besloten en tot een stad gekomen”

Uit een brief uit 1583 blijkt dat het dorpje Ruigenhil besloten en tot een stad gekomen was en dat de poorten nu ’s nachts werden gesloten. Alleen al het feit dat het dorpje was omwald, was kennelijk voldoende om het tot stad te maken. Van stadsrechten was echter toen nog geen sprake. Wel was in 1581 door de markies recht verleend tot het houden van een zaterdagse markt. Het was Prins Maurits die met het charter van 12 augustus 1586 de verhouding tussen de stad en haar heer alsmede het plaatselijk bestuur regelde. Ook verleende de prins een aantal voorrechten, waaronder het recht om accijnzen te heffen op wijn en bier. Ook verkreeg Willemstad tolvrijdom op alle waterwegen van de Verenigde Provinciën. Vanaf toen was er sprake van Stad en Lande van Willemstad.

De stadszegels

De stadswording zal samengegaan zijn met de aanschaffing van stadszegels. In de middeleeuwen hadden de meeste steden een grootzegel van verbanden, dat ter bezegeling van bijzonder gewichtige stukken diende en een zegel ten zaken, dat voor de bevestiging diende van minder belangrijke akten. Voor de afdoening van briefwisselingen beschikte men over kleinzegels of cachets, die kleiner van formaat waren. Hoewel er aanwijzingen zijn dat het heeft bestaan, is geen exemplaar van het eerste grootzegel van Willemstad bekend. Van enkele kleinzegels zijn wel afdrukken bewaard gebleven. Ook van een grootzegel uit 1631 is een exemplaar bewaard gebleven (6).

Mauritshuis

Prins Maurits liet in 1623 op eigen kosten het fraaie buitenverblijf bouwen in de Hollandse renaissancestijl. Hij heeft er amper gebruik van kunnen maken omdat hij in 1625 is overleden.Het voorste deel is in 1623 gebouwd en de aansluitende tweede beuk in 1624. Op het terrein werden enige abelen, linden en iepen geplant  ‘tot preservatie van de schade die de stercke winden dagelyckx sijn doende’. Dat hij Willemstad uitkoos voor een eigen optrekje was niet zo vreemd. West Brabant was dikwijls het terrein van de oorlog met Spanje en Willemstad was een geschikte locatie tussen Den Haag en het strijdtoneel. Na zijn dood werd het gebouw bewoond door de militaire gouverneurs van Willemstad. De aanvankelijke benaming was Prinsenhuis of Prinsenhof en ten tijde van koning-stadhouder Willem III zelfs Koninxhof. Ook werd de naam Gouvernement gebruikt en na 1795 heeft het gebouw vele bestemmingen en naamsveranderingen gehad: onder andere Infirmerie, Marechausseekazerne, stadhuis en heden ten dage Mauritshuis (7).

Lied van Willemstad

Tekst: Hans Moerland en Kees Smit | Muziek: Trad.

West Noord West in ‘ Brabants land
Daar ligt een vestingstad
Een parel in het Hollands Diep
Haar naam is Willemstad

Refrein:
Hoog is de molen
Laag is de sloot
Klein is de vesting
Haar schoonheid is zo groot

Prins Willem gaf ons zelf zijn naam
Bij ’t stichten van de stad
Wij zingen daarom thans verheugd
Het Lied van WILLEMSTAD

Soldaten liepen vroeger hier
Over den Hooghen wal
Zij sloegen daar de vijand neer
Die liep steeds in de val

De vissers zwoegden aan de kaai
Zij werkten dag en nacht
Nu hoor je daar van elk terras
Een bulderende lach

Prins Maurits was belangrijk hier
Want naast het maurtishuis
Bouwde hij ook de koepelkerk
Dit stadje was zijn thuis

Het klinkt misschien een beetje vreemd
Ook wij zijn heel beroemd
De koning  zelf die is destijds
naar Willemstad vernoemd!

Bronnen:
– Willemstad PrinsheerlijK / Heemkundekring ‘De Willemstad’ – C. van Mastrigt 2009
– De symbolen van Willemstad / W.A. van Ham 1976

Bronnen illustraties:
– 1. Gravure van C. Goltzius
– 2. 3. 4. en 6. Heemkundekring ‘De Willemstad’

– 5. en 7. Bea Hoeks- de Laat

 

Lees verder

Zevenbergen

In tegenstelling tot de andere kernen waaruit de gemeente Moerdijk thans bestaat, is het niet geheel duidelijk waar de naam Zevenbergen vandaan komt. Als we de geografische omstandigheden bezien die er heersten toen Zevenbergen ontstond, doen zich twee opties voor. De eerste bewoners vestigden zich op de drooggevallen gorzen, hoogten die boven de toenmalige zeespiegel uitstaken. Het kan zo zijn dat die gorzen samen landtongen vormden, waardoor zeven havens ontstonden, waar schepen konden schuilen, ofwel zich veilig konden ‘bergen’.

De tweede optie heeft als basis het zegel van Zevenbergen dat werd gebruikt voor gemeente- en rechts- zaken en dat in ieder geval al in 1396 in gebruik was. Een zegel van dat jaartal is in het rijksarchief in
’s-Gravenhage opgeslagen. Als we naar het zegel kijken, zien we, rond een schild met drie St. Andries-
kruisen, zeven bergen; drie aan beide zijden en een onder het schild. Op vier van de bergen zijn aan de zijkanten van het schild hazen of konijnen afgebeeld en op de berg aan de onderzijde van het schild staat een jagende vos met aan weerszijden een haas of konijn. Verder zijn op en tussen de bergen takken en blaadjes afgebeeld en in het midden, boven het schild met de St. Andrieskruisen, ziet men de kruin van een boom met daaraan nog een gedeelte van een stam. Tot nu toe is niet achterhaald waarom op het zegel zeven bergen staan afgebeeld, doch logisch redenerend mag worden aangenomen, dat deze afbeelding uit de eerste periode dat sprake was van Sevenberghe, de aanwezigheid van zeven heuvels of ‘bergen’ aannemelijk maakt (1).

Het wapenschild, de vlag en het gemeentezegel

Zevenbergen is in 1290 door de Heer Willem van Strijen te leen gegeven aan de zoon van zijn broer Hugeman van Strijen. Deze zoon heette, evenals zijn oom, Willem van Strijen, Heer van Sevenberghe. Het wapenschild van Strijen bestond uit drie St. Andrieskruisen van keel (rood) op een gouden veld. De Heren van Zevenbergen ontleenden hun wapen aan dat van Strijen, met dien verstande dat de Andrieskruisen werden geplaatst op een zilveren veld. In 1817 werden de gemeentewapens in Nederland vernieuwd. Daarbij is het oorspronkelijke wapen van Zevenbergen opnieuw bevestigd.

De gemeentevlag van Zevenbergen dateert uit 1959 en bestaat uit een effen wit vlak met daarop drie rode St. Andrieskruisen geplaatst. Het vlaggebeeld is dus gelijk aan dat van het wapen.

Het gemeentezegel van Zevenbergen is afgeleid van het hiervoor beschreven zegel. Het werd ook wel het zegel ‘ten zaken’ genoemd en werd gebruikt voor gemeentelijke- en rechtszaken. Er was ook een tekst op aangebracht: Sigillum opidi de Sevenberghen ad causas.

Het zegel werd gebruikt om een document met rode lak af te sluiten of met een lakzegel te waarborgen.

Het is niet zeker dat de dieren op het zegel een diepere betekenis hebben. Het was namelijk gebruikelijk dat een zegel goed gevuld was en dat daarom de graveur de vrijheid kreeg om, naast de door de opdrachtgever bepaalde heraldiek, de resterende ruimte verder in te vullen.

Stadsrechten

Toen in 1290 de heerlijkheid Zevenbergen officieel een zelfstandig leen werd, was er al tientallen jaren sprake van de plaats. Zo geven in 1283 schepenen en raad van Geertruidenberg 40 bunders van hun eigen moer, gelegen op de grens van het moer van Willem Hugemanszoon, heer van Zevenbergen, aan ene Heyman Eggart in gebruik. En in 1287 geven Willem Hugemanszoon van Zevenbergen en zijn vrouw Hadewijf grote percelen moer uit aan het Sint Janshospitaal van Brugge en de abdij van Zoetendaal bij Aardenburg.

Uit die akten blijkt ook dat er een kerk aanwezig is, dat wegen en een watergang worden aangelegd en dat termen als ‘het behouden van heerlijke rechten en de jurisdictie’ door de heer van Zevenbergen worden gebruikt. Bekend is ook dat in 1286 en 1289 werd gebouwd aan een huis, het kasteel van Zevenbergen. Het kasteel werd omringd door grachten en de stad Zevenbergen werd omringd door muren, voorzien van toegangspoorten.

Gezien het feit dat reeds voor 1290 sprake is van heerlijke rechten en jurisdictie, dat bekend is dat in 1287 er al een Heer van Zevenbergen en een schepencollege waren, dat er toen ook een kerk, een sluis en een molen aanwezig waren en dat er een kasteel met gracht en stadsmuren werden gebouwd, mag gevoeglijk worden aangenomen dat toen al stadsrechten waren verleend.

Oons Zeuveberrege

Tekst: Jacques de Groot | Muziek: Gerard Zom

In de Westhoek van oons eige Braobaant
Lee ’n stadje waor ik oprecht van ouw
Een rijke aandelstad van staand
Waor ’t volluk verkwistend leeve zouw
Un Zeemermin vervloekt: Zo’n plaots die zal vergaon
Mar men bleef mee de lobbekestore toch bestaan
Daorvan geleerd eej toen groot en klein
Omda ze echte Zeuveberregenaere zijn.

Ut kesteel, de Kerruk en Fort Noordam
Monumente, iestorie, nostalgie
Eeuwe lang luidt de Mariaklok bim-bam
Over velde, natuur en industrie
Zo vaok deur oorloge-n-en raampe zeer gekweld
Maor vastberaode tellekes eervol wir ersteld
Gin vijaand kreeg zo’n gemeenschap klein
Omda zo echte Zeuveberregenaere zijn.

Suikerstad, beeldend zijn nog jouw schouwe
’t Ging telore, mooie campagnetijd
Strijdbaar blef-d-oons stedeke toch voortbouwe
Mee bedrijve-n-en oonze leefbaoreid
‘k Mis wel de boere-n-en die scheepe mee d’r vracht
En soms die zoete romantiek die ’n baomus bracht
Dag monument, afscheid dee oons pijn
Omda zo echte Zeuveberregenaere zijn

Vlakke polders tusse groene dijke
Ooge boome, ver aon de orizon
Akkerlaand greinst aon de nieuwe woonwijke
Over staote kleenkt spuls ut carriljon
Ondaanks verlies van oudeid is nou van belang
Ier rustig woone tussenut groen en vogelzang
Nog eeuw voort, saome groot en klein
Omda zo echte Zeuveberregenaere zijn
Zeuveberrege, Zeuveberregenaere zijn.

Bronnen:
– Publikaties van het Archivariaat Nassau Brabant: ‘De Heren XVII van Nassau Brabant’ deel 16: Het kasteel van Zevenbergen door Albert Delahaye
– Streekarchivaris R.C.M. Jacobs, lezing “Zeven eeuwen Zevenbergen in vogelvlucht” Zevenbergen, 1988
– ‘Ach Lieve Tijd’ 700 jaar West-Brabant en de Westbrabanders
– Isfridus de Groot, ‘Personen en feiten uit de geschiedenis van Zevenbergen
– Persoonlijke informatie, vergaard tijdens twee jaar durend onderzoek naar de geschiedenis van Zevenbergen, ten behoeve van het spektakelstuk, opgevoerd ter gelegenheid van het 700 jarig bestaan van Zevenbergen in 1990

Bronnen illustraties:
– Regionaal Archief West-Brabant

Lees verder

Waarom Moerdijkers zijn zoals ze zijn

De aard en het gedrag van mensen wordt voor en groot deel bepaald door de historie van het gebied waarin zij leven: oorlogen, de vruchtbaarheid van de grond, ligt het gebied afgelegen of niet, rampen, afkomst, buren en nog heel veel meer. Ook de Moerdijkers zijn door deze invloeden diegenen die ze nu zijn.

Het grondgebied van Moerdijk heeft altijd, zowel letterlijk als figuurlijk, tussen twee fronten ingezeten. Dat kwam vooral door de natuurlijke ligging tussen de rivieren de Mark en het Hollandsch Diep, tussen Brabant en Holland, tussen rooms-katholiek en protestant en tussen zand en klei. Het vormde een grens, een frontier.

Situatie

Deze frontiers zijn soms ontstaan langs natuurlijke weg en soms door het ingrijpen van de mens. Dat ingrijpen was dan weer afhankelijk van de natuurlijke situatie. De natuurlijke frontiers die in de gemeente Moerdijk zijn te ontdekken, zijn het verschil tussen zand en klei en het verschil tussen een gebied dat aan overstromingen onderhevig is of was en een gebied dat dat niet is. Tussen hoog en laag dus. Door ingrijpen van de mens ontstonden er scheidslijnen die een denkbeeldige grens vormen tussen Holland en Brabant, tussen protestant en rooms-katholiek. Een natuurlijk grens wordt gevormd door de rivieren de Mark en de Dintel. Het gesproken dialect ten noorden daarvan is heel anders dan dat ten zuiden. De gemeente Moerdijk zit klem tussen Zuid-Holland en Noord-Brabant. Tot het begin van de negentiende eeuw hoorden delen van dit gebied nog bij Zuid-Holland.

Invloed

Het spreekt bijna vanzelf dat al deze scheidslijnen in de loop der eeuwen iets met de bevolking van Moerdijk gedaan hebben. We spreken niet voor niets over mensen “van op het zand” en “van op de klei” en van mensen “van boven de sloot” en eronder. Met “de sloot” bedoelt men dan het Hollandsch Diep. De scheidingen tussen water en land, tussen zand en klei en tussen hoog en laag zijn geologisch bepaald. In venster 1 hebben we kunnen lezen dat dit gebied, samen met een deel van Nederland, dalende is. Het gebied van Moerdijk was eeuwen een moeras, doorsneden door rivieren en kreken. Vaste grond moest door de mens worden veroverd.

Dijken

Eerst woonde men op hoge gedeeltes en later legde men dijken aan om land te winnen. Dat onttrekken van het land aan de zee was moeilijk en zwaar werk en dat maakte de mensen hard en stug. Deze stugheid is misschien nu nog terug te vinden in de aard van de bevolking van nu. Brabanders vinden dan ook dat er in Moerdijk geen ‘echte Brabanders’ wonen. Zo wordt carnaval alleen aan de randen van de gemeente, in Zevenbergen en Standdaarbuiten uitbundig gevierd. In die plaatsen wonen van oudsher de meeste katholieken. En dat komt dan weer omdat de bevolking in Klundert en Willemstad, na de reformatie vrij snel overging naar het nieuwe geloof.

Nederland – Spanje

Toen het gebied rond 1550 bijna helemaal droog was gemaakt, besliste Prins Willem van Oranje dat het noorden van Brabant een buffer moest worden tussen de aanvallende Spanjaarden en de vesting Holland. Overal werden er vestingwerken aangelegd. Denk daarbij voor dit gebied aan Willemstad, Klundert en de diverse forten en stellingen daartussen, maar ook aan Steenbergen en Geertruidenberg. De bevolking had veel te lijden van de plunderingen door bendes van Spaanse soldaten. In de achttiende eeuw werden er nog meer forten gebouwd, maar die kwamen er om de Fransen buiten de deur te houden. Deze vestingen hadden een grote invloed op het gewone leven van de mensen. Zij werden heen en weer geslingerd tussen hun trouw aan Holland en aan de Spanjaarden. Daardoor raakte de bevolking ook godsdienstig verdeeld. Daar kwam nog bij dat grote delen van de landerijen en veel boerderijen in het bezit waren van de Oranjes, wat een zekere afhankelijkheid met zich meebracht. De bevolking van Willemstad en Klundert is mede daardoor ook nu nog erg koningsgezind.

Katholiek

Zevenbergen is overwegend katholiek en Willemstad overwegend protestants. In Klundert was dat eeuwenlang fiftyfifty. Klundert en Dinteloord behoren onmiskenbaar tot de zgn. Bijbelgordel. Deze Bible-belt is te vinden langs de grens met overwegend katholieke streken ten zuiden daarvan. De staten van Zeeland, Holland en Gelderland hebben in de protestantisering van de huidige Bible-belt extra geïnvesteerd als geestelijk front tegen het dreigende ‘papisme’. Er werden overal streng Calvinistische dominees aangesteld, die door de staten werden betaald. Ook deze scheidslijn loopt dwars door de gemeente Moerdijk.

Een andere tegenstelling tussen dit gebied en de rest van Noord-Brabant is de grondsoort. Op de klei van Moerdijk zijn grotere oogsten mogelijk dan op het zand. De boeren waren in dit gebied dan ook veel rijker dan die van op het zand. Hier kwamen bijna geen zogenaamde keuterboertjes voor.

Er kan dus met recht worden geconcludeerd dat het gebied tussen de Mark en Dintel en het Hollandsch Diep voldoet aan het aardrijkskundige begrip frontier.

Bronnen illustraties:
– 1. Kaartje bewerking Sijarina van der Mast
2.,3. en 4. Heemkundekring ‘Die Overdraghe’ Klundert
– 5. Bea Hoeks- de Laat
Lees verder

De Tachtigjarige Oorlog

De Tachtigjarige Oorlog markeert een belangrijke periode in de ontwikkeling van Klundert en Willemstad. Het leven was door de vele rooftochten zwaar en slechte omstandigheden zorgden voor ziekte en verval. Na het Twaalfjarig Bestand was het soms op het platteland nog onveilig door plunderaars en troepen die rondom het beleg van Breda gelegerd waren. Het strijdtoneel, hoewel soms dichtbij, lag iets zuidelijker.

Aanvang

De veldtochten van Willem van Oranje in 1568 worden doorgaans gezien als het startpunt van de Tachtigjarige oorlog. De veldslagen waren ver van het Moerdijks grondgebied. Maar toch was er enige betrokkenheid, want bij de slag bij Heiligerlee sneuvelde Jan de Ligne, heer van Zevenbergen en graaf van Aremberg (1). Die moest aan de kant van Alva en Filips II de prins van Oranje verdrijven. Van een echte oorlog was in het begin nog geen sprake. Maar zowel de Staatse als de Spaanse troepen en vrijbuiters en watergeuzen zagen kans het eilandengebied, dat Moerdijk toen was, met regelmaat te plunderen. Moerdijk lag op een strategische positie, met veelal Hollandse gebieden op de grens van Holland en Brabant.

Fortificatie

De oorlog liet Moerdijk dan ook niet ongemoeid. Rond 1570 weigerde drost Aernt van Dorp de godsdienstplakkaten uit te voeren en nam ontslag. Zijn gezin gaat naar Mechelen, waar hij in oktober 1572 moet vluchten. Zijn dochters, die hij daar moet achterlaten, worden door de Spanjaarden gegijzeld. Eind 1574 worden ze vrijgekocht. Hij wordt vanaf dan in de opstand een belangrijke financier en adviseur van Willem van Oranje. Op 10 november 1582 nam dezelfde Van Dorp, namens Willem van Oranje de eed van trouw af in Ruigenhil. Kort daarop wordt besloten Ruigenhil te versterken en wordt al van de Willemstad gesproken. In diezelfde periode wordt ook Klundert (2) gefortificeerd (1581-1588). Klundert is gedurende de Tachtigjarige Oorlog nooit belegerd. Rond 1575 wordt fort Noordam, aan de Roodevaart ten noorden van Zevenbergen, gebouwd. Aernt van Dorp wordt later door het bestuur van Zevenbergen gevraagd bij de bevelhebbers van de Staatse troepen te pleiten voor hun zaak.

Reformatie

Deze roerige periode biedt ook een voedingsbodem voor de reformatie. De pastoor van Ruigenhil verlaat zijn post, de pastoor van Standdaarbuiten vlucht naar Zevenbergen en predikanten kregen de ruimte. Maar ook Zevenbergen was niet veilig, want pastoor Daniels van Zevenbergen moet in 1610 vluchten naar Terheijden. De aanwezigheid van protestantse manschappen zal zeker bijgedragen hebben aan de reformatie in onze omgeving.

Het Turfschip

Begin 1590 speelde fort Noordam nog een kleine rol in de list van het Turfschip. De soldaten die in het turfschip van Adriaan van Bergen plaatsnamen, waren gelegerd op fort Noordam (3) en stapten bij Zwartenberg op het schip. Onder leiding van Charles de Heraugiere, wiens zoon Maurits in 1619 huwde met een kleindochter van de Zevenbergse schepen Olivier Gerritsz Vuytenweert, werd Breda met de list van het Turfschip ingenomen. Kort daarna, we schrijven 26 maart 1590, veroverde een Spaanse legereenheid onder de veldheer Mansfeld de stad Zevenbergen. Echter het fort Noordam, dat onder leiding stond van Matthijs Heldt, kon, mede door versterking van troepen vanuit Klundert, niet ingenomen worden.

Het was wel het laatste grote wapenfeit van het fort, dat vanaf die tijd in verval raakte, onder andere door brandschade in november 1590.

Plunderingen en Rampspoed

Het blijft rumoerig. Ondanks pogingen van de steden en dorpen om een zogenaamde sauvegarde te verkrijgen, worden nu en dan plundertochten gehouden. Tijdens één van deze plundertochten komen negentien inwoners van Fijnaart om het leven. Tot overmaat van ramp kregen als gevolg van armoede en vernielingen ook besmettelijke ziekten vrij baan. De pest maakte in de jaren 1604, 1605 en 1606 veel slachtoffers. Het Twaalfjarig Bestand, tussen 1609 en 1621, kwam dan ook als geroepen.

Slot

De tweede helft van de Tachtigjarige Oorlog werd verder van huis gevoerd. De vestingwerken van Willemstad werden door prins Maurits nog eens versterkt. De vestingsteden kregen te maken met soldaten, die er gelegerd werden. Dat bracht aan de ene kant inkomsten met zich mee, maar ook overlast. Soms werden de polders onder water gezet, wat grote schade toebracht aan de landbouwers. Ook kreeg men in de polders te maken met plunderende militairen, die meestal veelal uit waren op paarden en koeien. Vaak moest dan weer een beroep worden gedaan op de verpachters.

Nadat het Staatse leger in 1637 Breda had heroverd, werd in 1639 en 1642 toch weer melding gemaakt van Spaanse soldaten die in de nachtelijke uren op rooftocht uit waren. De vrede werd uiteindelijk in Munster in 1648 gesloten. De katholieke heer van Zevenbergen deed afstand van zijn stad en land ten behoeve van Amalia van Solms, de weduwe van Frederik Hendrik. Zo verloor het huis van Aremberg niet alleen in 1568 haar graaf, maar uiteindelijk ook in 1648 de heerlijkheid Zevenbergen.

Bronnen:
– ‘De Vesting Willemstad, deel 1: Willemstad in de Tachtigjarige Oorlog’, door C.A.I.L. Van Nispen, 1983.

– Het fort Noordam, door A. Korteweg, in: Oud Nieuws 17 (1986), p.18-24

Bronnen illustraties:
– 2.  Foto J.L. van Loon, wikipedia: Vestingwerken van Klundert
– Overige illustraties: Regionaal Archief West-Brabant

 

Lees verder

De Oranjes

Het Huis van Oranje heeft in het verleden veel betekend voor deze streek. In de 80-jarige oorlog heeft Willem van Oranje (Vader des Vaderlands) ervoor gezorgd dat veel land werd gewonnen door inpoldering en dat vestingwerken werden gebouwd. Door wallen te bouwen in stervormen kon men de vijand slim af zijn. Hierdoor is er een nauwe band ontstaan met het Koninklijk Huis.

Een aantal hoogtepunten van de bezoeken van de Oranjes aan deze streek en hun betekenis:

Volgens de streekarchieven kwamen de Stadhouders van Holland zowel in Klundert als in Willemstad op bezoek. Prins Maurits, de zoon van Willem van Oranje, kwam hier graag en was ook geliefd bij de bevolking. Dat kwam waarschijnlijk mede vanwege zijn liefdadigheid en giften. Zo schonk hij bijvoorbeeld in 1622 de Klundertenaren hun stadhuis en gaf hij opdracht tot de bouw van de Koepelkerk (de eerste voor dat doel gebouwde Protestantse Kerk in Nederland) en een jachtslot (nu het Mauritshuis), beide in Willemstad. Prins Johan Willem Friso was hier op doorreis en kwam bij de overvaart over het Hollandsch Diep in 1711 om het leven (zie venster 17 – Beroemde passanten) (1).

Klundert was destijds al zeer Oranjegezind. Daar kwamen de Oranjes vaker op bezoek en daarom was er in de Franse tijd (1793-1815) geen burger te vinden die er in de gemeenteraad wilde zitten. Openlijk Oranjegezind zijn en zitting nemen in een “Franse” gemeenteraad… Dat kon niet! Een andere reden kan zijn dat men in Klundert streng protestant was en de Fransen rooms-katholiek.

Tot 1881 waren de landerijen en de boerderijen rond Klundert in het bezit van de Oranjes, later van de domeinen.

In 1898 brachten Koningin Wilhelmina en haar moeder Prinses Emma een bezoek aan het dorp Moerdijk; met de koningssloep kwamen zij aan in de haven van Moerdijk. In 1916 bezocht Koningin Wilhelmina tijdens de mobilisatie het militair tehuis aan het Molenpad te Willemstad. Willemstad was toen een garnizoensstad, waar veel soldaten gelegerd waren. De naam Kazernestraat is nog een herinnering aan die tijd (2).

In 1936 opende Koningin Wilhelmina de Moerdijkbrug, lange tijd de enige en dus de belangrijkste verbinding tussen Noord- en Zuid-Nederland. In 1978 opende haar dochter Koningin Juliana de vernieuwde Moerdijkbrug die nu meer rijbanen had gekregen om het verkeer van en naar het nieuwe industrieterrein Moerdijk in goede banen te kunnen leiden.

Dat de Oranjes zich op hun beurt ook verbonden voelden met Moerdijk blijkt uit het bezoek dat prinses Juliana op 28 mei 1946 aan Noordhoek bracht om het in de oorlog zwaar getroffen dorp een hart onder de riem te steken.

Na de watersnoodramp van februari 1953 bezocht Koningin Juliana in 1954 (3) nog diverse malen de dorpen en steden die getroffen waren door de ramp. In 1973 opende Hare Majesteit het vernieuwde Mauritshuis, waarna ze de Nederlands Hervormde Kerk bezocht. 

Prins Bernhard heeft een vergadering bijgewoond in het Arsenaal en tekende daar het gulden gastenboek; Prins Claus opende in het Oude Raadhuis een nieuw museum, genaamd “ De Cranerie” (4).

Prinses Margriet opende in 1983 de tentoonstelling over 400 jaar Willemstad en in 1989 heeft Koningin Beatrix Klundert bezocht .

Wetenswaardigheden over Oranjegevoelens:

– Koningin Beatrix is Vrouwe van Zevenbergen, Niervaert, Klundert en Willemstad.
– Kroonprins Willem- Alexander draagt de titels Heer van Klundert, Heer van Zevenbergen en Heer van Willemstad.
– In 1913 is er ter gelegenheid van 100 jaar onafhankelijkheid van de Fransen een historisch spektakel opgevoerd, waarbij het leven in deze streek onder de Oranjes tot leven kwam. De uitvoering vond plaats in de buurt van het oude steiger aan het Hollands Diep te Willemstad.
– In 1983 kwam Willem van Oranje (alias Korstiaan Dane) nog één keer naar Willemstad. Aan de haven werd wederom een toneelspel opgevoerd, nu over het leven van Willem van Oranje in Willemstad en zijn nazaten tot in het nabije verleden (5).
– In Willemstad wappert de Nederlandse driekleur op de toren van de Koepelkerk wanneer er een heugelijke gebeurtenis die betrekking heeft op het Oranje huis. De vlag is geschonken door de Koninklijke familie. De vorige vlag was ook een geschenk maar werd vervangen door een nieuwe na een oproep van het kerkbestuur.

Bronnen illustraties:
– Regionaal Archief West-Brabant

Lees verder

Beroemde Passanten

Het vervoer van het noordwestelijke deel van Brabant naar Holland vond plaats per boot. Een veerdienst onderhield de verbinding tussen het gehucht Moerdijk en Strijensas. Pas veel later werden er een spoorbrug en een verkeersbrug aangelegd.

Karel II

Karel I (1600 – 1649) was de eerste en enige Britse vorst ooit die, na een showproces, zowel werd afgezet als onthoofd. Eerder al had hij zijn zoon, de latere koning Karel II, naar Frankrijk gestuurd. Karel II verbleef ook een tijdje in Den Haag. In 1660 werd hij uitgenodigd om weer als koning terug te keren en vertrok uit- eindelijk in juni van dat jaar vanaf het strand in Scheveningen. Om daar te komen, vertrok hij van de Moerdijk naar Delft met een jacht dat oorspronkelijk toebehoorde aan de prins van Oranje (1). De dank van Karel II voor deze hulp was van korte duur; hij verklaarde de Republiek twee maal de oorlog. Hij overleed in 1685.

Prins Johan Willem Friso

Het veer van Moerdijk naar Strijensas lag geheel binnen de grenzen van het stadje Niervaert alias ”de Clundert”. Het was een belangrijke verbinding tussen het Zuiden en het Noorden. Moerdijk kwam op de kaart te staan door de verdrinking van Prins Johan Willem Friso op 14 juli 1711. Hij was geboren op 4 augustus 1687, zoon van Hendrik Casimir van Nassau-Dietz en Amalia van Anhalt- Dessau. In 1702 benoemde stadhouder Willem III, Johan tot erfgenaam en opvolger. Hij werd stadhouder van Friesland en Groningen. Vanaf 1701-1714 woedde de Spaanse Successie oorlog, een oorlog naar aanleiding van een troonopvolging in het Spaanse Rijk. Aan deze oorlog nam Johan Willem Friso deel. In 1707 werd hij, op twintigjarige leeftijd, zelfs generaal.

De aanleiding van de overtocht was een geschil over een nalatenschap tussen hem en de koning van Pruisen waarvoor hij naar Den Haag moest afreizen. Omdat hij zich met zijn troepen in Vlaanderen bevond, was de kortste route via het veer van Moerdijk. Volgens de verklaring van de 21-jarige Pieter Cornelisse, knecht op de veerdienst, arriveerde de prins op 14 juli 1711 tegen het middaguur met zijn gevolg om overgezet te worden naar Strijensas. Eerst nam hij plaats op een hoogaars, later op een grotere veerschuit, een hengst, waarop zich ook de koets bevond met de koetsier. Kort onder de wal van Strijensas schoot de wind naar het Noord- Westen en viel er een valwind in de zeilen waardoor het schip zwaar slagzij maakte en vol water liep. De prins en zijn gevolg waren uit het rijtuig gestapt, doch raakten te water, waarbij de prins en kolonel Hilcken de Lorch verdronken. Het lichaam van de prins werd pas op 22 juli gevonden, het stoffelijk overschot werd vervolgens naar Dordrecht vervoerd. Zijn ingewanden zijn op 23 juli bijgezet in de Nieuwkerk te Dordrecht, het gebalsemde lichaam is op 25 februari 1712 bijgezet in de grafkelder der Friese Nassaus in de Grote of Jacobijnekerk te Leeuwarden (2).

Mozart

Wolfgang Amadeus Mozart was een bijzonder talentvolle Oostenrijkse componist, geboren in Salzburg in 1756. Hij overleed op vijfendertigjarige leeftijd in Wenen in 1791. In juni 1763 maakt de familie Mozart een grote rondreis door Europa die meer dan drie jaar zou duren. In augustus 1764 keren ze terug uit Londen naar het vaste land. Via Gent en Antwerpen reist de familie richting Nederland. Ze reizen meestal in hun eigen koets en zullen beslist met het veer overgestoken zijn van Moerdijk naar Strijensas. Per trekschuit varen ze van Rotterdam naar Den Haag (3).

“In Antwerpen heb ik mijn reiswagen achtergelaten en ben met een wagen van de postmeester tot Moerdijk gereden. Daar staken we een smalle zeearm over. Aan de overzijde stonden al koetsen klaar om ons naar Rotterdam te brengen, waar je in een klein bootje overstapt en zowat precies tot je logeeradres wordt gebracht. Het was me het reisje wel die dag, van Antwerpen naar Rotterdam: van ’s morgens half zeven tot ’s avonds acht uur.” (brief van Leopold Mozart, vader van Wolfgang Amadeus, dd 19 september 1765)

In maart 1766 wonen de Mozarts de plechtige inhuldiging bij van stadhouder Willem V in Den Haag. Voor die gelegenheid componeert Mozart een reeks variaties op het Wilhelmus.

Koning Lodewijk Napoleon

De Franse tijd (zie ook venster 22) duurde van 1795 tot 1813.
In deze jaren hebben Moerdijk en Strijensas het druk gehad, hetgeen het gevolg was van het feit dat bijna iedere dag troepen met het veer over moesten worden gezet. Over de overtocht van 18 juni 1806 is het volgende bekend:

” Heden voormiddag circa half elf heeft het gemeentebestuur met de bode en aan het hoofd den Weledelgestrenge Heer Baljuw en Dijkrechter Jurrien Ondorp, dat van Konings komst verwittigd was, een zestigtal paarden en een groot aantal wagens beschikbaar gesteld, het genoegen gehad Z.M. Louis Napoleon, Koning van Holland, Zijne Gemalin en vorstelijke kinderen van Breda komende behouden te Moerdijk zien arriveren. Zij werden door de Baljuw en Dijkrechter in de Franse taal verwelkomd. Aan de haven werden ze met gejuich en het salueren met het kanon gebracht naar het grote jacht van de Marine voor de overtocht naar Strijensas. Het Detachement Cavalerie der Garde was bij het gevolg. Aan de secretaris Buijs werd kenbaar gemaakt door den Aide de Camp Franken dat Zijne Majesteit zeer voldaan was” (4).

Keizer Napoleon Bonaparte

Ook de keizer is het Hollandsch Diep overgestoken, dat moge blijken uit de volgende tekst:

“Op de 8sten mei 1810 is keizer Napoleon te Moerdijk aangekomen, alwaar Z.M.  terwijl de paarden verwisseld werden (Klundert moest weer 18 span leveren) in het rijtuig gezeten, een gesprek heeft gehouden, hoofdzakelijk over de diepte van het Hollandsch Diep, den loop van eb en vloed en over de afstanden van diverse plaatsen” (5).

Bronnen:
– archief voormalige gemeente Klundert

 

Bronnen illustraties:
– 1. Collectie Het Mauritshuis Den Haag: www.mauritshuis.nl
– 2. Bea Hoeks- de Laat
– Overige illustraties: Google

Lees verder

Monumenten

De kernen in de huidige gemeente Moerdijk hebben een lange en bewogen geschiedenis. Hun verhaal is af te lezen aan de gebouwen die de vroegere inwoners van de verschillende dorpen en stadjes hebben gebouwd. De Oranjes, de geloofsstrijd, de belangrijkste manieren van bestaan en leven hebben hun sporen nagelaten in de architectuur.

De erfenis Van Oranje

Willem van Oranje regeerde in de periode dat de calvinisten uit het noorden van het land oorlog voerden met de katholieke zuiderlingen. Door de strategische ligging werden Willemstad en Klundert in die periode omgebouwd tot moeilijk in te nemen militaire bolwerken. In beide stadjes werden indrukwekkende vestingwerken aangelegd. In Willemstad zijn de vestingwerken bewaard gebleven en ook in Klundert zijn hier nog sporen van te vinden in bijvoorbeeld het Kroonwerk Suykerbergh en de Stenen Poppen (1).

Prins Maurits (1567-1625), de zoon van Willem van Oranje, stak net als zijn vader geld in deze twee stadjes. In Klundert werd met zijn hulp in 1621 het stadhuis naar ontwerp van Melchior van Herbach gebouwd. Ook het Mauritshuis in Willemstad werd in 1623 gebouwd in opdracht van Prins Maurits. Waarschijnlijk was dit buitenverblijf ook een ontwerp van Melchior van Herbach, die in die periode als bouwmeester bij de prins in dienst was. Een derde gebouw dat rond deze tijd werd gebouwd, is het raadhuis in Willemstad (2). Het werd gebouwd in 1587/1588 en boven de ingang bevinden zich de wapens van Prins Maurits, de markies van Bergen op Zoom en van Willemstad.

Hemelse schoonheid

Nederland was katholiek tot in de zestiende eeuw de reformatie begon en het grondgebied van onze gemeente werd ingenomen door de calvinisten. De katholieke godsdienst werd verboden en alle kerken werden overgedragen aan de protestanten. Een voorbeeld hiervan is de Nederlands Hervormde kerk aan de Markt in Zevenbergen. Deze kerk werd al in de veertiende en vijftiende eeuw gebouwd voor de katholieke eredienst. Toen in de zeventiende eeuw de Vrede van Munster werd gesloten moesten de katholieken de kerk aan de protestanten overdragen.

Niet alleen werden in deze ‘protestantse periode’ oude katholieke kerken voor de eredienst gebruikt. Men begon in 1602 met de bouw van een protestantse kerk in Willemstad. De eerste protestantse kerk in Nederland. Prins Maurits betaalde mee aan de bouw van deze kerk, op voorwaarde dat deze in een ronde of achthoekige vorm gebouwd zou worden. Deze voorwaarde was kenmerkend voor de protestanten, omdat zij de eredienst op een andere manier uitvoerden dan de katholieken. Het was bij hen nodig dat de predikant zich te midden van de gelovigen bevond in plaats van vóór hen, zoals in de katholieke kerk gebruikelijk was.

Tot de negentiende eeuw bleef het katholieke geloof verboden. Ondanks dat er op het grondgebied van onze gemeente nog steeds veel katholieken woonden, mochten zij geen kerken bouwen. Dit veranderde officieel met de grondwetswijziging van 1848 omdat toen in de grondwet werd vastgelegd dat de Nederlandse koning geen invloed meer had op de besluiten van de Katholieke Kerk. Toen Paus Pius IX in 1853 weer bisdommen in Nederland invoerde, ontstond er een opleving onder de katholieken. In ieder dorp en iedere stad werd een katholieke kerk gebouwd. Een voorbeeld hiervan is de H. Jozef in Noordhoek die in 1921 gebouwd werd naar ontwerp van de Franse monnik Dom Paul Bellot (3).

Handen uit de mouwen

Vroeger waren de vlasbewerking en suikerbietenteelt voor de stadjes en dorpen in onze gemeente de belangrijkste middelen van bestaan. De vlasroterij uit 1936 op de Tonnekreek werd lange tijd gebruikt voor het ‘roten’ van vlas. In dit gebouw werd door de opwarming van het vlas een proces in gang gezet waardoor de lijmstof, die de vezelbundels met de kern van de stengel verbindt, oploste (4).

Naast de suikerfabriek in Zevenbergen herinnert het suikerdepot in Standdaarbuiten aan de bloeiperiode van de suikerindustrie (5). Dit suikerdepot werd in 1921 gebouwd in de haven van Standdaarbuiten. Het maakte onderdeel uit van de in 1868 opgerichte NV Noord-Brabantse Beetwortelsuikerfabriek die in 1912 was overgenomen door de Wester Suikerrafinaderij uit Amsterdam en sinds 1919 onderdeel uitmaakte van de Centrale Suikermaatschapij (CSM). In 1924 is de fabriek opgeheven en deels gesloopt, maar het suikerdepot bleef in gebruik bij de CSM.

Wonen in stijl

Behalve voor het pronken, bidden en werken waren er ook gebouwen nodig om in te wonen. De dorpskernen van de verschillende dorpen en stadjes bestaan allemaal uit oude woningen. Molenstraat 14 in Zevenbergen werd bijvoorbeeld al in de zeventiende eeuw gebouwd. Ook heeft van april 1899 tot mei 1903 de schrijver Anton Coolen met zijn ouders in dit huis gewoond. Een ander indrukwekkend huis in Zevenbergen is ‘Huize Waterloo’ dat in 1875 op een weiland tussen de Stationsstraat en de spoorlijn Roosendaal- Moerdijk werd gebouwd door de heer A. de Bruijn, stichter van de eerste suikerfabriek in Nederland (6). Maar ook in de Voorstraat in Fijnaart staan bijvoorbeeld drie monumentale herenhuizen die in de negentiende eeuw zijn gebouwd.

Toch is het meest bekende woonhuis in de gemeente waarschijnlijk het rode woonhuis ‘Hoeve Cecilia’ dat terug gelegen van De Langeweg tussen Langeweg en Zevenbergen staat. De kern van dit woonhuis werd al in 1832 gebouwd, maar het huis zoals we het vandaag kennen is grotendeels tot stand gekomen na de uitbreidingen van 1908. Het schijnt dat de eigenaar, na een bezoek aan zijn broer in Noorwegen, opdracht heeft gegeven zijn woonhuis in Noorse stijl te laten uitbreiden en het huis toen zijn opvallende rode kleur heeft gegeven (7).

Op de website van de gemeente Moerdijk vindt u een lijst met door het Rijk aangewezen monumenten waarin 126 objecten in de gemeente Moerdijk zijn opgenomen. Van die objecten zijn er 67 te vinden in Willemstad. Daarnaast heeft het Rijk de vesting Willemstad aangewezen als beschermd stadsgezicht.

Bronnen:
– Het monumentenregister van de Rijksdienst Cultureel Erfgoed

Bronnen illustraties:
– 1., 2. en 5. Bea Hoeks- de Laat
– 3. en 6. Regionaal Archief West-Brabant
– 4. Ties Steehouwer, Heemkundekring ‘Die Overdraghe’ Klundert

 

Lees verder

Religie

In de negentiende en twintigste eeuw veranderde er veel in de beleving van het geloof. Het was de tijd van opleving van het katholieke geloof, de doleantie, de aanleg van een joodse begraafplaats in Klundert, de verzuiling en uiteindelijk de ontkerkelijking.

Als paddenstoelen uit de grond

Hoewel de katholieke godsdienst vanaf de zestiende eeuw verboden was, verdween hij in de Moerdijkse stadjes en dorpjes nooit helemaal. In 1848 werd in de nieuwe grondwet Geloof en Staat officieel van elkaar gescheiden en de vrijheid van godsdienst wettelijk vastgelegd. Een paar jaar later werden in Nederland bisdommen heropgericht. Het katholieke leven bloeide op en veel parochies wilden een nieuwe, grotere kerk. In Fijnaart werd in 1844 een kerk gebouwd, in Moerdijk in 1861, in Zevenbergen in 1836 en ook de overwegend protestantse stadjes Willemstad (1874) en Klundert (1890) kregen een nieuwe katholieke kerk (1).

Broeders en zusters

Naast de bouw van nieuwe kerkgebouwen werden ook veel kloosters gesticht. Bijna ieder dorp of stadje had aan het einde van de negentiende eeuw een klooster. In Slikgat, het huidige Langeweg, werd in 1874 op verzoek van de inwoners door de kapucijnen een klooster gesticht. In 1876 werd de kerk ingewijd en betrokken de paters het klooster. In het begin werd er Latijnse les gegeven aan twee leerlingen, maar al in 1887 werd het Serafijns seminarie, dit is een opleidingsschool voor katholieke priesters, geopend. Het gebouw is in 1944 vrijwel helemaal verwoest, waardoor er maar een paar kapucijnen konden blijven wonen. De priesteropleiding werd daarom verplaatst naar Oosterhout. Na de oorlog werden een nieuwe kerk en pastorie gebouwd. Tot 1994 werkten kapucijnen hier als pastoor.

In 1886 werd ook in Moerdijk een klooster gesticht. Hier woonden vrouwelijke religieuzen die een naaischool en kleuterschool begonnen. In 1908 kwamen daar een kweekschool en huishoudschool met internaat bij. Dit klooster werd in 1944 compleet verwoest. Na de oorlog werden op het terrein van het klooster een parochiekerk en een lagere school gebouwd. De zusters bouwden een nieuw kloostertje aan de Steenweg. De zusters werkten, totdat het klooster in 1976 werd opgeheven, in de wijkverpleging en op de kleuterschool en de lagere school (2 en 3).

Ook in Standdaarbuiten, Zevenbergschen Hoek, Fijnaart en zelfs in het protestantse Klundert werden kloosters gesticht, waar kinderen katholiek onderwijs konden volgen of waarvan de zusters de oude en zieke inwoners van de dorpen en stadjes verzorgden.

De doleantie

Terwijl het katholieke geloof bloeide en zich steeds verder verspreidde, ontstond rond 1880 binnen de Hervormde Kerk ontevredenheid over de manier waarop de kerk werd geleid. Het protest tegen de vrijzinnigheid in de Nederlandse Hervormde Kerk kwam het eerst tot uiting in de zogenaamde ‘Afscheiding’ van het jaar 1834 e.v., die in heel Nederland plaatsvond. In onze regio waren er gemeenten van de Afgescheidenen in Willemstad (1836), waar ook inwoners van Fijnaart toe behoorden, Klundert (1835) en Zevenbergen (1836). Het vrijgemaakt Gereformeerde kerkje aan de Noordhaven in Zevenbergen stamt uit die tijd.

Op 14 januari 1887 leidde dit in Klundert tot een kerkenraadsvergadering waarin werd voorgesteld afstand te nemen van de synode van de Nederlandse Hervormde Kerk, die vanaf 1816 de leiding had binnen de Hervormde Kerk in Nederland. De gemeenteleden kregen vijf dagen de tijd om bezwaar tegen dit voorstel in te dienen.

Maar het Classicaal Bestuur van Breda kwam dit te weten en om te voorkomen dat de gemeenschap in Klundert zich van de Nederlandse Hervormde Kerk af zou keren, schorsten zij de Klundertse predikant A. van Veelo, drie ouderlingen en drie diakens. De inwoners van Klundert waren het hier niet mee eens en het voorstel om afstand te nemen van de synode van de Nederlandse Hervormde Kerk werd versneld ingevoerd. Dit besluit werd op 17 januari per post aan koning Willem III en de burgemeester van Klundert meegedeeld. De Klundertse gemeenschap besloot dat de Gereformeerden het kerkgebouw mochten blijven gebruiken (4).

Ook in Willemstad wilde eind 1880 een groep zich afkeren van de Hervormde Kerk. In tegenstelling tot Klundert probeerde de gemeenschap in Willemstad het via de officiële weg. Ze dienden een paar keer een verzoek in bij de Raad der Nederlandsche Hervormde Gemeenten  om de band met de Synode van de Nederlandse Hervormde Kerk te verbreken en terug te keren naar de kerk zoals die was net na de reformatie in de zestiende eeuw. Deze verzoeken werden niet ingewilligd en daardoor waren zij gedwongen zelfstandig de knoop door te hakken. Op 26 september 1889 werd tijdens een vergadering de reformatie in Willemstad doorgevoerd. Niet alle gemeenteleden gingen mee, waardoor de nieuwe kerkgemeenschap een ander kerkgebouw moest zoeken. Ze kerkten de eerste tijd in een schuur, totdat op 10 december 1890 de nieuwe gereformeerde kerk in gebruik kon worden genomen.

Ook in Fijnaart (1889) en Moerdijk (1890) ontstonden gereformeerde kerken naast de hervormde. De Afgescheiden kerk in Zevenbergen sloot zich in 1892 bij de Dolerenden, de afgescheidenen, aan. Dat gebeurde ook in Klundert. De Afgescheiden gemeente in Willemstad bestond in 1892 niet meer. Men kwam vanuit Willemstad en Fijnaart naar Klundert.

Eeuwige rust

Behalve katholieken en protestanten woonden er ook Joodse gezinnen in deze streek. Joseph Liechtenstein, een Joodse slager in Klundert, kocht in 1871 een stuk grond van de gemeente voor een Joodse begraafplaats. In datzelfde jaar probeerde ook Jacob Jacob, een koopman en winkelier in Zevenbergen, een stuk grond te kopen. De gemeenteraad van Zevenbergen stond een stukje grond op de algemene begraafplaats af. Maar de Joodse gemeenschap in Zevenbergen kon dit stuk niet aannemen, omdat zij op deze begraafplaats niet verzekerd zou zijn van eeuwige grafrust. Daarom werden ook de Joden uit Zevenbergen begraven op de Joodse begraafplaats in Klundert. Rond 1890 werd duidelijk dat de Joodse gemeenschap in Klundert en omgeving steeds kleiner werd. Manus van Straten was in november 1940 de laatste die op de Joodse begraafplaats werd begraven (5).

Verzuiling en ontkerkelijking

Hoewel de katholieken en protestanten met elkaar in één dorp of stadje woonden, leefden zij een gescheiden leven. Er waren aparte scholen, sportverenigingen en kranten. Na de Tweede Wereldoorlog werd de scheiding steeds kleiner. Dit werd nog eens versterkt toen in de jaren 60 de regering zich met het onderwijs en de zorg ging bemoeien. Steeds meer niet-religieuzen gingen vanaf dat moment in die beroepen werken. Dit had tot gevolg dat de kloosters overbodig werden. Doordat de zorgfunctie steeds meer door niet-religieuzen werd overgenomen, stopten de zusters in 1974 met dit werk.

Ook in Standdaarbuiten, Zevenbergschen Hoek, Fijnaart en Klundert werden de kloosters met hun scholen tussen 1962 en 1983 opgeheven. Het kerkbezoek nam fors af waardoor veel kerkgenootschappen te weinig geld hadden om hun gebouw te onderhouden. De katholieke parochies losten dit op door in clusters te gaan werken en gebouwen en pastores met elkaar te “delen”. En vanaf 2012 is er ’s zondags niet meer in elk dorp of stadje een mis, maar slechts één mis per cluster (6).

Bronnen:
– A van Veelo, ‘Het begin van de reformatie der gereformeerde kerk te Klundert’, J. Vissers, 1887
– Herdenking Reformatie van 1889 der gereformeerde kerk van Willemstad op dinsdag 26 september 1939
– J. Bader, ‘Verborgen in Brabantse bodem. Joodse begraafplaatsen in Noord-Brabant’, Stichting Zuidelijk Historisch Contact Tilburg, Tilburg, 2002
– Jan Smits, ‘Vademecum van religieuzen en hun kloosters in Noord-Brabant’, Uitgeverij Veerhuis, 2010

Bronnen illustraties:
– Bovenin, 1. en 6. Regionaal Archief West-Brabant
– 2. Stichting Heemkunde Moerdijk
– 3., 4. en 5. Bea Hoeks- de Laat


Lees verder

Landbouw toen

De ontwikkeling van de landbouw is eigenlijk pas goed te volgen sinds 1500. Daarvoor werd onze regio regelmatig geteisterd door overstromingen en bestond het gebied uit een aantal eilandjes. Zoutwinning uit de aanwezige veenlagen, turfwinning, landbouw, visserij, handel en scheepvaart vormden de voornaamste bronnen van inkomsten.

Periode tot 1900:

Hoofdmiddel van bestaan was akkerbouw, vaak uitgevoerd als gemengd bedrijf. De door het vee geleverde mest was belangrijk om de akkers te verrijken. Eens in de zes of zeven jaar werden de akkers gebraakt. Dat wil zeggen, ze lagen enige tijd braak om de grond te luchten en van onkruid te ontdoen. Paarden zorgden voor de trekkracht. Gras, hooi en haver vormden hun voedsel. Van de landbouw afgeleide ambachten waren de smid, de wagenmaker, de zadel- en tuigmaker, de touwslager en de molenaar.

Voor het werk op het land waren veel arbeidskrachten nodig, want alles was handwerk. Lange tijd zijn vooral granen (tarwe, gerst en haver), peulvruchten en de zogeheten nijverheidsgewassen (koolzaad, vlas en meekrap) geteeld. De aardappelteelt is pas rond 1780 in deze streek ingevoerd.

Veel land was in bezit van enkele grootgrondbezitters en adellijke heren. Zo was er bijvoorbeeld in 1930 in Willemstad 511 hectare eigen bezit en 825 hectare gepacht land. Lange tijd stond het boerenleven hier op de vruchtbare zeeklei in schril contrast tot het leven op de zandgronden. Het waren hier relatief grote boerderijen op grote kavels, terwijl op de zandgrond alles kleinschaliger was.

In de vijftiende eeuw ontwikkelde de noordwesthoek van Brabant zich tot een belangrijke producent van meekrap. Uit de wortels van deze plant werd alizarine geproduceerd, een rode kleurstof die gebruikt werd voor het kleuren van textiel en leer. Dat gebeurde in een meestoof. Halverwege de achttiende eeuw stonden er meestoven in Klundert, Fijnaart, Willemstad en Zevenbergen. Veel van die stoven waren eigenlijk voorlopers van de latere coöperaties. Er waren zestien boeren eigenaar van een meestoof. Dat waren de zogeheten portiarissen, die elk voor 1/16 portie aansprakelijk waren voor de bedrijfsvoering van de stoof. Nadat in 1868 ontdekt werd hoe alizarine langs synthetische weg bereid kon worden, ging het snel bergafwaarts met de meekrap.

Daarbij kwam, dat er rond 1870 in Nederland een landbouwcrisis ontstond. Die viel samen met de opkomst van de Rotterdamse haven, waar goedkoop Amerikaans graan binnenkwam. Gelukkig was juist in die tijd de suikerbietenteelt in opkomst.

In de tweede helft van de negentiende eeuw begon de industriële revolutie ook een belangrijke rol te spelen in de landbouw. Landelijk ontstonden agrarische industrieën zoals aardappelmeel-, strokarton-, vlas- en suikerfabrieken.

Periode 1900-1950

Keerzijde van het ontstaan van de agrarische industrie was, dat de boeren wel erg afhankelijk waren van de eisen die de fabrikanten aan hen stelden en de prijsafspraken die de industriëlen onderling maakten. Dit heeft ertoe bijgedragen dat zij zich gingen organiseren in landbouwverenigingen en -coöperaties. Zo is in 1916 in Zevenbergen een coöperatieve suikerfabriek opgericht. Rond 1900 telde Zevenbergen in totaal drie suikerfabrieken en Standdaarbuiten één.
Uiteindelijk konden de particuliere fabrieken niet opboksen tegen de coöperatieve en zij verdwenen.

Er ontstonden lokale boerenorganisaties die via fusie uitgroeiden tot de Noord-Brabantse Christelijke Boerenbond (NCB), opgericht in 1896 en nu opgegaan in de ZLTO (Zuidelijke Land- en Tuinbouworganisatie). De boerenbonden begonnen met de oprichting van coöperaties zoals: melkfabrieken, verzekeringen, aankoopcombinaties, verkoopcombinaties, vleesverwerking en banken. Grote betrokkenheid hebben de landbouworganisaties ook gehad hij het agrarisch en huishoudonderwijs.

Tijdens de Eerste en Tweede Wereldoorlog moest er vooral voedsel geproduceerd worden en veel weilanden werden daarom omgeploegd. De crisisjaren ’30 waren ongunstig voor de boeren. Er was grote werkloosheid onder de bevolking, zodat de boeren hun producten bijna niet kwijt konden.

Na de Tweede Wereldoorlog kwam in de landbouw een grote omwenteling op gang qua arbeid, bedrijfsvoering en teelt. Van oudsher was het merendeel van de werkende bevolking in onze streek werkzaam in de landbouw. Alles was handwerk en zeker tijdens de oogst waren er meer mensen nodig. Dan kwamen hele gezinnen vanuit de zandgronden om hier iets bij te verdienen. Kinderen moesten al vroeg mee om aardappels te rapen, suikerbieten te hakken en korenaren te rapen. Vrouwen gingen met hun man mee om suikerbieten te wieden en te dunnen. De werkdag duurde van ’s morgens zes tot ’s avonds zes. Als je geen werk had, had je geen inkomsten. Arbeiders in vaste dienst bij de boer hadden meer zekerheid.

De teelt van koolzaad, droge peulvruchten, vlas en haver verminderde sterk. Begin twintigste eeuw werd vlasverwerking op een meer industriële wijze georganiseerd. Standdaarbuiten was hier in de regio het belangrijkste centrum. Maar goedkoop vlas uit Rusland en de ontwikkeling van steeds meer synthetische garens zorgden er voor dat ook de vlasindustrie vrijwel verdween. In Standdaarbuiten zijn veel vlasinrichtingen omgebouwd voor champignonteelt.

Het melkvee werd afgestoten, veel weilanden verdwenen uit het landschap en melkfabrieken stopten hun productie (bijvoorbeeld in Klundert en Zevenbergschen Hoek). Ook suikerfabrieken werden gesloten. In 1987 verdween de suikerfabriek als laatste grote agrarische industrie uit Zevenbergen.

Er volgde een aanzienlijke teruggang in het aantal landbouwbedrijven en het aantal landarbeiders. Landelijk gezien waren er in 1950 410.000 agrarische bedrijven en in 2010 nog maar 72.000. Deze trend deed zich ook hier in de regio voor.

In Willemstad was in 1930 nog 50,2 procent van de werkende bevolking werkzaam in de landbouw; in 1960 was dat al gedaald tot 32 procent. Voor Fijnaart waren die cijfers respectievelijk 62,6 en 30,7 procent.

Riet en griend

Een bijzondere vorm van landbouw beoefende men op de gorzen ( begroeide buitendijkse landaanwas) gelegen tussen Willemstad en Moerdijk. De begroeiing bestond voornamelijk uit riet, biezen en griendhout (wilgenhout). De gorzen werden in percelen verpacht.

Riet werd al in juli en augustus gesneden. Biezen en griendhout werden geoogst vanaf eind september tot in het voorjaar. In de tussenliggende perioden probeerden de griendwerkers vaak wat bij te verdienen als dagloner. Riet was vooral bestemd voor dakbedekking. Biezen werden gebruikt voor manden, korven, matten en zittingen en leuningen van stoelen. Het dikkere griendhout is vooral gebruikt in de waterbouw om zinkstukken te vervaardigen die dienden als ondergrond bij de aanleg van dijken.
Als gevolg van de Deltawerken en de aanleg van industrieterrein Moerdijk is deze vorm van buitendijkse landbouw in onze gemeente nagenoeg verdwenen.

Bronnen:
C. van Mastrigt ‘Willemstad PrinsheerlijK’, uitgave Heemkundekring ‘De Willemstad’, 2009

Bronnen illustraties:
– 1. en 2. Heemkundige Kring ‘Fijnaart en Heijningen’

Lees verder

Suiker

In 1747 ontdekte de Berlijnse scheikundige A.S. Marggraf (1709-1782)  hoe uit een suikerbiet suiker gehaald kon worden.De goedkopere winning van suiker uit rietsuiker in Nederland zorgde ervoor dat er hier vooralsnog weinig interesse was in bietsuiker. Dat veranderde in de jaren 50 van de 19e eeuw. De gebroeders Christiaan Hendrik (1802-1881), Martinus (1806-1888) en Adriaan de Bruyn (1808-1882), wiens vader rietsuikerraffinadeur was in Amsterdam, besloten de sprong te wagen om op industriële wijze suiker te winnen uit bieten.

De keuze voor West-Brabant en Zevenbergen was gelegen in de goede landbouwgronden, waterverbindingen en arbeidskrachten. Ze richten de zogenaamde Commanditaire Sociëteit voor Landbouw en Industrie onder de Firma de Bruyn op en kochten grond die behoorde bij de hoeve Zorgwijk aan de Huizersdijk in Zevenbergen. Deze hoeve en gronden waren in 1852 in bezit gekomen van de echtgenote van notaris Adriaan van de Werk, die zelf participeerde in de sinds 1848 aan de Huizersdijk gevestigde meekrapfabriek de Phoenix, de eerste meekrapfabriek in Nederland. In 1867 werd deze fabriek omgebouwd tot een suikerfabriek. (1). Na het verlenen van een concessie werd in 1858 nog een suikerfabriek gebouwd naar ontwerp van architect Van Outerstep en kon deze zijn eerste campagne draaien. Die duurde van 2 november 1858 tot 15 februari 1859 en men verwerkte 8,6 miljoen kilo aan suikerbieten. Een hoeveelheid die nu in één etmaal door een moderne fabriek wordt verwerkt. Naast de suikerfabriek verrees er een spiritusfabriek en een potasfabriek, die de restprodukten van de suikerfabriek verwerkten.

Werkgelegenheid

De suikerfabriek kreeg na verloop van tijd de naam van de vrouw van Adriaan de Bruijn, Azelma (2) en de spiritusfabriek werd vernoemd naar de vrouw van Martinus, Amelia. De nieuwe bedrijvigheid bood  in de campagnetijd maar liefst werk voor 260 mannen, vrouwen en kinderen. Voor velen was het een uitkomst in de winterperiode. Bijvoorbeeld de broers Wilhelmus (1872-1961)  en Pieter Beljaarts (1874-1937) die schilders van beroep waren, maar suikerkoker in de campagne. Hun vader Pieter (1837-1879) was ook suikerkoker maar metselaar buiten de campagne (3).

Gunstige belastingmaatregelen zorgden ervoor dat de suikerindustrie kon groeien en lucratief was. Dat leidde tot de bouw van nog meer suikerfabrieken in Nederland. Er werden tussen 1858 en 1873 maar liefst 33 moderne suikerfabrieken gebouwd, waarvan het merendeel in de regio West-Brabant. In Zevenbergen kwamen er voor 1900 nog twee suikerfabrieken bij. In 1867 werd de eerder genoemde stoommeekrapfabriek de Phoenix omgebouwd tot suikerfabriek. Hetzelfde jaar verrees in Standdaarbuiten (3) de suikerfabriek van de NV Noord-Brabantse Beetwortelsuikerfabriek. In 1872 tenslotte werd aan de haven nabij de oude eerste meestoof van Zevenbergen de suikerfabriek De Dankbaarheid (4) opgericht. In 1888 werkten in de campagnetijd ruim 500 mensen in de fabrieken te Zevenbergen en Standdaarbuiten. 

Fusies en neergang

Vanaf de jaren 90 van de 19e eeuw komen er tussen de fabrieken fusies op gang die uiteindelijk resulteren in de bundeling van particuliere suikerfabrieken in eerst de Algemene Suikermaatschappij (1908) en de Centrale Suikermaatschappij (CSM) in 1919. Een andere ontwikkeling die deze bundeling noodzakelijk maakte was de komst van coöperatieve suikerfabrieken. Na Sas van Gent (1899), Dinteloord (1908) en Puttershoek (1912) wordt ook in Zevenbergen in 1912 een Coöperatieve fabriek opgericht die, vanwege de eerste wereldoorlog, pas in 1917 haar eerste campagne draaide. De particuliere fabrieken leggen in onze gemeente één voor één het loodje. Alleen de Coöperatieve bleef over. In 1928 kwam er een vennootschap met Dinteloord en in 1947 een fusie van deze twee fabrieken met Roosendaal tot de Vereniging Coöperatieve Suikerfabrieken (VCS). Deze fuseert in 1966 met de overige coöperatieve fabrieken tot de Suiker Unie. In 1987 sluit de fabriek in Zevenbergen haar deuren en daarmee kwam een einde aan 130 jaar suikerindustrie in de gemeente Moerdijk (5).

Hoewel we dus al geruime tijd de specifiek zoete geur in de suikerbietencampagne moeten missen zijn er ondanks vele sloopactiviteiten nog enkele tastbare aanwijzingen van de suikerindustrie aanwezig. Het suikerdepot in Standdaarbuiten, de Keet aan de Huizersdijk 9 (6), de woning van vennoot Adriaan de Bruijn, de graven van hem en zijn dochter, de gebouwen van de voormalige Coöperatieve Suikerfabriek en gebouwtjes van de Phoenix en Dankbaarheid in Zevenbergen, zij alle herinneren aan de eens florerende suikerindustrie. 

Bronnen:
– H.W. Lintsen (red.), ‘Geschiedenis van de techniek in Nederland. De wording van een moderne samenleving 1800-1890’. Deel IV. Delfstoffen, machine- en scheepsbouw. Stoom. Chemie. Telegrafie en telefonie. Walburg Pers, Zutphen 1993

– Martijn Bakker, ‘Ondernemerschap en Vernieuwing, De Nederlandse Bietsuikerindustrie 1858-1919’, Amsterdam, 1989, NEHA -reeks
– ’t Sandt daer buyten, geschiedenis van Standdaarbuiten en Noordhoek (1988)

Bronnen illustraties:
– 1., 2. en 4. regionaal Archief West-Brabant
– 3. Heemkundekring ’t Sand daer buyten

– 5. Archief Suiker Unie

– 6. Bea Hoeks- de Laat

Lees verder