Eerste bestuurders

Het is niet eenvoudig om van een uitgestrekte gemeente als Moerdijk, die is samengesteld uit zo veel grote en kleine kernen, tot een algemeen beeld te komen wat het bestuur betreft. In feite is dat gezamenlijke bestuur pas sinds 1997 gerealiseerd, toen de gemeentelijke herindeling zijn beslag kreeg. Toch zijn er meer overeenkomsten te vinden dan men in eerste instantie zou verwachten en is er een meer gemeenschappelijke historie dan heden ten dage wordt verondersteld.

Het ontstaan van de diverse kernen en de eerste bestuurders

Klundert en Zevenbergen
Ruim 11.000 jaar geleden begon de aarde langzaam op te warmen, de ijskappen smolten en de zeespiegel steeg. Daardoor steeg ook het grondwater en ontstonden hier moerassen. Er vormden zich grote veenlagen, die van lieverlee droger kwamen te liggen. Deze uitgestrekte veengebieden trokken weer mensen aan die tot ontginning overgingen en zich ter plaatse vestigden. Op deze manier zijn ongeveer tegelijkertijd de plaatsen Die Overdraghe en Sevenberghe ontstaan. Een exacte datum valt uiteraard nooit aan te geven, maar zeker is dat reeds in 1125 de heer van Strijen ook heer van Sevenberghe werd genoemd, dat Die Overdraghe (het latere Klundert) al in 1285 in officiële stukken werd vermeld en dat Sevenberghe in 1290 onafhankelijk werd van Strijen. Hieruit kan de conclusie getrokken worden dat, vanaf hun ontstaan, zowel Klundert als Zevenbergen door de heren van Strijen werden bestuurd.

Zoals uit het bovenstaande blijkt, vielen de ‘nederzettingen’ Die Overdraghe en Sevenberghe in eerste instantie onder het bestuur van de heren van Strijen. In die tijd was Strijen een leen van de graven van Holland en een achterleen van Hertog van Brabant. In 1290 bevestigde Willem van Strijen dat Sevenberghe te leen werd gegeven aan zijn neef, Willem Hugemans zoon.

De nederzetting Niervaert kreeg in 1357 stadsrechten en wordt later een zelfstandige heerlijkheid. Een grote brand in 1420 en de Sint-Elisabethsvloed in 1421 vagen Niervaert bijna geheel van de kaart. Vanaf het midden van de 16e eeuw werd het gebied weer ingepolderd en werd de plaats vanwege zijn gunstige ligging opgenomen in de zuidelijke vestingsgordel van het gewest Holland.

De heren van Sevenberghe verloren in 1428 hun heerschappij over de plaats aan Philips van Bourgondië. Die regeerde tot 1453 persoonlijk over Sevenberghe. Toen kreeg Arent van Sevenberghe zijn rechten over de stad terug.

Fijnaart en Heijningen, Standdaarbuiten en Willemstad
Naast Zevenbergen en Klundert bestaat de huidige gemeente Moerdijk uit nog een drietal voormalige gemeenten, te weten Fijnaart en Heijningen, Standdaarbuiten en Willemstad.

Gebleken is dat er vóór de Sint-Elisabethsvloed in 1421 al enige activiteit plaats vond op de plek waar later Fijnaart en Heijningen ingepolderd zouden worden. Door de vloed werd echter alles weggespoeld en pas in de 15e eeuw, toen de gorzen weer droog kwamen te liggen, werd de grond opnieuw in bezit genomen en geëxploiteerd.

Viel het gebied bestuurlijk al in de 13e eeuw onder jurisdictie van een tweetal Huizen, namelijk die van Breda en van Strijen, in 1458 kwam het gebied in bezit van de Heren van Bergen op Zoom. Zij lieten de omringende gorzen inpolderen en vergrootten op deze manier hun grondgebied (zie ook venster 10 over Standdaarbuiten). Door de inpolderingen van de Ruigenhil in de tweede helft van de 16e eeuw, in opdracht van Jan IV van Glymes, ontstond het dorp Ruigenhil; het latere Willemstad.

Het bestuur van onze 5 kernen tot 1568 (het begin van de 80-jarige oorlog)

In de middeleeuwen, de tijd dus waarin al onze kernen ontstonden en verder tot ontwikkeling kwamen, was de hoogste macht in het toenmalige Nederland officieel in handen van de Duitse keizer. In de praktijk was het hoogste gezag echter in handen van de hertog van Brabant en de graaf van Holland. Zij op hun beurt gaven gebieden in leen aan lagere heren, zoals hier boven al genoemd, de heren van Strijen, de heren van Bergen op Zoom en de heren van Breda.

Deze leenmannen bezaten dus veel minder gebied en hun rechten en macht waren ook aanzienlijk kleiner dan die van de hertog van Brabant of graaf van Holland. De leenmannen probeerden dan ook door middel van het uitbreiden van hun gebied hun macht te vergroten. Inpolderen was een van de manieren om dit doel te verwezenlijken. Nadeel was wel dat hun bezittingen verspreid kwamen te liggen en een groot aaneengesloten gebied dat onder één heer viel, slechts sporadisch voor kwam.

De heren hadden heel wat rechten en plichten. Het belangrijkste recht – in feite kan er beter gesproken worden over ‘macht’- van een heer was de bevoegdheid om recht te spreken. Naast het opleggen van geldelijke boetes waren zij bevoegd om personen te verbannen en om de doodstraf uit te spreken. Vaak stelden de hoge heren een schout of drossaard en schepenen aan, die namens hen recht spraken en de vonnissen uitvoerden.

Hoewel de schout en schepenen een heel ander takenpakket hadden dan onze tegenwoordige bestuurders, kun je wel zeggen dat zij de voorgangers waren van de burgemeester en wethouders van nu.

Bronnen:
– Streekarchivaris R.C.M. Jacobs, lezing “Zeven eeuwen Zevenbergen in vogelvlucht” Zevenbergen, 1988

– ‘Ach Lieve Tijd’ 700 jaar West-Brabant en de Westbrabanders
– Publikaties van Heemkundekring Willem van Strijen uit Zevenbergen
– Isfridus de Groot, ‘Personen en feiten uit de geschiedenis van Zevenbergen
– Persoonlijke informatie, vergaard tijdens twee jaar durend onderzoek naar de geschiedenis van Zevenbergen, ten behoeve van het spektakelstuk, opgevoerd ter gelegenheid van het 700 jarig bestaan van Zevenbergen in 1990

Bronnen illustraties:
– 5. Regionaal Archief West-Brabant
– 6. Peter v.d. Kerkhof
– Overige illustraties: privé archief Ine Krielen

 

Lees verder

Onder water

Het zuiden van West-Brabant is zanderig en het noorden kleiig. In de Middeleeuwen lag daar nog een flinke laag veen overheen (1), waardoor de regio nogal zompig was en nauwelijks toegankelijk. Vanaf de dertiende eeuw is de veenlaag systematisch afgegraven, gedroogd en als turf afgevoerd naar Vlaamse en Hollandse haarden. Het grote graafwerk maakte korte metten met het veen. Zeewater nam stukje bij beetje de plek van het veen in. Dat opende het perspectief op een buitengewoon lucratieve zoutwinning.

De turfwinning in West-Brabant begon later dan die in Vlaanderen en Zeeland, maar vergeleken met Holland en de overige Noord-Nederlandse gewesten was onze streek er vroeg bij. De veenwinning werd hier in de dertiende eeuw aangevat, op initiatief van Vlaamse ondernemers. Vlaanderen was economisch sterk ontwikkeld en had grote behoefte aan energie. Met het oog op de conservering van vlees en vis was het bovendien heel aantrekkelijk om zout te winnen uit veen dat door de nabijheid van de zee verzilt was (2).

Turfhavens en turfvaarten

In die beginjaren van de turfwinning ging het nog om vrij bescheiden hoeveelheden. De productie was niettemin van grote betekenis voor de ontwikkeling van het gebied. Door veenexploitatie werd immers een vrij ontoegankelijk gebied ontsloten. Menige nederzetting dankt er zijn ontstaan aan.

West-Brabant telde toen minstens achttien uitvoerhavens, de meeste op de grens van hoog en laag, vlakbij de uitgestrekte venen in het lage deel. Later zouden die plekken ook voor de zoutwinning ideaal blijken. De haven lag zowel dichtbij de brandstof, de zoete venen op de hogere gronden, als dichtbij de grondstof, de zoute venen in het lage (3).

Enkele plekken midden in het veen bleken eveneens geschikt voor de aanleg van een turfhaven. Zo gaat de prilste geschiedenis van Klundert terug op de havenplaats Niervaart. De turfhaven Zevenbergen is in 1287 gesticht, midden in het veen, op enkele donken aan de Mark.

Schatgravers

Een intieme relatie met de zee bleek van nut. Aanvankelijk werd hier turf gewonnen, maar door overstroming en verzilting was ook de zoutwinning uit veen op gang gekomen. Niervaart en Zevenbergen zetten zich in het begin van de veertiende eeuw aan de zoutbereiding en hadden hun hoogtepunt in de tweede helft van die eeuw. Zout bracht zoveel hogere inkomsten dan turf dat de keuze op voorhand vastlag: waar zout veen werd aangetroffen gingen schatgravers aan het werk.

De werkzaamheden buiten betroffen het steken van veen en het vervoer naar een droge plek in de nabijheid, alwaar het veen werd gedroogd en verbrand tot zoute as, de zogenaamde zel. Door zo te werk te gaan kon aanzienlijk worden bespaard op de transportkosten, zel is immers een stuk lichter dan natte turf.

De zoutwinning was nogal mobiel; zodra het veen was afgegraven werden de werkzaamheden verplaatst. Het zoutzieden daarentegen was gebonden aan een vaste plek. In zoutketen werd zoutmaken door specialisten tot een kunst verheven.

Zoutzieden

In de zoutkeet werd de zel met water gemengd, waardoor het zout werd opgelost. Na verloop van tijd dwarrelden de asresten neer. De laag smurrie die zich op de bodem afzette werd afgevoerd naar de zelke of afvalberg. De zoutoplossing werd gefilterd en met behulp van turf verwarmd en ingedampt.

Tijdens dit indampen kristalliseerden zowel bruikbare als onbruikbare zouten uit. Het was de kunst van het zieden om de bruikbare van de onbruikbare zouten te scheiden. Het bruikbare zout werd opgeslagen, gedroogd en verkocht. De onbruikbare zouten kristalliseerden eerder of later uit en werden op de panbodem afgezet dan wel zorgvuldig van het brouwsel afgeschept. Na afscheiding verdwenen ze op de alsmaar groeiende afvalberg. Het keetspek, dat na herhaald koken de binnenkant van de pan bedekte, werd verkocht als liksteen voor het vee (4).

Van veenrivier tot getijdengeul

Het zoute veen werd vooral aangetroffen aan de mondingen van de veenriviertjes. Waar dat zilte veen werd afgegraven kreeg de zee vrij spel. De mondingen schoven landinwaarts en de nijvere zoutwinners schoven mee. Als de vloed, dankzij helpende mensenhand, diep in het landschap kan binnendringen, ziet zelfs een kalme zee nog kans om aanzienlijke schade aan te richten. Bescheiden veenriviertjes werden door eb en vloed omgetoverd in forse getijdengeulen, met fraaie namen als Dintel, Moye Keene en Roodevaart.

West-Brabant kopje onder

De overstroming voltrok zich zeer geleidelijk en het duurde bijna twee eeuwen eer het vrijwel vlakke noorden van West-Brabant onder water stond (5). Tot 1285 bleef de invloed van de zee beperkt tot een strook van ongeveer zes kilometer langs de voormalige Striene. Maar in 1330 lagen ook het Land van Strijen en Niervaart onder water. Nog vóór 1367 bereikte het water Zevenbergen. Slechts enkele decennia later stak het stadje als een eiland boven zijn waterige omgeving uit.

Slotakkoord

De Sint-Elizabethsvloed van 1421 stond aan de wieg van het Hollandsch Diep en aan het graf van polder de Grote Waard (6). Het was dus beslist een grote ramp, maar het was tevens een slotakkoord. De zee snoepte al anderhalve eeuw aan de randen van de regio, maar na Elizabeth leek het grootste leed geleden. Veel meer schade kon de zee eigenlijk niet aanrichten. De Brabanders zetten zich aan het herwinnen van verloren land.

Een nieuwe kans

De heroïek van het herwinnen lijkt de Nederlander op het lijf geschreven. Maar we mogen niet vergeten dat het enorme verlies dat eraan voorafging ook mensenwerk was. Het afgraven van de bovenlaag voor de winning van turf en zout spekte menige beurs, maar tegelijkertijd groef de streek zijn eigen graf. Vanaf de vijftiende eeuw was een wederopstanding in de maak. De natuur gaf West-Brabant een nieuwe kans.

Bronnen:
– Jan van den Noort, Langs de rand van het zand, Waterstaatsgeschiedenis in de Brabantse Delta         (Breda 2009), 12-45
© tekst en kaarten Jan van den Noort, foto’s Joop Reijngoud, Rotterdam 2012 Lees verder

Boven water

Gedurende de zestiende eeuw, ook wel de eeuw van het graan (1) genoemd, zaten de prijzen van agrarische producten in de lift. De voorspoedige ontwikkeling van de landbouw schiep kansen die door kapitaalkrachtige lieden met beide handen werden aangegrepen. De mogelijkheden om kapitaal profijtelijk te beleggen waren beperkt, dus toen de commerciële landbouw riante perspectieven bood, werden zelfs hoge risico’s noodgedwongen voor lief genomen.

De overstromingen die Brabant sinds het einde van de dertiende eeuw teisterden, drongen langzaam maar zeker steeds verder oostwaarts. In het begin van de vijftiende eeuw reikte de zee zelfs bijna tot Heusden. Onze regio was in twee eeuwen tijd omgetoverd in een getijdengebied. Bij vloed werden grote hoeveelheden zand en klei aangevoerd, bij eb verdween al het slib weer naar zee.

Vanaf de vijftiende eeuw werd meer slib aan- dan afgevoerd, waardoor langs de rand van het zandige zuiden aanwassen ontstonden. Ten noorden van die aanwassen lagen de geulen van het getijdengebied. Daarin herkennen we na verloop van tijd Mark en Dintel, Moye Keene en Roodevaart. Iets verder van de kant, tussen die getijdengeulen, werden opwassen gevormd (2).

Markies of baron

De zeggenschap over de aan- en opwassen was allesbehalve duidelijk geregeld. Bedijkingsplannen leidden daarom onvermijdelijk tot omstandige discussies, lange juridische procedures en hier en daar enig wapengekletter. In het westen van ons gebied deelden de Van Glymes de lakens uit. Zij waren heer van Bergen op Zoom, maar vanaf 1533 mochten ze zich markies noemen. In het oosten waren de Nassaus oppermachtig. Die waren onder meer heer van Breda, en zouden vanaf het einde van de zestiende eeuw de titel baron dragen (3).

Start met Standdaarbuiten

Een van de opwassen, het gors Standdaarbuiten (4), kwam als eerste in aanmerking voor bedijking, tenminste als de heren het eens konden worden over de begrenzing ervan. In 1510 werd na veel geharrewar een grens vastgesteld en konden de werkzaamheden aanvangen.

Door datzelfde geharrewar had het aangrenzende gors Bloemendaal (5) toen een duidelijke westgrens, maar over de oostgrens moest de heer van Niervaart het eerst nog eens worden met zijn buurman, de heer van Zevenbergen. In 1555 kon Bloemendaal worden bedijkt en in 1563 legde Zevenbergen de aangrenzende Grote Meerenpolder droog (6).

In het oosten van zijn gebied had de heer van Zevenbergen minder te stellen met dat soort aanspraken. De Oude Polder van Zevenbergen (7) en de Grote Zonzeelsche Polder (8) werden in de eerste helft van de zestiende eeuw al van dijken voorzien.

In het noorden van de heerlijkheid Zevenbergen lag dat anders. Daar moest eerst nog een grenssloot worden teruggevonden: de Slegge. Maar in 1545 kon de polder Zandberg en Nieuwendijk worden aangelegd (9). En hoewel deze kort na voltooiing overstroomde bleek het mogelijk om deze Zevenbergse polder op te nemen in de nieuwe bedijking van de Grote Polder van Niervaart (10).

De Van Glymes bouwden voort op dit samenwerkingsproject. In 1548 hadden zij een deel van Fijnaart bedijkt. Die polder werd later Oude Fijnaart (11) genoemd. Door de dijk van de Grote Polder daarop aan te sluiten werd een nieuw stuk Fijnaart drooggelegd: de Nieuwe Fijnaart (12).

Ruigenhil

De polder Ruigenhil (13) was nog door de familie Van Glymes bedijkt en met de Oude Heiningen (14) had de familie een beginnetje gemaakt. In de Tachtigjarige oorlog vielen beide toe aan Maurits van Nassau. De bedijking van de Oude Heiningen werd in 1583 voltooid. Maurits doopte het dorp Ruigenhil om tot Willemstad, lbreidde het uit met twee buitendijkse bastions en gaf het stadsrechten (15). Dat bleek een goede investering, want mede daardoor bleven polder en stad ook na de oorlog in handen van de Nassaus. Ruigenhil grensde aan de Grote Polder van Niervaart, waar door Willem van Oranje het nieuwe dorp Niervaart was gesticht. In de jaren tachtig van de zestiende eeuw werd het uitgebouwd tot een volwaardige vesting en omgedoopt tot Klundert (16).

Markiezinnen

De kansen van de Van Glymes keerden. Dankzij het bestand dat in 1609 werd afgekondigd konden de erfgenamen van de markies hun rechten weer doen gelden. De verkoop van gorzen vormde een welkome impuls voor de markizaatskas en menig markiezin verbond haar naam aan nieuw land langs de Dintel. Zo werd de Mancia Winterpolder (24) vernoemd naar markiezin Maria Mencia en de Jufvrouwenpolder (20) naar haar zeer jeugdige opvolgster, Maria Elisabeth I Clara van den Bergh. De naam van nicht Maria Elisabeth II van den Bergh leeft voort in de Elisabethspolder (19), terwijl de Henriëttapolder (21) zijn naam ontleent aan markiezin Henriëtta Francisca, prinses zu Hohenzollern.

Royale Polder

De Nassaus waren destijds vooral in het oosten van onze regio actief. Op het drielandenpunt Klundert-Zevenbergen-Zwaluwe lag tot in de zeventiende eeuw het eiland Moerdijck, in het westen omspoeld door de Roodevaart, die toen nog een aanzienlijke breedte had en in het oosten door de Swaluwsche Meeren (14-19). Moerdijck en omgeving werden stukje bij beetje ingedijkt. Het land kon worden bewerkt, maar al die kleine dijkjes boden betrekkelijk weinig bescherming. In 1650 werden de twaalf polders voorzien van een gezamenlijke zeewering. De polder werd Royale Polder (34) genoemd naar Mary Stuart, Princess Royal, echtgenote van stadhouder Willem II en moeder van diens opvolger Willem III.

Beaumont

De Tachtigjarige Oorlog was nog maar net voorbij of de prijzen van graan en meekrap zetten een neergaande koers in. Het rendement van de bedijkingsprojecten kreeg daarmee een gevoelige dreun. Aernout van Beaumont ondervond dat aan den lijve. Als lid van de Raad- en Rekenkamer was hij betrokken bij het beheer van de eigendommen van de prins van Oranje. In 1655 bedijkten Beaumont en de zijnen de West-Heiningenpolder (17), later omgedoopt tot Beaumontspolder, maar daarna bleef het heel lang heel erg stil. Dalende landbouwprijzen ontnamen het bedijken van aanwassen hun aanlokkelijkste kant. Door verkoop en vererving viel het eigendom van Beaumont en de zijnen in vele stukken uiteen.

Sabina

Een eeuw later, bij het keren van het economisch tij, werd de draad weer opgepakt. Een van de eigenaren, Sabina Louise van den Santheuvel-Orizandt, trok uit het stijgen van de prijzen de conclusie dat het bedijken van aanwassen weer profijtelijk was. Zij spoorde haar mede-eigenaren aan om gezamenlijk zo veel mogelijk aanwassen terug te kopen. Toen het eigendom over de aanwassen eenmaal was geconcentreerd bij twee families, werden de bedijkingswerkzaamheden hervat. Die polder kwam in 1787 gereed en werd Sabina-Henricapolder (18) genoemd.

Moer en Dijk

De gemeente is dus niet van vandaag op morgen ontstaan. In ruim vier eeuwen tijd werd Moerdijk stukje bij beetje, polder na polder, herwonnen op de zee. De naam Moerdijk vat die geschiedenis kernachtig samen. Door de moer (het veen) af te graven kon de zee bezit nemen van het land. Door dijken aan te leggen wist de mens er weer beslag op te leggen.

Bronnen:
– Jan van den Noort, Langs de rand van het zand, Waterstaatsgeschiedenis in de Brabantse Delta         (Breda 2009), 12-45
© tekst en kaarten Jan van den Noort, foto’s Joop Reijngoud, Rotterdam 2012

Lees verder

God met 2 gezichten

In de zestiende eeuw leidde kritiek op het katholieke geloof tot de reformatie. Er ontstond een strijd tussen de aanhangers van de paus, de papisten, en de Calvinisten ofwel protestanten. Door de strategische ligging van onze gemeente, op het grensgebied tussen de katholieke Spanjaarden in de Zuidelijke Nederlanden en de Calvinisten in de Noordelijke Nederlanden, werd onze gemeente het strijdtoneel van een godsdienstoorlog. 

Kritiek op de kerk

In de middeleeuwen was bijna iedereen in deze gebieden katholiek. Aan het begin van de zestiende eeuw groeide de aanhang van dit geloof nog steeds. In 1529 werden in Standdaarbuiten, in 1548 in Fijnaart en in 1566 in Ruigenhil (Willemstad) nog katholieke parochies met een eigen kerk gesticht. Maar rond 1500 kwam er ook steeds meer kritiek op de Kerk en de geestelijkheid op. Veel religieuzen werden beschuldigd van drankmisbruik, gulzigheid, losbandigheid en het niet leven volgens de religieuze geboden. Door de uitbundige en rijke levensstijl van de geestelijken twijfelden mensen aan de manier waarop de Katholieke Kerk het geloof uitdroeg. Deze twijfel en kritiek leidde in 1566 tot de Beeldenstorm. In drie weken verwoestten de Calvinisten alle beelden en muurschilderingen in veel kerken. De Calvinisten stonden op deze manier op tegen het katholieke geloof en de Spaanse overheersing. Met Spaanse militaire acties werd geprobeerd de opstand neer te slaan. Tevergeefs, want in 1572 werden de Spanjaarden bij Den Briel, het huidige Brielle in Zuid-Holland, verslagen (1).

De opkomst van het protestantisme

Na hun overwinning bij Den Briel trokken de Nederlandse edelen snel zuidwaarts en bereikten Klundert, Fijnaart, Standdaarbuiten en Ruigenhil. Meteen werd in deze plaatsen de katholieke eredienst verboden. De pastoor van Standdaarbuiten kon naar Zevenbergen vluchten en vanuit daar verder gaan met zijn werk. Maar de pastoor van Fijnaart, net als vele anderen, had minder geluk en werd gevangen genomen en opgehangen. Het lukte de protestanten niet om deze plaatsen lang vast te houden, want nog geen drie jaar later werd het gebied heroverd door de Spanjaarden. Toch bleek dit geen overwinning voor de katholieken. Er waren door de oorlog te weinig priesters overgebleven om genoeg geestelijke steun te bieden. Omdat de mensen dit wel nodig hadden, stonden zij open voor de calvinisten. Bovendien was de katholieke eredienst sterk teruggedrongen, doordat in Zevenbergen de kerk op de Markt als kazerne voor soldaten in gebruik was. Dat de Zevenbergenaren in deze periode minder waarde hechtten aan het kerkgebouw blijkt uit het feit dat Margaretha van der Marck na haar overlijden niet in de kerk op de Markt begraven wilde worden. Dat haar man (Jean de Ligne van Aremberg, Heer van Zevenbergen), die al eerder gestorven was, daar wel in het speciaal voor hem en Margaretha gemaakte grafmonument begraven was, kon haar niet overtuigen (2).

Springplank naar Holland

Toen Willem van Oranje in 1582 het Markiezaat van Bergen op Zoom als leengoed van de Staten van Brabant verkreeg, kreeg hij ook de heerschappij over het dorp Ruigenhil en het stadje Klundert. Een paar jaar later besloot hij Ruigenhil en Klundert te versterken, omdat hij bang was dat de Spanjaarden, die in de noordwesthoek van Brabant oprukten, deze plaatsen binnen zouden vallen. Ook werd het aanhangen en uitoefenen van het katholieke geloof in deze plaatsen officieel verboden. Prins Maurits ging een stapje verder in het terugdringen van de katholieken door Ruigenhil in 1586 stadsrechten te schenken, de stad tot Willemstad te dopen en in 1587 een vaste calvinistische predikant in Fijnaart aan te stellen.

Protestantse overwinning

De jaren erna bleef een strijd bestaan tussen de katholieken en calvinisten, met in deze streek steeds wisselende winnaars. Pas na 1590 stabiliseerde de toestand langzaam in het voordeel van de calvinisten. De protestantisering kon met de aanstelling van streng calvinistische predikanten in onze dorpen doorgaan. Ook kon eindelijk met de bouw van de eerste speciaal voor de protestantse eredienst gestichte kerk in Nederland worden begonnen. De Willemstadse Koepelkerk werd gebouwd door de steenhouwer en architect Coenraat van Norenburch. Prins Maurits betaalde mee aan het bouwproject, op voorwaarde dat de kerk in een ronde of achthoekige vorm zou worden gebouwd (3).

Ook in de andere Moerdijkse plaatsen werd het katholieke geloof onderdrukt. In 1601 werd de katholieke pastoor Daniels door de calvinistische soldaten van fort Noordam gevangen genomen en pas na betaling van een hoge boete weer vrijgelaten. De situatie verergerde voor de katholieken toen op 24 januari 1610 de reformatie ook in Zevenbergen officieel werd ingevoerd. Op die datum werd de kerk op de Markt door de protestanten ingenomen en werd pastoor Daniels gedwongen Zevenbergen te verlaten en naar Terheijden te vluchten.

Door de komst van de calvinisten uit het Noorden veranderde de bevolkingssamenstelling in dit gebied. De katholieken, die voornamelijk in Zevenbergen, Langeweg, Moerdijk en Noordhoek woonden, stamden af van de oorspronkelijke bewoners van deze streek. De protestanten in Klundert en Willemstad hadden vaak voorouders van over het Hollands Diep.

Hoewel in onze gemeente de calvinisten al langer aan de macht waren, werd deze in heel Nederland pas officieel toen in 1648 de Vrede van Munster werd gesloten (4 en 5).

Bronnen:
– Annemiek van der Veen, De geschiedenis van West-Brabant een verhaal apart, Stichting Brabantse Regionale Geschiedbeoefening, 1988
– Mekking, Ottenheym, Van der Woud & Bosma, Bouwen in Nederland, Waanders Uitgevers, Zwolle, 2007
– L.J. Rogier (RK), Geschiedenis van het katholicisme in Noord-Nederland, Amsterdam/Brussel 1944, blz. 465 t/m 477

Bronnen illustraties:
– 1. vls.wikipedia.org
– 2. Regionaal Archief West- Brabant

– 3. Bea Hoeks- de Laat

– 4. Regionaal Archief West Brabant (oudste foto uit collectie Heemkundige Kring ‘Fijnaart en Heijningen’)


Lees verder

Handel en ambachten

De vroegste vermeldingen van onze streek in oorkonden markeren de start van een levendige handel. Turf- en zoutwinning leveren het gebied rijkdom maar natuur en oorlogen gaan hun gang en maken daar ook weer een einde aan. Inpolderingen en landbouw worden de voornaamste bron van inkomsten en in de steden ambachten en kooplieden.

Zout- en turfwinning

In de 13e eeuw vinden we in de omgeving van Zevenbergen en Klundert duidelijke sporen van opkomende handel. Enkele kooplieden en instellingen uit Vlaanderen komen in het bezit van uitgestrekte moerlanden rondom Zevenbergen en beginnen daar met turfwinning en later ook met zoutwinning. Vele overstromingen zorgen voor stagnatie maar toch zien we het dorpje Zevenbergen uitgroeien tot een volwaardige stad.

De rijkdom die dit opleverde was volgens de overlevering groot: deurknoppen en zelfs het beslag van paarden zouden van goud zijn geweest! Toch zag men ook in dat het zogenaamde daringdelven (zoutwinning) overstromingsgevaar opleverde. Daarom verbood de graaf van Holland in 1375 om binnen een straal van vier mijl van de dijk buitendijks te “moeren”. Toch gaf hij in 1377 en 1379 zelf moerconsessies uit aan de heer van Zevenbergen, hetgeen tot een conflict leidde met de stad Dordrecht. Economisch gezien was dat te begrijpen, maar er was ook een gevaar voor overstromingen van gronden in het bezit van vermogende Dordtenaren.

De Sint-Elisabethsvloed in 1421 bracht een einde aan de voorspoed en diverse dorpen vielen ten prooi aan het water. Zevenbergen bleef overeind, maar de belegering van de stad in 1428 en de daarop volgende afbraak van stadsmuren maakte een einde aan de voorspoed. Toch komt er nog geen eind aan de zoutwinning. Een rekening van de rentmeester van Niervaert spreekt in 1436/ 37 over het herstellen van de zoutketen, de plaats waar het net gewonnen zout naar toe werd vervoerd. Maar de groei was eruit en onder andere geïmporteerd ruwzout werd de doodsteek voor deze handel.

Inpoldering

Het water dat de Sint-Elisabethsvloed weer terugbracht, bracht ook bezinksel mee. Er ontstond een kleilaag die ervoor zorgde dat deze gebieden weer bedijkt konden worden. Rond 1550 heeft het polderland rond Zevenbergen zijn huidige vorm gekregen. Deze aanleg van de polders werd veelal medegefinancierd door kooplieden uit grote steden als Amsterdam en Antwerpen. De polder werd dan ook vaak naar hen of een familielid genoemd. Landbouw werd belangrijk.

Posterijen

In 1649 verkrijgt de Zevenbergse postmeester Hendrik Jacobsz. van der Heijden de aanstelling van postmeester van Rotterdam. In datzelfde jaar krijgt hij ook het octrooi voor het vervoer van ‘Zuidhollandsche brieven’ naar Antwerpen. Hij zorgt ervoor dat de postroute langs Moerdijk en Zevenbergen loopt. Ook moet hij zorgdragen voor een veerhuis aan het Keizersgors voor de overvaart naar Strijensas, dat toen met Klundert tot de Heerlijkheid Strijen behoorde. Dit alles zal zeker een positieve bijdrage aan het vestigingsklimaat hebben geleverd.

Ambachtslieden en gilden

In de steden zijn veel ambachtslieden werkzaam. Deze nijverheid bracht met zich mee dat in de 17e en 18e eeuw vele (ambachts)gilden in Zevenbergen werden opgericht. Het Bakkersgilde (1659), Schippersgilde (1670 / 1705), Kuipersgilde (1705), Bijengilde (1708), Schoenmakersgilde (1717), Voerliedengilde (1731), Kleermakersgilde (1737) en het Timmermansgilde (1743) ontstonden. Hun reglementen brachten enige bescherming tegen concurrentie van buiten. Overigens werden de gilden niet altijd door de ambachtslieden zelf opgericht maar soms ook op initiatief van het stadsbestuur. De gilden werden in de Franse tijd opgeheven.

Stad en Platteland

Dat het platteland belangrijk bleef mag wel blijken uit het feit dat alleen Willemstad de in 1814 toegekende grondwettelijke status van stad kreeg. De overige gemeenten behoorden tot het platteland. De bedrijvigheid bestond niet alleen uit landbouw maar ook uit veeteelt. Zowel Klundert als Zevenbergen kenden markten waar vee werd verkocht. De huidige markt van Zevenbergen had een beestenmarkt, waar vanaf 1684, na verleend octrooi door Prins Willem III, tot in de vorige eeuw een levendige handel was. Klundert had al in 1581 van Willem van Oranje toestemming voor een paardenmarkt gekregen. In 1781 verzocht men de domeinraad deze in verval geraakte paardenmarkt te mogen herstellen. In Willemstad was voor zo’n markt al in 1778 octrooi afgegeven.

Meekrap

Landbouw blijft een belangrijke bron van inkomsten waaronder met name de handel in meekrap. In bijna alle grote kernen stonden wel een of meerdere meestoven (een gebouw waar de meekrap werd bewerkt). In Zevenbergen heeft reeds in de 16e eeuw een  meestoof gestaan ter plaatse van de Stoofstraat. In 1570 wordt zelfs een keur op de meekrap door het stadsbestuur vastgesteld. De Tachtigjarige Oorlog heeft deze handel aardig in de kiem gesmoord en pas in de 18e eeuw komt zij weer op gang en komen er nieuwe meestoven. De meekrap werd verkocht op de Rotterdamse markt.

De handel in meekrap en koolzaad had de firma Maris en Schippers in Willemstad aan het begin van de 19e eeuw geen windeieren gelegd. De handelsbank die zij in 1801 oprichtte is de oudst bekende bank van West-Brabantse oorsprong. Pas in 1964 werd deze overgenomen door de Rotterdamsche Bank.

Bronnen:
Ach Lieve Tijd West-Brabant
– Dr. K.A.H.W. Leenders, Middeleeuws Zout uit de Delta: Status questionis als basis voor nader onderzoek, z.p. 2003
– Mr. dr. J.C. Overvoorde, Postwezen in Nederland voor 1795, Leiden 1902

Bronnen illustraties:
– 1. Heemkundige Kring ‘Fijnaart en Heijningen
– 2. 3. en 6. Heemkundekring ‘Willem van Strijen’ Zevenbergen
– 4. en 5. Heemkundekring ‘Die OverdragheKlundert

Lees verder

Vervoer over land en water toen

Tot circa 1840 werd het regionale verkeer voornamelijk onderhouden met paardentractie. In het begin van de negentiende eeuw brak het stoomtijdperk aan. Stoomwerktuigen vonden hun weg naar o.a. de textielindustrie waarna in 1820 de eerste stoomboten (raderboten) op de Nederlandse rivieren verschenen. En op 3 mei 1855 reed de eerste stoomtrein van Roosendaal via Oudenbosch en Zevenbergen naar Moerdijk.

Post- en diligenceroute

Al in een grijs verleden liep er een weg over de Lamgatsdijk (een dijk langs de Roode Vaart ten westen van Zevenbergen, die in de rivier de Mark uitmondt), over het Lamgatsveer naar Hoeven. Daar splitste deze weg zich in twee takken waarvan de een via Etten en de Klappenberg in Zundert uitkwam en later verder ging naar Turnhout terwijl de andere tak over St. Willebrord, Sprundel, Schijf, naar Antwerpen voerde.

Vanaf 1614 reden voerlieden van Zevenbergen naar Antwerpen. Na de Vrede van Munster (1648) begon postmeester Hendrik Jacobszoon van der Heijde uit Zevenbergen een postiljondienst. De Lamgatsdijk (nu Generaal Allenweg) werd de grote post- en diligenceroute Antwerpen- Zevenbergen. Na de inpoldering van de Royale Polder in 1650 ontstond het gehucht Moerdijk alwaar in 1656 een veer- en posthuis kwam waardoor de post- en diligenceroute werd verlengd tot Moerdijk. Van hier werden personen, post en goederen overgezet naar Strijensas en Dordrecht. Dit bewijst het belang van Moerdijk in de Noord- Zuid verbinding (1).

Zowel in Antwerpen als in Zevenbergen was door de magistraat van beide plaatsen een toeziender of deken aangesteld, die het vervoer regelde. In Zevenbergen woonde deze toeziender in herberg “’t Hert” aan de Zuidhaven (nu nr. 73, de huidige bestemming is restaurant). Voor deze herberg stonden de postwagens en diligences met hun wagenvoerder langs de havenrollaag geparkeerd in afwachting van een te maken rit of reis welke volgens een bepaalde dienstregeling verliep. In 1664 waren er tien wagenvoerders, die de route volgden: vanaf Moerdijk naar ’t Hert in Zevenbergen en vandaar naar het Lamgatsveer en door de Hoevense Beemden naar Antwerpen. Tot 1 mei 1855 is deze post- en diligenceroute in stand gebleven.

Tijdens de Tachtigjarige Oorlog trokken ook soldaten van vriend en vijand al plunderend over de route Zevenbergen- Turnhout; nu eens waren het troepen van de Prins van Oranje, dan weer van de Spaanse vorst Philips II. Amalia van Solms, weduwe van de roemrijke Frederik Hendrik, kwam vanuit Turnhout en maakte met twee ponten de overtocht over De Mark (Lamgatsveer) waarna aan de overkant talrijke inwoners van stad en lande van Zevenbergen haar stonden op te wachten. Daags hierna vertrok Amalia met haar gezelschap per boot vanuit de Zevenbergse haven, door de Roode Vaart om bij Moerdijk per veerboot het Hollandsch Diep over te steken naar Strijensas (2).

Treinverkeer Antwerpen-Moerdijk

Op 3 mei 2012 was het 157 jaar geleden, dat de eerste trein reed op het geheel gerealiseerde traject Antwerpen- Moerdijk. In 1852 sloten Nederland en België een verdrag tot verwezenlijking van een ijzeren spoorweg tussen Antwerpen en Rotterdam en ruim twee jaar later was de aanleg van deze spoorlijn reeds gevorderd tot Oudenbosch. Vandaar moesten de reizigers voorlopig nog per diligence naar Moerdijk. Intussen was men ook met de aanleg van een spoorbrug over de Mark en de bouw van een stationsgebouw in Zevenbergen begonnen. Vermeldenswaard is dat de stations in Oudenbosch en Zevenbergen in dezelfde stijl zijn gebouwd en tot de oudste stationsgebouwen van Nederland behoren (3).

Het treinverkeer op deze, toen nog enkelbaans, spoorlijn was uiteraard de eerste tijd nog niet intensief. In 1863 reden er drie treinen Antwerpen-Moerdijk en drie in omgekeerde richting; zo’n reis duurde toen drie uur en een kwartier. Eenmaal in Moerdijk aangekomen, scheepte men in op de stoomboot naar Rotterdam (varend onder Belgische vlag) wat nog tweeënhalf uur duurde.

Treinverkeer Breda-Moerdijk

De spoorlijn Breda-Moerdijk werd in gebruik genomen in 1863. Toen in 1872 de spoorbrug over het Hollandsch Diep werd geopend kwam daarmee een rechtstreekse treinverbinding met Rotterdam tot stand en werd het tracé van de spoorlijn Zevenbergen aangepast. De zogenaamde “Belze lijn” door de Nassaupolder kwam te vervallen en werd in 1880 opgebroken. De nieuwe spoorbrug gold als een wonder van technisch vernuft en was jarenlang de langste spoorbrug van West-Europa.

In de afgelopen anderhalve eeuw, en zeer zeker tot de sluiting van de suikerfabriek in 1987, heeft Zevenbergen in sterke mate geprofiteerd van het goederenvervoer per spoor.

Openbaar vervoer in de regio

Aansluitend op het spoorwegennet ontwikkelde zich een net van stoomtramwegen. Nadat een plan voor aanleg van een lijn Breda-Zevenbergen-Klundert-Willemstad was verworpen, werd in 1890 een dagelijkse paardentramdienst Zevenbergen-Klundert geopend, welke later werd vervangen door een autobus.

Weer later werden er busondernemingen in Willemstad en Zevenbergen opgericht waardoor de verplaatsingsmogelijkheden voor de bewoners van de Westhoek steeds groter werden.

In 1934 werd de BBA (Brabantse Buurtspoorwegen en Autobusdiensten) opgericht die de reeds bestaande tramweg- en autobusondernemingen overnam (4).

Bronnen:
– “Oud Nieuws”  periodiek van Heemkundekring ‘Willem van Strijen’
Pater Isfrides de Grootte ,‘Personen en Feiten’

Bronnen illustraties:
– Bovenin, 1. en 4. Regionaal Archief West-Brabant
– 2. Stichting Heemkunde Moerdijk
– 3. Heemkundekring ‘Willem van Strijen’ Zevenbergen
– 5. Bea Hoeks- de Laat

Lees verder

1793

In 1792 viel het Franse Noordelijke leger onder generaal Dumouriez de Oostenrijkse Nederlanden, het  latere België, binnen. Na een nederlaag van het Oostenrijkse leger werd het land bij Frankrijk ingelijfd. De volgende stap was de inlijving van onze Republiek, rijk aan klinkende munt en goederen. Op 1 februari 1793 verklaarde de Franse Nationale Conventie de oorlog aan de stadhouder der Republiek Willem V en aan de Engelse koning George III.

Snelle Franse opmars

Generaal Dumouriez kreeg de opdracht direct met de verovering van de Republiek te beginnen. Op 16 en 17 februari trok hij met 14.000 man, waaronder het Bataafse Legioen van de patriot Daendels, vanuit Antwerpen West-Brabant binnen. Daendels kreeg de opdracht om snel tot de Roode Vaart, Moerdijk en Zwaluwe op te rukken, daar schepen te verzamelen en via de Biesbosch naar het Eiland van Dordrecht over te steken. Generaal Berneron werd belast met de inname van de vestingen Klundert en Willemstad.

Verdediging organiseert zich

In allerijl werden de verdedigingswerken, welke in een slechte staat verkeerden, opgeknapt en er werden nieuwe batterijen aangelegd tussen het Spui en de Kil en verder naar Gorinchem. Onder het opperbevel van vice-admiraal Van Kinsbergen werden allerlei soorten schepen -in alle haast gehuurd, gekocht en bewapend- op de rivieren tussen Hellevoetsluis en Gorinchem geposteerd. Op het Hollandsch Diep bij de Buitensluis werden de hoeker Zeehond en de kotters Brak en Panther geposteerd. Alle particuliere schepen  werden van de Moerdijkse zijde naar de overkant gebracht.

Het behoud van de vesting Willemstad, “schutse van den Maze”, was van groot belang voor de verdediging van zuidelijk Holland. Het Willemstadse garnizoen bestond uit het eerste bataljon van het Regiment Saxen Gotha en een twintigtal artilleristen, op 23 februari uitgebreid met twee compagnieën grenadiers van het Regiment Bosc de la Calmette. Hierdoor bedroeg het totaal aantal verdedigers rond 560 man. De vesting werd op alle mogelijke manieren versterkt, de polder de Ruigenhil werd geïnundeerd (onder water gezet) en het vee en het gemalen graan werden binnen de vesting gebracht. Langs de Steenweg werden de bomen omgehakt en op de rijweg gelegd en er werden coupures gegraven. In de stad werd een groot magazijn met levensmiddelen aangelegd.

Frans succes in de regio

De vestingen Breda en Geertruidenberg, slechts halfslachtig verdedigd, waren snel ingenomen. Zevenbergen, Fijnaart, Oude Molen en de Noordschans vielen zonder slag of stoot in Franse handen. Daendels bleef echter steken bij de Moerdijk waar geen schip meer te vinden was. Van een snelle doorstoot naar Dordrecht was geen sprake meer. Op 25 februari eiste Berneron Klundert op, welke vesting slechts was bezet door 60 man en 20 artilleristen onder bevel van kapitein Von Kropff (2). Deze weigerde tot driemaal toe, maar na een acht uur  durende beschieting moest Von Kropff capituleren.

Von Kropff wilde niet in handen van de Fransen vallen en vluchtte via de Hilsepoort naar de Tonnekreek. Hij wilde zo Willemstad bereiken. Omdat de Franse troepen inmiddels vanaf het Hollandsch Diep fort Hollandia bij Noordschans hadden ingenomen, werd hij na een kort gevecht in Tonnekreek “doorschoten”. Zijn lichaam werd zwaar verminkt en in het zicht van de vesting Willemstad ondersteboven aan een boom opgehangen. Later werd het lichaam in staat van ontbinding in een sloot gevonden. Op 3 april werd hij met grote eer in Willemstad begraven (3).

Ook de Bovensluis was al in Franse handen geraakt, waardoor de  inundatie teniet kon worden gedaan. Drie jeugdige timmerlieden slaagden erin om in het holst van de nacht onder het oog van de vijand een sluisdeur te lichten, waardoor het water bij vloed weer de polder in kon stromen.

’t Gevecht is moorddadig: Von Kropff houdt toch stand
Hoevelen er trond hem ook sneven
Daar nadert hem Boogmans, ’t postool in de hand
En deze beneemt hem het leven
Een schot door het hooft doet hem vallen, den held
’n Verraderlijk schot van een landman
Die zeven jaar vroeger, zoo vind men vermeld
Zijn heil heeft gezocht bij den Franchman
Uit: ‘Verscheidenheden’, gedichten door D.A.K. van der Zande,
Uitgeverij Boekhandel en Drukkerij v/h. J. de Vries, Klundert, 1929

De weerstand van Willemstad…

De door generaal Berneron geëiste overgave van de vesting werd door de commandeur van Willemstad, Carel van Boetzelaer, kortaf geweigerd. Op 1 maart begon de Franse artilleriebeschieting met een batterij kanonnen achter de Helsedijk (4). Vanaf de wallen werd het vuur met kracht beantwoord. Ook achter de Westdijk werden batterijen aangelegd, vanaf het Hollandsch Diep bestookt door de hoeker en de kotters.
Op 3 maart probeerden pelotons Franse soldaten over de onder water staande Steenweg de vesting te naderen. Met hevig kanonvuur werden ze teruggeslagen. Tijdens het beleg braken vele door gloeiende kogels veroorzaakte branden uit, die voornamelijk door Willemstadse mannen en vrouwen werden geblust. Onder dekking van de dijk waren de Fransen erin geslaagd een batterij vlak bij de Westbeer aan te leggen. Met een gedurfde uitval werd deze op 15 maart vernietigd. Dezelfde dag werd een laatste bombardement op de al zwaar getroffen vesting uitgevoerd, maar ‘s avonds werd het  beleg opgebroken en sloegen de Fransen de afmars. Een nederlaag bij Neerwinden noopte Dumouriez het Franse leger terug te trekken. De moedige houding van het garnizoen en van de burgerij oogstte veel lof uit het gehele land.

Bronnen:
C. van Mastrigt ‘Willemstad PrinsheerlijK’, uitgave Heemkundekring ‘De Willemstad’, 2009

Bronnen illustraties:
– 1, 3 en 4: Regionaal Archief West-Brabant
– 2: Heemkundekring ‘Die Overdraghe’ Klundert
– 5: Bea Hoeks- de Laat

Lees verder

De Franse tijd

De Frans-Bataafse tijd duurde van 1795 tot 1813 en kan ingedeeld worden in vier perioden: De Bataafse Republiek, Bataafs Gemenebest, het Koninkrijk Holland en vanaf 1810 tot 1813 de Inlijving. Voor het noordwesten van Brabant zorgde de komst van de Fransen in eerste instantie voor veel hectiek, maar geleidelijk aan werd het rustiger. Willemstad vormde een belangrijke vesting, maar tot 1810 was er maar een gering garnizoen aanwezig. Wel  werden er regelmatig voor korte perioden Franse en Bataafse soldaten gelegerd die op doortocht waren. Dat betekent niet dat er in de Franse tijd niets te beleven was in onze streken.

Hoog bezoek

Zo kreeg Moerdijk een aantal keer hoog bezoek. Lodewijk Napoleon, de jongere broer van de keizer Napoleon Bonaparte en koning van Holland van 1806 tot 1810, regeerde niet vanachter zijn bureau in Den Haag maar ging op tournee om echt in contact met de bevolking te komen. Hij maakte in 1809 een kennismakingsreis door Brabant en deed daarbij ook ons deel van de provincie aan. Dit vergde heel wat voorbereiding voor de dorpen, want zij wilden natuurlijk een goede indruk maken op hun vorst.

‘Konijn van Olland’

Lodewijk bleek een betrokken koning met oog voor de problemen van zijn volk. Hij probeerde zich zo goed en zo kwaad als het kon het Nederlands aan te leren. De verhalen gaan dat  hij zich tijdens een toespraak in Amsterdam onsterfelijk had gemaakt met de uitspraak ‘Iek ben konijn van Olland’ (Ik ben koning van Holland), waarbij zijn Franse accent zijn Nederlands nog wat in de weg zat. Maar hij probéérde zich tenminste zoveel mogelijk aan te passen aan de Nederlanders en weigerde het Frans als hoofdtaal in te voeren.  Hij vond het belangrijk dat de Nederlandse identiteit bewaard bleef.

Kundig bemiddelaar

In 1808 verklaarde Lodewijk Napoleon alle religies gelijk en trad in overleg met deputaties van katholieken en protestanten in de verschillende dorpen. Per dorp stelde hij ongeveer negenduizend gulden beschikbaar aan de protestanten om een kleine kerk voor henzelf te bouwen zodat zij afstand konden doen van de oorspronkelijke katholieke kerk, waar zij hun diensten hielden.
Deze kerkjes werden Lodewijk kerkjes genoemd; tussen 1806 en 1813 werden er meer dan twintig van gebouwd. Eén van die kerkjes staat in Standdaarbuiten.

Dure logee en bliksembezoeken

Tijdens zijn bezoek aan Zevenbergen zou Lodewijk Napoleon de nacht doorbrengen in het herenhuis van de heer Anemaat aan de Molenstraat. Heel het dorp was in rep en roer, alles moest versierd en verlicht worden en de bedden moesten prachtig opgemaakt worden. Het kostte Zevenbergen een hoop geld en uiteindelijk bleef de koning niet eens slapen! Hij bracht namelijk, tot grote teleurstelling van de Zevenbergenaren,  de nacht door in Willemstad. Ook Klundert moest genoegen nemen met een bliksembezoek.

Wijn in Willemstad

In Willemstad werd de koning volgens traditie voor de stadspoort opgewacht. De bevolking kreeg vooraf instructies hoe zich te gedragen. Honden mochten de straat niet op en men moest de koning vol enthousiasme ontvangen. Tijdens de gesprekken met de koning kwamen de slechte staat van de kazerne, het vervallen zeehoofd en de staatsfinanciën aan de orde. Het schijnt dat tijdens de maaltijd de wijn rijkelijk vloeide. Lodewijk bracht  de nacht door in het huis van stadssecretaris Pieter Oldenborgh, naast het stadhuis. Helaas bestaat dit huis niet meer.

De gulle koning

We kunnen dus stellen dat onze gemeente een hoop schulden heeft overgehouden aan het bezoek van Lodewijk Napoleon. Schulden die pas later ingelost konden worden. Maar in ruil daarvoor kregen de inwoners een luisterend oor. Het was heel bijzonder dat een koning contact zocht met het volk en luisterde naar de problemen van het dorp en steun vormde voor de armen.

Forten in Willemstad

Grote broer Napoleon Bonaparte was een stuk minder tevreden met het beleid van zijn broertje. Hij vond Lodewijk veel te loyaal en zette hem af. Gevolg was dat Nederland ingelijfd werd en nu in feite een Franse provincie was. Voor ons gebied betekende de inlijving dat er in 1810 Franse troepen, marechaussees en douaniers in Willemstad gestationeerd werden. De Franse troepen werden afgelost door een vreemdelingenleger. Spaanse krijgsgevangenen werden tewerk gesteld bij de bouw van de forten De Ruijter en De Hel.

Koning, keizer…

Op 4 oktober 1811 bezocht keizer Napoleon, klein van stuk maar groot in macht, zelf Willemstad. Een paar deuren verder dan waar zijn broer twee jaar eerder was (Voorstraat 1-3), nuttigde hij de maaltijd op Voorstraat 9-11. Het was zijn tweede bezoek aan Brabant, want in 1810 was hij er ook al eens geweest.

Merci, Franse tijd

Onze gemeente heeft een aantal dingen overgehouden aan de Franse tijd. Denk aan de kerkjes voor de hervormden gebouwd in opdracht van Lodewijk. Maar ook de forten De Ruijter (nu Sabina) en De Hel. Dat het Brabants dialect bewaard is gebleven hebben we misschien wel een beetje te danken aan Lodewijk Napoleon. Hij weigerde het Frans als voertaal te gebruiken. Toch zijn er wat Franse woorden ingeslopen. Denk aan ‘meepesaant’, wat afkomt van het Franse ‘en passant’ wat ‘ondertussen’ of ‘in het voorbijgaan’ betekent.

Bronnen:
Hans van den Eeden: ‘Leve de koning! Lodewijk Napoleon op reis door Brabant en Zeeland’. Heusden, 2009

Bronnen illustraties:
– 1. Hans van den Eeden: ‘Leve de koning! Lodewijk Napoleon op reis door Brabant en Zeeland’. Heusden, 2009
– 2. Bewerking kaartje: Sijarina van der Mast
– 3. Bea Hoeks- de Laat
– 4., 5. en 6. Regionaal Archief West-Brabant

Lees verder

Visserij

De eerste mensen waren jagers en vissers, later begonnen zij ook de grond te bewerken. De eerste bewoners van West- Brabant hielden zich ook met visserij bezig, al snel zelfs beroepsmatig. De visserij op de open wateren van het huidige Hollandsch Diep en de watergangen tussen de Zeeuwse en Hollandse eilanden was, zeker voor de afsluitingen van de zeearmen, duidelijk een zoutwater visserij. Dit in tegenstelling tot de visserij op de grotere en kleine rivieren waar, tot ver na de middeleeuwen, nog zalm, houting en elft gevangen kon worden.

Van staalbomen naar ankerkuilen

Tot het einde van de 19de eeuw werd op het Hollandsch Diep met staalbomen gevist: twee in de bodem van de rivier of de zeearm vastgezette palen met daartussen een net. Door de gevaren voor de scheepvaart kwam deze vorm van visserij in onbruik. Daarvoor in de plaats kwam de zgn. ‘ankerkuilvisserij’: naast de vissersboot, veelal een schokker, werd een raamwerk van bomen (ook wel raamkuil genoemd) neergelaten met daaraan een zakvormig net dat vastgelegd werd aan het anker van het schip. Hiermee werd voornamelijk op paling en spiering gevist. Ook werd er vanuit kleine bootjes gevist op aas met een kleine ankerkuil (1).

Tweedehands schokkers

De schokker was afgeleid van vissersboten zoals die in die tijd op de Zuiderzee voeren: een blazer, tjalk, aak of de Zeeuwse hoogaars en hengst. Deze boten werden dan tweedehands door Moerdijkse vissers aangeschaft en omgebouwd tot een schokker. Dit hield in dat ook op het achterschip een dek werd gebouwd en voorzieningen werden getroffen voor het gebruik van de raamkuil.
De werkzaamheden vonden plaats in Moerdijk waar enkele scheepswerven waren. Ook Willemstad had een kleine scheepswerf (2).
Van 1 april tot 1 juni mocht er niet worden gevist, de schepen werden dan naar de werf gebracht voor onderhoud, met name het schoonmaken van de onderkant (het ‘banken’).
De schokker voer op een grootzeil en een fok.
Na de tweede wereldoorlog werden de zeilen vervangen door een motor en werd een kajuit gebouwd. De bootjesvissers gingen over op een buitenboordmotor.
De vissers vanuit Willemstad waren in hoofdzaak bootjesvissers, vanuit Moerdijk werd met name met schokkers gevist. De bootjesvissers visten meestal met kubben en fuiken op paling en aal. Verder werd er gevist op zalm, houting, jonge elft, zeebliek, bot en pin. Voor de zalmvisserij trokken de vissers in het seizoen ook de Merwede op, richting Hardinxveld.

Het water verpacht

Tot 1795 was het visrecht een heerlijk recht en voor een deel van het Hollands Diep in handen van de Prins van Oranje. Een rentmeester verpachtte het in percelen verdeelde viswater aan de meestbiedenden waarbij een verschil werd gemaakt tussen de kustvisserij en drijfnetvisserij. In 1795 kwamen deze rechten in handen van de Staat en vanaf toen ontstond ook de behoefte aan registratie van de boten. Elk schip had aan weerszijden van de boeg en op het grootzeil zijn registratienummer staan (KL=Klundert, WM=Willemstad, ZL=Hooge en Lage Zwaluwe) (3).

Een verpachting uit 1887
Op 7 december 1887 werden door de Ontvanger der Registratie en Domeinen te Zevenbergen en Dordrecht in het openbaar verpacht de visserijen van de Staat, gelegen in het Hollands Diep, het Haringvliet, het Vuile Gat en het Goereesche gat en enige visserijen in de Nieuwe Merwede, de Amer, het Scheur, de Killen en Gaten van het Bergsche Veld, rechts van de Nieuwe Merwede.

In totaal waren dit 63 percelen, waarvan 42 betrekking hadden op visserij met ankerkuilen terwijl in 12 daarvan de wijze waarop de kuil bevestigd werd, werd vrijgelaten. Voor de visserij met kuilen gold dat de pachttijd telkens stilzwijgend met een jaar werd verlengd. De gesloten tijd was van 1 april tot 15 mei. De pachter had het recht om het vissen middels een vergunning aan een ander over te laten.

Met de vis aan de haal

De meeste gevangen vis werd door een groothandel opgekocht en afgevoerd. In de gloriedagen van de visserij was er al een vriesinrichting waar met name de vis voor de export naar toe ging.
Zelfstandige vissers (of hun vrouwen) leurden hun vis zelf uit en gingen, met de gevangen vissen in een kruiwagen, te voet naar Zevenbergen en zelfs Breda om hun vangst te verkopen. Hier hebben de Moerdijkers de bijnaam van “Spieringkruiers” aan te danken! (4)
In Willemstad was het tot 1803 verplicht om de gevangen vis op de visbank aan de haven te aan te bieden. Toen Willemstad begin twintigste eeuw een tramverbinding met Rotterdam en Roosendaal kreeg, kon de vis van daaruit ook geëxporteerd worden.
In 1933 richtten enkele Moerdijkse vissers een coöperatieve vereniging op met als doel het voor gezamenlijke rekening verkopen van visserijproducten en het aanschaffen van visserijbenodigdheden. Drie maal per week was er een veiling, op vrijdag de grootste.

Net onderhoud

De visnetten werden door de vissers zelf gebreid, soms door de vrouwen. Daarvoor werd hennep, katoen of zijde gebruikt, tegenwoordig zelfs nylon of perlon. Netten en fuiken moesten regelmatig gecontroleerd en gerepareerd worden. Vooral krabben konden de netten vernielen, er moest dan een nieuw stuk worden ingebreid (boeten). Het materiaal werd verduurzaamd door het te tanen, dit is het laten weken in een oplossing van kokend water en eikenschors. Met name de knopen van de netten moesten goed doortrokken worden met de looistof. Later werd hier ook cachou voor gebruikt, een extract uit kernhout of de bast van verschillende Oosterse bomen (5).

Jacht op stropers

Tegen visstropers stond de politie aanvankelijk machteloos. In 1860 werd het toezicht op het Hollands Diep en de Amer aan de marechaussee opgedragen. Eerst vanuit een open roeiboot, dan vanuit zeilboten en pas vanaf 1930 met een ijzeren motorboot.

Vissers uitgevist

Tussen 1914 en 1919 waren op de Nederlandse rivieren 267 drijverschuiten in gebruik. In 1925 bestond de vloot aan het Hollandsch Diep uit 74 schuiten. In Moerdijk leefden voor 1940 veertig gezinnen van de visserij. De waterverontreiniging door de industrie, vooral in de jaren vijftig en zestig, zette het einde van de visserij in. De afsluiting van het Haringvliet in 1970 was de doodsteek. De meeste vissers hebben toen hun beroep opgegeven of zochten een andere baan. Een aantal vissers is verhuisd (o.a. naar Den Oever bij Den Helder) en overgestapt op de zeevisserij.

Of toch niet helemaal?

Nu wordt er over gesproken om de Haringvlietsluizen weer gedeeltelijk open te zetten, wat grote gevolgen heeft voor de overgebleven beroepsvisserij (zie venster 40). Vissers zullen op andere methoden moeten overstappen want hoe langer de sluizen open gaan, hoe beter de mogelijkheden voor visintrek zijn en trekvissen kunnen komen zoals zalmachtigen, zeeforel, fint en elft. Voor de sportvissers zal het op een deel van het Haringvliet ruiger en avontuurlijker worden. Anderzijds neemt door het toenemende getij de bereikbaarheid van sommige vislocaties af.

Oud-Moerdijklied

Tekst en muziek: Piet Brandt

In het mooie stille Brabant
Aan het wijde Hollandsdiep
Waar de golfjes kabbelend rollen
En je Moerdijks haven ziet
Met je torens, brug en wallen
En je oude glorienaam
Schijn je heus niet te bevallen
Dat je zo moest henen gaan

Weet je nog van voor de oorlog
Toen de schokkers voeren uit
Om de kust te gaan bevaren
Voor een schamele vissersbuit
Toen de scheepswerf hier nog werkte
Jij een vissershaven was
Met je veerboot en je klooster
Wat was jij toen in je sas

Maar die glorie is verworden
Slechts de historie bleef bestaan
Het is hier zo stil geworden
Nu je roem is weggegaan
Sluimer jij maar stille verder
Met het oude om je heen
Want je bent en blijft de herder
Van de roem van het verleén

Maar de toekomst zal ons leren
Wat Moerdijk nu worden gaat
Of een stipje op een kaartje
Of een dorp waar je voor gaat
Niets kan onze trouw verstoren
Geen idee of lelijk plan
Dus we blijven steeds behoren
Tot een dorp wat leven kan

Bronnen:
– G.J. Botermanne en Dr. P.P.C. Hoek, ‘Rapport over de Ankerkuil- en Staalboomvisserij op het Hollandsch Diep en Haringvliet’, 1888
C. van Mastrigt & R.C.M Jacobs, ‘Tussen Hollandsch Diep & Mark-Dintel’, 1999

Bronnen illustraties:
– Bovenin, 2. en 5. Regionaal Archief West- Brabant
– 1. en 3. Stichting Heemkunde Moerdijk
– 4. Website Carnavalsvereniging ‘De Spieringkruiers’  www.spieringkruiers.nl

Lees verder

Brood op de plank

De bewoners in de Noordwesthoek van Brabant verdienden tot de industriële revolutie hun brood voornamelijk in de landbouw, de visserij en als winkelier. Ook gaven de gelegerde garnizoenen in de vestingsteden de nodige werkgelegenheid. De industriële ontwikkeling begon rond 1850 en zette zich voort in de loop van de 20ste eeuw. Het Industrie- en Havenschap Moerdijk is hier duidelijk een resultaat van. In dit venster willen wij een paar van deze industriële ontwikkelingen de revue laten passeren, niet omdat zij zo grootschalig waren, wel omdat zij voor de betrokken kernen van betekenis zijn geweest. De suikerindustrie was een grote werkgever maar die komt elders aan de orde.

Stoomzagerij Johan van der Made

In 1851 vestigde de stoomzagerij en schaverij zich op het bastion oostelijk van Klundert. Veel mensen die eerst boerenknecht waren vonden hier werk. Tijdens de grote crisis van de jaren dertig van de vorige eeuw ging het bedrijf failliet (1).

Meelfabriek Merkelbach

Johannes Merkelbach vestigde zich in 1824 in Moerdijk en begon aan de Steenweg een bloemfabriek. In 1860 richtte hij met zijn zoon een grote stoommeelfabriek op aan de haven van Moerdijk. Het complex werd in 1913 aangekocht door Groothandelsvereniging De Handelskamer te Rotterdam die er een zeepfabriek in vestigde. Na opheffing van de spoorlijn Lage Zwaluwe-Moerdijk in 1927 werd de fabriek naar Jutphaas overgeplaatst. Het complex werd later ook gebruikt voor opslag van meel en graan en is door het oorlogsgeweld in de Tweede Wereldoorlog verloren gegaan (2).

Koekfabriek Schriek

De koekfabriek van Schriek werd gevestigd in de hiervoor vermelde oude bloemfabriek aan de Steenweg. Er werd wekelijks 10.000 tot 15.000 kilo koek geproduceerd en in het najaar werd er ook taaitaai, pepernoten en speculaas gebakken. In de drukke tijd werkten er zo’n 35 mensen. In 1947 is Schriek naar Den Dolder vertrokken.

Meelfabriek Verhagen

In 1894 kocht Pieter Verhagen de molen in Fijnaart. Eind veertiger jaren van de vorige eeuw kocht Anton Verhagen bij hun molen een pakhuis en een oude melkfabriek om daar de bekende Zeeuwse Bloem te gaan produceren. In 1963 volgde de volgende uitbreiding, een hoog silogebouw. De oorspronkelijke molen is in maart 1972 afgebroken. In de tachtiger jaren is de fabriek door de zonen Piet, Adriaan en Arie overgenomen. Opnieuw was uitbreiding nodig, hetgeen in 1994 resulteerde in een hoog silocomplex met menginstallatie. In 2007 hebben de gebroeders Verhagen de meelfabriek verkocht aan Meneba te Rotterdam (3).

Meubelfabriek Gebr. Zom

In 1916 kocht Anton Zom een bedrijfspandje aan de Molenstraat in Zevenbergen en begon later hierin de productie van meubelen en kerkbanken. Na de Tweede Wereldoorlog ging men ook winkel- en horeca-interieurs fabriceren onder de merknaam ’t Hert. In 1950 werd het bedrijf overgeplaatst naar een royale fabriekshal aan het einde van de Molenstraat. In de loop van de tijd werd overgeschakeld naar de productie van louter zitmeubelen. In de zeventiger jaren is het bedrijf gesaneerd omdat er geen bedrijfsopvolging was.

Hartman Bedden en Matrassen

In 1927 begon Arie Hartman een handel in kleinmeubelen en ging ook stromatrassen vervaardigen. Voor de productie van zijn matrassen verwierf hij een groot pand aan de Doelstraat in Zevenbergen. Later kocht hij de oude vlasfabriek aan de Koekoeksedijk aan, waarin spiraalmatrassen, opklapbedden en stalen slaapkamermeubelen werden geproduceerd. In de loop van de tijd werden steeds meer andere bedrijven opgekocht. De Hazetfabrieken zijn uiteindelijk uitgegroeid tot een van de grootste werkgevers van Zevenbergen en hadden in hoogtijdagen wel zo’n 275 medewerkers. In de tachtiger jaren van de vorige eeuw is het bedrijf failliet verklaard.

Machinefabriek Brabant

In 1918 begon Denis van Opstal in Zevenbergen een machineherstelwerkplaats annex koperslagerij. In 1926 werden in de gebouwen van de voormalige suikerfabriek ‘Phoenix’ kokosbranders, retortenlaadmachines en kolentransportinrichtingen gefabriceerd.

In 1937 werd langs de haven aan de voormalige Lamgatse Dijk (nu Generaal Allenweg) een nieuwe fabriekshal gebouwd, waarin men zich ging specialiseren in de vervaardiging van sorteermachines, machines voor de graan- en mengvoederindustrie en apparatuur voor gasfabrieken. Eind jaren tachtig verhuisde het bedrijf naar Breda, in 2007 werd het failliet verklaard.

Melkfabriek Zevenbergschen Hoek

In 1901 werd de Coöperatieve Stoomzuivelfabriek aan de Bloemendaalse Zeedijk opgericht. In tegenstelling tot de meeste plaatselijke stoomzuivelfabriekjes breidde deze melkfabriek zich voortdurend uit en had steeds de meest moderne technologie in huis. Uiteindelijk is de fabriek opgegaan in Campina. In 2007 is de fabriek gesloten en afgebroken (4).

Meubelfabriek Sprij

In 1942 startte Meubelfabriek Brabant de werkzaamheden op het terrein van de voormalige stoomzagerij van Johan van der Made. De fabriek kwam vanuit Vlaardingen naar Klundert en is beter bekend onder de naam Sprij (5). Tijdens de oorlog werkten er ongeveer 100 mensen. In november 1944 werd de fabriek gebombardeerd. Alleen de oude machineloods en de schoorstenen bleven staan. Na de Tweede Wereldoorlog zijn nieuwe bedrijfsgebouwen opgetrokken. Tijdens de watersnood van 1953 ontstond er echter weer heel veel schade. Het bedrijf verhuisde in 1967 naar Cuijk en nam veel werknemers mee naar de nieuwe vestiging.

Zuid-Nederlandse Staalbouw

In 1948 startte J. Schreuders na zelfbouw van een werkplaats en overname van een draaibank zijn bedrijf in Oudemolen (6). Nog in hetzelfde jaar begon hij samen met De Bie een smederij, annex fietshandel en loodgietersbedrijf in Willemstad.

Men legde zich ook toe op het vervaardigen van vlasmachines. Een gouden tijd, omdat vlas toen in West Brabant haar hoogconjunctuur beleefde. In een gehuurde appelschuur werden tot 1956 vlasmachines zelfs in serieproductie gemaakt. Maar vanaf toen kwam vanuit Rusland goedkoop vlas op de markt en de vlasindustrie in Nederland raakte in een neerwaartse spiraal. Voorzichtig werd overgeschakeld op de fabricage van staalconstructies.

In 1961 werd een grotere bedrijfshal aan de Boomgaardstraat in Fijnaart in gebruik genomen en vier jaar later werd de naam Zuid-Nederlandse Staalbouw aangenomen. Begin jaren tachtig verhuisde het bedrijf naar het Industrieterrein Dintelmond. In 1998 had het bedrijf 380 werknemers in dienst en een omzet van ongeveer 100 miljoen gulden. Per 1 januari 2008 zijn de Zuid-Nederlandse Staalbouw en Hollandia van de familie Lubbers samengegaan onder de naam: Hollandia.

Scheepswerven

De visserij en het vervoer van suikerbieten over water brachten met zich mee dat er binnen het gebied van de huidige gemeente Moerdijk diverse scheepswerven waren. Deze zorgden voor de nodige werkgelegenheid. Er werden klippers, zalmschouwen, motorschepen en bijboten gebouwd. Ook werden schepen verlengd en gerepareerd. Enkele bekende namen waren: ‘De Hoop der Drie Gebroeders’ (7), Geleijns en De Korte in Moerdijk en Van Houweling in Willemstad.

Bronnen:
–  De Heemkundekringen binnen de gemeente Moerdijk  

Bronnen illustraties:
– Bovenin en 6. Privécollectie Mevr. Schreuders
– 1. Heemkundekring ‘Die Overdraghe’ Klundert

– 2. Stichting Heemkunde Moerdijk

– 3. Heemkundige Kring ‘Fijnaart en Heijningen’
– 4. Archief Jan Biemans, Zevenbergschen Hoek

– 5. en 7. Regionaal Archief West-Brabant

 

 

Lees verder